DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Kennisbank

In Nederland is iedere ondernemer verplicht zijn administratie te bewaren. Dit wordt ook wel de fiscale bewaarplicht genoemd. Wettelijk is bepaald dat u uw administratie 7 jaar dient te bewaren. Echter zijn er bestaan uitzonderingen waarbij u sommige gegevens wel tot 10 jaar moet bewaren.

De basisgegevens, de gegevens op basis waarvan uw belastingplicht moet kunnen worden afgeleid, dient u 7 jaar te bewaren. Onder deze gegevens vallen ieder geval:

  • Kasadministratie
  • Grootboekadministratie
  • Voorraadadministratie
  • Loonadministratie
  • Urenadministratie
  • Debiteurenadministratie
  • Crediteurenadministratie
  • Inkoopadministratie
  • Verkoopadministratie

Dit zijn slechts enkele voorbeelden van gegevens die bewaard moeten worden. Deze lijst is echter niet compleet. Dit komt onder andere doordat per branche en per vakgroep bepaalde eisen gesteld kunnen worden aan de essentiële informatie die een onderneming moet kunnen verstrekken aan belastingdienst.

De belastingdienst kan uw administratie controleren en wanneer nodig om nadere gegevens vragen. Wanneer u deze gegevens niet heeft en/of niet verstrekt kan dit verstrekkende gevolgen hebben. De belastingdienst kan in dit geval de bewijslast omkeren en verzwaren. Dat wil zeggen dat de belastingdienst een redelijk onderbouwde schatting zal maken van uw omzet (welke in de praktijk altijd hoog zal zijn) en op basis hiervan een aanslag zal opleggen. Vervolgens verkeert de belastingplichtige onderneming in de zeer lastige positie om bewijs te leveren dat de schatting van de belastingdienst onjuist is en dus de aanslag te hoog is. In de praktijk is dit een lastige en weinig benijdenswaardige positie. Vaak zijn met deze zaken grote bedragen gemoeid.

Reden genoeg om u bij te laten staan door een specialist, een advocaat-belastingkundige. Twijfel niet en neem (vrijblijvend) contact op met Farber Zwaanswijk Advocaten, gespecialiseerd en ervaren op het gebied van (het voorkomen van) procedures tegen de belastingdienst. U kunt  hier klikken voor de contactgegevens.

(Bron: FZAdvocaten)

Ondernemers kunnen hun rekeningnummer voor teruggaven met een digitaal formulier doorgeven aan de Belastingdienst.

Het formulier ‘Wijzigen rekeningnummer ondernemer’ kan worden gebruikt om een rekeningnummer door te geven voor teruggaven:

  • btw
  • loonheffingen
  • motorrijtuigenbelastingen
  • vennootschapsbelasting
  • overige belastignen (eurovignet, verontreinigingsheffing rijkswateren)

Het formulier is niet bedoeld voor:

  • teruggaaf Inkomstenbelasting
  • teruggaaf bijdrage Zorgverzekeringwet (Zvw)
  • toeslagen

Gebruik daarvoor Mijn Belastingdienst of Mijn toeslagen.

 

Waar vindt u het formulier Wijzigen rekeningnummer?

Het formulier ‘Wijzigen rekeningnummer ondernemers’ staat onder ‘Overige formulieren’ op het beveiligde deel van onze internetsite (https://mijn.belastingdienst.nl/ppa/). U logt in met uw gebruikersnaam en wachtwoord.

(Bron: Taxence)

De volgende gegevens hebt u nodig bij het invullen van de vraag ‘Eigen woning’ in uw aangifte inkomstenbelasting:

  • de WOZ-waarde van uw woning
    Deze waarde staat op uw WOZ-beschikking. Voor uw aangifte inkomstenbelasting gebruikt u de WOZ-beschikking van het jaar waarover u aangifte doet. Deze heeft een peildatum van 1 januari van het jaar vóór het jaar waarover u aangifte doet.
  • de betaalde rente en aflossing
    Deze staan op het (jaar)overzicht van uw bank.
  • In het jaar van aankoop of verkoop ook de volgende door u betaalde kosten:
    • de afsluitprovisie
    • de overdrachtsbelasting
    • de advies- en bemiddelingskosten
    • de taxatiekosten voor het krijgen van de lening
    • de notariskosten voor de hypotheek of lening

Deze staan op de aankoop- of verkoopspecificatie van de notaris.

De vermogensetikettering binnen de inkomstenbelasting geeft in de praktijk veel problemen. Investeringen in (kapitaal)goederen welke uitsluitend voor de zaak gebruikt worden, is verplicht ondernemingsvermogen. Investeringen welke u uitsluitend privé gaat gebruiken, is verplicht privévermogen. U heeft als ondernemer geen keuzerecht. Maar wat als u die investering zowel voor privé als voor de zaak gaat gebruiken? Deze laatste categorie behoort dan tot het keuzevermogen. U mag nu als ondernemer kiezen: of op de zaak of in privé. De wetgever heeft er bewust voor gekozen vermogensetikettering niet binnen de wet IB 2001 op te nemen.

17792911_sDat deze keus belangrijk is, zal duidelijk zijn. Bij de keuze van ondernemingsvermogen zijn de kosten aftrekbaar van de winst en eventuele verkoopwinsten belast in box 1. Bij de keuze van privévermogen zijn de kosten niet aftrekbaar en zijn eventuele verkoopwinsten onbelast. Wel krijgt u bij privévermogen eventueel te maken met de vermogensrendementsheffing binnen box 3.

Met een juiste etiketteringskeuze binnen de inkomstenbelasting kunt u fiscaal veel besparen.

Binnen de vennootschapsbelasting speelt vermogensetikettering minder, omdat daar geacht wordt, dat het gehele vermogen ondernemingsvermogen is.

 

Zoals uit mijn inleiding blijkt, zijn er drie soorten vermogensetikettering:

  1. Verplicht ondernemingsvermogen. Vermogensbestanddelen welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (90% of meer) in het bedrijf gebruikt worden. Voorbeelden zijn een bedrijfsgebouw, de machines, een heftruck, debiteuren, liquide middelen (nodig voor de normale bedrijfsuitoefening) en crediteuren. Deze posten moeten geactiveerd of gepassiveerd worden op de balans. Is een vermogensbestanddeel gefinancierd met vreemd vermogen, dan volgt deze schuld het bezit.
  2. Verplicht privévermogen. Vermogensbestanddelen welke uitsluitend of nagenoeg uitsluitend (90% of meer) voor privé gebruikt worden. Voorbeelden zijn de inboedel van het woonhuis, de caravan voor op vakantie, een privéspaarrekening. Deze posten zien we niet terug op de balans van het bedrijf.
  3. Keuzevermogen. Als u als ondernemer de zaken of goederen zowel zakelijk als privé gaat gebruiken, dan is er een wisselend of gemengd gebruik. De wil van de ondernemer is doorslaggevend. Als u als ondernemer kiest voor zakelijke etikettering, dan blijkt dit door opname van de zaak op de balans. Binnen de inkomstenbelasting kunt u nog terugkomen op deze beslissing, zolang de aanslag inkomstenbelasting nog niet onherroepelijk is. Een aanslag is onherroepelijk, als de definitieve aanslag is opgelegd en de termijn van bezwaar is verstreken. Voorbeelden zijn een auto voor zowel zakelijk als privégebruik en een woon-werkpand. Bij de meeste vermogensbestanddelen wordt naar de (nagenoeg) uitsluitend grens van 10% – 90 % gekeken. Bij de auto is wel aparte wetgeving van toepassing. De grens ligt hier bij 500 km op jaarbasis. Bij minder dan 500 km privé geldt verplicht ondernemingsvermogen. Bij minder dan 500 km zakelijk geldt verplicht privévermogen. In alle andere gevallen geldt nu keuzevermogen.

Vermogensetikettering binnen de inkomstenbelasting is duidelijk een vak apart. Verkeerde keuzes kunnen fiscaal behoorlijk in de papieren lopen. Bij zakelijke etikettering worden waardemutaties van het vermogensbestanddeel als kosten e/o opbrengsten meegenomen in de winstbepaling. Bij privévermogen geldt eventueel alleen de forfaitaire vermogensrendementsheffing in box 3. (Na aftrek van het heffingsvrije vermogen).

Ook niet onbelangrijk bij een keuze is de vorming van de oudedagsreserve. Deze FOR  is afhankelijk van de hoogte van het ondernemingsvermogen.

Als voorbeeld de verkoop van een pand.

Bij een verkoop met winst is deze winst onbelast bij de keuze privévermogen. Deze winst is  belast bij de keuze ondernemingsvermogen. Bij een verkoop met verlies is dit verlies niet verrekenbaar binnen het privévermogen. Dit verlies is wel aftrekbaar op de jaarwinst bij de  keuze ondernemingsvermogen.

In een volgend blog over vermogensetikettering komt o.a. heretikettering, verbouwingen en panden in gemengd gebruik aan de orde.

(Bron: Multiraedt /Bert Elfferich RB )

 

Het is een van de belangrijkste vragen die een startende ondernemer zich moet stellen: wat is de juiste vraagprijs voor mijn product of dienst? Te hoog gaan zitten met de prijsbepaling is natuurlijk nooit goed, maar jouw vraagprijzen te laag inschatten is ook weer niet de bedoeling. Hoe bepaal je een correcte prijs? Een kostprijsberekening biedt uitkomst.

1. Wat houdt een kostprijs in?

Volgens de Van Dale is een kostprijs de ‘som van de kosten die nodig zijn voor het maken van een product’. Of makkelijker gezegd: de volledige kostprijs bestaat uit het totale kostenplaatje dat jij moet maken voor het maken of leveren van een product (of dienst natuurlijk). Houd er rekening mee dat het vaststellen van de juiste vraagprijs voor iedere ondernemer en de branche waarin hij werkzaam weer verschillend kan zijn.

Uiteindelijk is het aan jou om te bepalen welke elementen je hierin het zwaarst laat meewegen, maar gebruikmaken van een gedegen berekening verkleint de kans dat je de vaste en variabele onkosten onderschat en straks onverhoopt verlies draait. Bij punt 2 komen we hier uitgebreid op terug. Wellicht ten overvloede, maar als je in jouw bedrijf meerdere soorten producten of diensten gaat aanbieden, zul je dus per product of dienst moeten kijken welke berekening je hierop wilt loslaten.

2. Welke strategie is op mijn bedrijf van toepassing?

Er zijn uiteenlopende manieren om de juiste kostprijs te bepalen. Een goed uitgangspunt is om voor een bepaalde periode – bijvoorbeeld per maand, kwartaal of een heel jaar – jouw toekomstige inkoopbeleid onder de loep te nemen. Als je een bijvoorbeeld een houtbewerkingsbedrijf runt, moet je achterhalen hoeveel je per houtsoort of bijbehorende materialen wilt gaan afnemen en deze bevindingen verwerken in je administratie.

Vervolgens is het zaak om voor ieder product de variabele kosten te berekenen, oftewel de bedragen die kunnen worden beïnvloed door een af- of toename in de productieomvang. Hierbij kun je bijvoorbeeld denken aan de inkoopprijs, verzendkosten, transportkosten en mogelijke importkosten. Werk je met meerdere producten of diensten tegelijk? Dan kun je de kosten het beste verhoudingsgewijs verdelen.

De volgende stap is het berekenen van de vaste lasten, waarbij je onder meer rekening moet houden met kosten voor jouw bedrijfspand, magazijn/opslagruimte, verzekeringen, marketingbudget en auto- en reiskosten. Als je personeel in dienst hebt, komen er daarvoor ook speciale kosten bij. De vaste lasten berekenen lijkt op het eerste gezicht misschien makkelijker dan het is, omdat je deze kosten in veel gevallen moet verdelen over de uiteenlopende producten die je in jouw zaak aanbiedt.

Twee effectieve manieren om de vaste lasten succesvol te verdelen, zijn de integrale kostenberekening en de zogenoemde ABC-methode. De integrale kostenberekening is voor starters een goede manier om inzicht te krijgen in de vaste lasten, omdat hun bedrijf vaak nog niet zo groot is. In dit geval tel je simpelweg alle vaste lasten bij elkaar op en verdeel je deze over alle producten of diensten die je namens jouw startup aanbiedt.

De ABC-methode (voluit Activity Based Costing) is doorgaans iets omvangrijker dan de integrale kostenberekening. In dit geval bereken je de vaste lasten terug op de verschillende afdelingen binnen de onderneming. Daarna bepaal je voor hoe veel procent een product of dienst ‘gebruikmaakt’ van de afdeling in kwestie en evenredig daaraan verdeel je vervolgens de vaste lasten.

3. Wat is de juiste kostprijsberekening?

Als je eenmaal hebt uitgezocht wat je zakelijke kosten zijn, kun je (per product of dienst) de juiste kostprijs gaan bepalen. Het onderstaande stappenplan, waarbij wij als periode het kwartaal hebben aangehouden, helpt je hierbij op weg:

  1. Tel alle variabele kosten bij elkaar op die je per kwartaal maakt.
  2. Bereken de vaste lasten die je voor het product maakt over het kwartaal (dit kan dus zowel via een integrale kostenberekening als de ABC-methode).
  3. Tel deze kosten bij elkaar op en je houdt de inkoopwaarde over.
  4. Bereken vervolgens hoeveel producten je over het kwartaal gaat inkopen.
  5. Deel de inkoopwaarde (3) door het aantal producten/diensten (4). Nu weet je wat idealiter de kostprijs van jouw product of dienst moet zijn.

4. Hoe zit het met mijn winstpercentage?

De kostprijs die jij zojuist hebt berekend, is het minimale bedrag dat je zult moeten vragen om geen verlies te lijden. Maar het liefst wil je met jouw bedrijf ook winst maken. Om een redelijk winstpercentage te kunnen bepalen, zul je eerst per product of dienst een zekere marge moeten berekenen. Bij het bepalen van deze marge moet je in ieder geval de volgende punten meenemen:

  • Vraag en aanbod: zoek uit hoeveel vraag er is naar jouw producten en diensten. Word jij een van de weinige aanbieders in jouw regio en afzetmarkt? Dan kun je best wat meer marge op de prijs zetten. Of beweeg jij je in een niche en zijn er weinig vergelijkbare producten of diensten op de markt verkrijgbaar? Dan begeef je je in een dermate specialistisch segment dat ook dit een duurdere kostprijs rechtvaardigt, maar overdrijf het niet.
  • Exclusiviteit: in het verlengde hiervan moet je ook kijken naar de exclusiviteit van jouw product of dienst. Door de bank genomen kun je er vanuit gaan dat hoe unieker het product of dienst is, des te hoger de marge zal zijn die je erover kunt berekenen.
  • Kwaliteit: goedkoop is (vaak) duurkoop. Dat beseffen klanten en opdrachtgevers tot op zekere hoogte ook. Daarom kun je als ondernemer voor goede en duurzame producten of diensten best een hogere prijs rekenen.
  • Concurrentie: jezelf uit de markt prijzen is uiteraard iets wat je – zeker als starter – te allen tijde wilt vermijden. Kijk daarom ook altijd goed naar de vraagprijs van concurrerende producten en wijk hiervan bij jouw eigen prijsbepaling niet te veel af.

5. Wat zijn de grootste valkuilen?

Een oude bekende op het gebied van startersvalkuilen is dat je de kostprijs te laag inschat, omdat je op die manier jouw voornaamste concurrenten te slim af wilt zijn. De kans dat klanten en opdrachtgevers op deze ‘koopjes’ afkomen is inderdaad een stuk groter, maar deze voordelige prijzen zullen op de lange termijn onhoudbaar blijken. En hoe zullen jouw klanten reageren als jij straks in één keer jouw prijzen aanzienlijk verhoogt?

Daarnaast gebeurt het nogal eens dat ondernemers hun kostprijzen hoofdzakelijk baseren op fiscale cijfers. Deze kosten geven echter een vertekend beeld van de gemaakte winsten en verliezen en dat kan gevolgen hebben voor de continuering van de onderneming in kwestie. Wat ook geregeld voorkomt, is dat ondernemers zich teveel voegen naar het branchegemiddelde zonder de zekerheid dat ze met die tarieven financieel goed uitkomen. Hoewel je de mazzel kunt hebben dat dit lang goed gaat – zeker in een nichemarkt is deze kans aanwezig -, geeft het slechts beperkt inzicht in de staat van jouw bedrijf. En dat laatste is juist essentieel voor een gezonde bedrijfsvoering.

Probeer dus liever wat verder vooruit te kijken: het is in principe geen slecht idee als je een scherpe prijsstrategie wilt hanteren, maar laat hierop eerst een concrete kostenraming los, zodat je later niet alsnog voor vervelende verrassingen komt te staan. Dit doe je door goed te blijven kijken naar de balans tussen de kosten en potentiële opbrengsten op het gebied van materialen en grondstoffen, lonen, huisvesting, afschrijvingen, rente en mensuren.

(Bron: Ikgastarten)

 

 

Als u het hele jaar een fiscale partner hebt, mag u samen kiezen hoe u de gemeenschappelijke inkomsten en aftrekposten verdeelt. Iedere verdeling mag, als het totaal maar 100% is.

U mag de volgende inkomsten en aftrekposten met uw fiscale partner verdelen:

  • het saldo van de inkomsten en aftrekposten van de eigen woning
  • aftrek vanwege geen of een kleine eigenwoningschuld
  • voordeel uit aanmerkelijk belang
  • de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen (box 3)
    In het jaar waarin u bent geëmigreerd of geïmmigreerd en niet voldoet aan 1 van de extra voorwaarden mag u de grondslag niet verdelen.
  • betaalde partneralimentatie en andere onderhoudsverplichtingen
  • uitgaven voor het levensonderhoud van kinderen jonger dan 21 jaar (vervalt in 2015)
  • uitgaven voor specifieke zorgkosten
  • uitgaven voor tijdelijk verblijf thuis van ernstig gehandicapte kinderen, broers of zussen
  • studiekosten en andere scholingsuitgaven
  • onderhoudskosten voor een rijksmonumentenpand
  • giften
  • leningen aan een startende ondernemer (kwijtgescholden durfkapitaal)
  • restant persoonsgebonden aftrek over vorige jaren

(Bron: belastingdienst)

 

 

De Belastingdienst gaat in 2015 strenger op schijnzelfstandigheid letten. Dat wil zeggen: op ondernemers die in de ogen van de fiscus onterecht gebruikmaken van fiscale voordelen. Maar wanneer loop je het risico op schijnzelfstandigheid en wat zijn de gevolgen voor schijnzelfstandigen?

Het nieuws dat de Belastingdienst vanaf dit jaar strenger gaat controleren op mogelijke gevallen van schijnzelfstandigheid is al langer bekend. Consultancy.nl, een informatieplatform voor de adviesbranche, heeft recent onderzocht en berekend wat de impact is op de circa tachtigduizend zelfstandige professionals die in Nederland werkzaam zijn als freelance adviseur. Hebben zij in de ogen van de Belastingdienst wel recht op de zelfstandigenaftrek, MKB-winstvrijstelling en – in het geval van een startende ondernemer – de startersaftrek?

Dit zijn de 7 ondernemerscritera

Voor startende ondernemers is het fiscaal gezien nog wel eens onduidelijk wanneer iemand zichzelf een ondernemer mag noemen (en wanneer niet). De Belastingdienst hanteert hierbij doorgaans een aantal criteria die een startende freelance consultant in gedachten zou moeten houden voor hij besluit gebruik te maken van belastingvoordelen. Dit zijn de volgende voorwaarden:

  • Er moet sprake zijn van (minimaal) drie verschillende opdrachtgevers.
  • De ZZP gekwalificeerde adviseur factureert niet meer dan zeventig procent van de inkomsten aan dezelfde opdrachtgever.
  • De consultant kan een ander in zijn/haar plaats sturen, zonder dat dit een probleem is.
  • Hij of zij staat niet in een gezagsverhouding tot de opdrachtgever, de opdrachtgever is niet de ‘baas’.
  • De consultant drijft voor eigen risico de onderneming.
  • De adviseur krijgt bij ziekte niet doorbetaald.
  • Er wordt actief reclame gemaakt voor de onderneming (visitekaartjes, advertenties, een website, etc.).

Hoe verklein je het risico op schijnzelfstandigheid?

Onder het mom van ‘voorkomen is beter dan genezen’ geeft Schmitz actieve ZZP’ers in de adviesbranche ook nog drie handige tips om het risico op schijnzelfstandigheid te verkleinen:

  1. Weet welke voorwaarden de Belastingdienst stelt aan het ondernemerschap en voldoe hieraan. “Wanneer je op voorhand al weet dat het niet gaat lukken om aan de criteria te voldoen, is het verstandiger om in dienst te treden bij de opdrachtgever, mits deze daarvoor open staat,” aldus Schmitz.
  2. Ook al heb je momenteel een VAR-wuo in je bezit: als achteraf blijkt dat je niet voldoet aan de fiscale voorwaarden om volgens deze VAR-verklaring te werken, vraag voor het volgende jaar dan geen nieuwe VAR-wuo aan.

Wat zijn de gevolgen voor schijnzelfstandigen?

Als schijnzelfstandige loop je het risico op een fikse boete die kan oplopen tot honderd procent van het te vorderen bedrag. De boete wordt namelijk gebaseerd op het verschil tussen de gemaakte omzet van de ondernemer en iemand die datzelfde bedrag in loondienst zou verdienen.

Wanneer een eerdere aangifte wordt gecorrigeerd, kun je er als ZZP’er vanuit gaan dat jij alsnog de belastingen moet afdragen die jij ook in loondienst had moeten betalen. En eventuele fiscale voordelen, waarvan jij eerder had geprofiteerd, worden teruggevorderd.

De Belastingdienst is daarnaast bevoegd om, naast de eerder genoemde naheffingsaanslag, een boete op te leggen wegens het doen van een incorrecte aangifte. Zoals hierboven aangegeven kan dit bedrag uitkomen op een maximum van honderd procent van de correctie.

(Bron: ikgastarten bewerkt)

 

 

Heeft een 21-jarig kind dat studeert recht op kinderalimentatie? Deze vraag was de inzet van een rechtszaak waarin een 21-jarige om een onderhoudsbijdrage van zijn vader verzocht.

Ouders zijn ten opzichte van hun kind onderhoudsplichtig totdat het 21 jaar wordt. Voor een kind van 21 jaar of ouder is een ouder slechts onderhoudsplichtig voor zover het kind behoeftig is. Hiervan kan sprake zijn indien een kind studeert, maar dit is niet automatisch het geval.

Behoeftigheid
Van behoeftigheid bij een studerend kind is slechts sprake indien het kind niet beschikt of kan beschikken over de middelen waarover het redelijkerwijs wel kan beschikken. We geven een voorbeeld uit de praktijk.

Praktijkvoorbeeld
Een 21-jarige zoon sprak zijn vader aan op zijn onderhoudsplicht, maar die weigerde nog alimentatie te betalen. Volgens de vader zou de zoon gezien zijn studie wel behoefte aan onderhoudsgeld hebben, maar zou er geen sprake zijn van behoeftigheid.

De rechtbank was het met dat oordeel eens. Van de zoon mocht, gezien zijn leeftijd, worden verwacht dat hij onafhankelijk van zijn ouders zichzelf met een bijbaantje zou onderhouden. Het feit dat de zoon een MBO-opleiding volgde, maakte dit niet anders.

Eigen keuze
De rechtbank wees er nog op dat de zoon aan zijn derde MBO-opleiding was begonnen. Het was natuurlijk zijn goed recht om na succesvol twee MBO-opleidingen af te sluiten, een derde te beginnen. Maar dit betekende wel dat dit zijn eigen keuze was en daartoe geen noodzaak bestond. Van behoeftigheid kon  daarom geen sprake zijn.

Daar kwam nog bij dat de zoon aanspraak kon maken op een basisbeurs, naast een gratis OV-chipkaart. Naast de basisbeurs zou hij ook nog in aanmerking kunnen komen voor een rentedragende lening bij DUO.

 

Min de tekstverwerker, draaien al onze software programma’s die wij gebruiken in de cloud. Ook onze data slaan wij voor een deel op in de cloud. In het bedrijfsleven maar ook in de zorg en bij de overheid zie je steeds vaker dat er gekozen wordt voor een cloud-oplossing. Deze “oplossing” kan bijvoorbeeld bestaan uit een back-up in de cloud, een e-mailservice, een applicatie waarbij de ingevoerde data wel in huis wordt opgeslagen of een systeem wat alle door een organisatie benodigde functionaliteiten bevat waarbij tevens de data buitenshuis wordt opgeslagen.

Maar wat als de cloud-dienstverlener failliet gaat, in surceance van betaling verkeert of gewoon besluit de door u afgenomen dienst te beëindigen? Dan moet u op de een of andere manier regelen dat u uw data en toegang tot de applicatie behoudt. Als uw data zo is opgeslagen dat u het kunt migreren, dan hoeft u natuurlijk niet eindeloos toegang te behouden tot de applicatie. Enkel voor de duur van de migratie.

De klassieke oplossing voor dit probleem was de escrow. Sinds het Nebula-arrest van 2006 geeft de escrow een stuk minder zekerheid. De Hoge Raad overwoog twee beginselen uit de Faillissementswet. Een faillissement doet geen afbreuk aan bestaande overeenkomsten en (daartegenover) de gelijke behandeling van de schuldeisers. Hij kwam tot het volgende oordeel: het feit dat een schuldeiser een duurovereenkomst heeft met de gefailleerde, geeft hem niet het recht de overeenkomst uit te oefenen als was er geen faillissement. Dit zou een tot ongelijke behandeling leiden van de schuldeisers ook al ging het in dit geschil alleen maar om het toestaan van het gebruik. Om deze reden mag de curator wanprestatie leveren indien dit in belang is van de boedel. In het geschil ging het om een duurovereenkomst met betrekking tot een zaak, een huis. Echter, in de literatuur wordt er vanuit gegaan dat het Nebula-arrest ook van toepassing is op licenties. Natuurlijk zou het fijn zijn als de Hoge Raad zich hier specifiek over uit liet, maar tot nog toe is dat niet gebeurd.

Een klassieke escrow was al niet erg geschikt om de continuïteit van uw cloud-oplossing te waarborgen. Deze escrow regelt immers enkel iets voor het software pakket en niet voor uw data en beide in de meeste gevallen ook niet realtime. Doch nu de curator een kruis mag zetten door uw licentie, is de waarde nog minder. Als u geen licentie heeft mag u ook geen gebruik maken van een softwarepakket. Ook niet als u zich wel toegang tot dat pakket kan verschaffen en zelfs met behulp van de broncode een ander het onderhoud laten doen.

Daar er wel een grote verschuiving plaatsvindt waarbij ondernemingen en overheidsinstanties steeds vaker niet zelf een server hebben maar kiezen voor de cloud, is het van belang om ook in tijden van onzekerheid de bedreigingen te kunnen pareren. De gevolgen kunnen vergaand zijn als bijvoorbeeld de failliet niet tijdig door een derde wordt overgenomen. Als het gaat om een application service provider kunt u de toegang tot de applicatie verliezen en belangrijker nog: uw data.

U en uw cloud-dienstverlener kunnen de bedreigingen pareren en de uitdaging aangaan met een aantal vooraf gemaakte contractuele afspraken op maat.

(Bron: Cloudrecht.nl)

Liquiditeit is net als rentabiliteit en solvabiliteit een van de financiële ratio’s. Met deze cijfers kun je zien hoe jouw bedrijf zich over een periode ontwikkelt. De liquiditeit bereken je om aan te geven in hoeverre jouw bedrijf aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen.

Er zijn meer ratio’s, maar de liquiditeitsratio, rentabiliteitsratio en solvabiliteitsratio worden het meest gebruikt. Met de gegevens uit je winst- en verliesrekening en je balans kun je de ratio’s uitrekenen.

Dynamisch

Er zijn twee vormen van liquiditeit: dynamische en statische. Met de dynamische liquiditeit bereken je hoe de inkomende geldstroom zich in een bepaalde periode verhoudt tot de uitgaande geldstroom. Meestal doe je dit voor de toekomst.
Eerst maak je een liquiditeitsbegroting op, om te schatten hoeveel geld er in deze periode (bijvoorbeeld de aankomende maand) binnen zal komen en uit zal gaan. Door deze cijfers met elkaar te vergelijken, weet je of je in deze periode aan je betalingsverplichtingen kunt voldoen.

Statisch

De statische liquiditeit geeft aan of je bedrijf aan haar betalingsverplichtingen kan voldoen met behulp van de vlottende activa, oftewel de activa die binnen een jaar te gelde kunnen worden gemaakt. Er zijn drie manieren om dit te berekenen:
  • Current ratio: Vlottende activa (voorraden debiteuren en kasgeld) gedeeld door kort vreemd vermogen (crediteuren en banken). Als de uitkomst hoger is dan 1, kun je voorlopig aan je betalingsverplichtingen voldoen. Liefst is de uitkomst hoger dan 2.
  • Quick ratio: Vlottende activa gedeeld door kort vreemd vermogen, met uitzondering van de voorraden. Dus debiteuren + kasgeld) gedeeld door kort vreemd vermogen (crediteuren en banken). Als het cijfer hoger is dan 1, kun je onmiddellijk aan je verplichtingen voldoen.
  • Nettowinstkapitaal: Vlottende activa minus kort vreemd vermogen. Hiermee zie je precies hoeveel geld je overhoudt nadat je aan je betalingsverplichtingen hebt voldaan.

Quick ratio

Bij de quick ratio tellen de voorraden niet mee, omdat ze eerst door klanten moeten worden gekocht en betaald. Als je op heel korte termijn aan je betalingsverplichtingen moet voldoen, heb je hier dus niets aan.
De quick ratio laat zien hoe je op dit moment aan je betalingsverplichtingen kunt voldoen. De andere ratio’s zijn er om te laten zien hoe je op langere termijn aan je betalingsverplichtingen kunt voldoen.
Vlottende activa zijn immers activa die je binnen een jaar te gelde kunt maken. Het kort vreemd vermogen zijn leningen of andere betalingsverplichtingen die je binnen een jaar moet aflossen.

Voorbeeld

Dus als bijvoorbeeld dit je balans is:
Debet Credit
Bedrijfspand: 200.000< Hypotheek: 150.000
Inventaris: 30.000 Leverancierskrediet: 20.000
Voorraden: 30.000 Eigen vermogen: 97.000
Kas: 5.000 Crediteuren: 3.000
Debiteuren: 5.000
Totaal 270.000 Totaal: 270.000

 

Je hypotheek is lang vreemd vermogen, je mag immers er langer dan een jaar over doen om het af te lossen. Het leverancierskrediet en de crediteuren vallen onder kort vreemd vermogen.
De current ratio is (voorraden 30.000 + debiteuren 5.000 + kasgeld 5.000 = 40.000) gedeeld door (kort vreemd vermogen is (leverancierskrediet 20.000 + crediteuren 3.000 = 23.000) = 40.000 / 23.000 = 1,74. Dit getal is hoger dan 1, je kunt dus in de nabije toekomst aan je betalingsverplichtingen voldoen.
De quick ratio is (debiteuren 5.000 + kasgeld 5.000) / (vlottende activa = 23.000) = 10.000 / 23.000 = 0,43. Dit getal is helemaal niet groter dan 1, dus de liquiditeit is toch best zorgwekkend. Je kredietwaardigheid is erg afhankelijk van of en hoe snel je je voorraden verkoopt.
Het nettowinstkapitaal is 40.000 – 23.000 = 17.000. Dit is prima.
(Bron: MKB Servicedesk)