DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws voor de eenmanszaak of vof, belastingnieuws, belastingaangifte of belastingaanslag

In de aanloop van elk nieuw kalenderjaar worden de heffingskortingen opnieuw vastgesteld. Zo ook voor het jaar 2016. Normaal gebeurt dat tijdig, zodat de Belastingdienst hiermee nog rekening kan houden met de uitbetaling van voorlopige teruggaven. Maar dat was niet het geval met de met €12 verhoogde algemene heffingskorting voor 2016. Die verhoging werd pas bekend in december 2015, waardoor de Belastingdienst daar geen rekening meer mee kon houden bij de uitbetaling van de voorlopige teruggaven. Nu wil het geval dat voor een teruggaaf bij de definitieve aanslagregeling in 2016, net als in 2018 overigens, een minimaal teruggavebedrag gold van € 14. Daarom konden veel belastingplichtigen die genoemde € 12 niet alsnog ontvangen bij de definitieve aanslagregeling. Toch is nu besloten om het bedrag alsnog uit te betalen aan, naar wij hebben begrepen, zo’n 175.000 belastingplichtigen. Behoort u tot die groep? Dan zult u hierover binnenkort een brief ontvangen van de Belastingdienst.

(Bron: RB)

U spaart en/of belegt? Dan heeft u te maken met belastingheffing in box 3. Voor het jaar 2019 heeft de staatssecretaris de nieuwe forfaitaire rendementscijfers bekend gemaakt. Bekijk de nieuwe belastingtarieven en lees onze toelichting op de nieuwe tarieven.

Cijfers rendementsklassen 2019

Rendementsklasse Normrendement
I (sparen) 0,13%
II (beleggen) 5,60%

Forfaitaire normrendementen per vermogensschijf 2019

Op basis van deze cijfers per rendementsklasse zijn de volgende forfaitaire normrendementen per vermogensschijf te berekenen voor 2019. Over het normrendement betaalt u in box 3 een belasting van 30 procent. Het belastingdrukpercentage op het box 3 vermogen ziet u in onderstaande tabel.

Uw vermogen Normrendement Belastingdruk (tarief 30%)
€ 30.360* Vrijstelling Vrijstelling
Van € 0** tot en met € 71.650 1,94% 0,58%
Van € 71.651 tot en met € 989.736 4,45% 1,34%
Vanaf € 989.737 5,60% 1,68%

* Het heffingsvrije vermogen bedraagt: € 30.360 (voor fiscale partners wordt dit bedrag verdubbeld).

** Vanaf het heffingsvrije vermogen.

Ook in 2019 betaalt u meer dan 100 procent belasting over uw rente

Omdat het cijfer inzake de rendementsklasse I (sparen) tegenwoordig is gekoppeld aan de maandcijfers over een 12-maandsperiode die eindigt op 30 juni jongstleden, is deze informatie pas recent beschikbaar.

In de eerste vermogensschijf weegt ‘beleggen’ (rendementsklasse II) ook mee. En wel voor circa tweederde deel. Daarom bedraagt het normrendement zelfs al in de eerste vermogensschijf 1,94 procent. Dat is natuurlijk nog altijd veel te hoog ten opzichte van hetgeen een risicomijdende spaarder momenteel daadwerkelijk aan rente ontvangt.

Zelfs met de aanpassingen die sinds 1 januari 2017 bij box 3 zijn doorgevoerd, doet zich nog steeds de situatie voor dat belastingplichtigen meer dan 100 procent belasting betalen over de gerealiseerde rentebate. En dat is in 2019 dus opnieuw het geval.

Verkorten van de referentieperiode

De verkorting van de referentieperiode, in 2017 nog vijf jaar en sinds 2018 nog maar 12 maanden, voor het bepalen van de spaarrente is eigenlijk een listig verhaal. De wijziging is doorgevoerd per 1 januari 2018. Uiteraard sluit het normpercentage op deze manier beter en sneller aan bij het werkelijke rendement. Als de rente stijgt, werkt dat vanwege die kortere referentieperiode beduidend sneller door naar het normrendement van box 3.

Het verkorten van de referentieperiode kan daarom in het voordeel van de belastingdienst uitwerken. Zolang in de eerste vermogensschijf de rendementsklasse II (beleggen) zwaar meetelt, blijft u sowieso last houden van een te hoog normrendement. En zolang de rentevoet laag blijft, blijft box 3 een onrechtvaardig systeem.

(Bron: GT)

Er staan grote veranderingen op komst in de inkomstenbelasting. Allereerst worden de tarieven van de inkomstenbelasting in box 1 bij inkomens vanaf € 20.142 verlaagd per 1 januari 2019. Tevens verdwijnen er in 2021 twee belastingschijven, waardoor er nog slechts twee overblijven.

Op weg naar ‘vlaktaks’

Met de tariefsaanpassing gaat het kabinet op weg naar een vlaktaks, ofwel een belasting met een zelfde tarief voor iedereen. Zover is het echter nog niet. Wel zijn er vanaf 2021 nog slechts twee tarieven, 37,05% en 49,5%.

Tariefsaanpassing in 2019

De aanpassing van de tarieven start in 2019. Het tarief van de eerste schijf, tot een inkomen van € 20.142, gaat met 0,1%-punt omhoog van 36,55% naar 36,65%. Het tarief van de tweede en derde schijf, voor het deel van het inkomen tussen €20.142 en  € 68.507, dalen fors: van 40,85% naar 38,1%. Over het deel van het inkomen boven € 68.507 betaalt men nu 51,95%. Dit wordt volgend jaar 51,75%.

Wat scheelt dat nu netto?

Iemand met een inkomen van bijvoorbeeld € 35.000 gaat door de tariefwijziging volgend jaar € 380 minder belasting betalen. Hogere inkomens profiteren nog meer. Bij een inkomen van bijvoorbeeld  € 65.000 hoort een voordeel van € 1.215. Inkomens tot zo’n € 20.000 betalen echter maximaal twee tientjes meer belasting.

Twee schijven vanaf 2021

Vanaf 2021 hebben we in box 1 nog maar twee belastingschijven. Tot een inkomen van zo’n € 68.500 geldt dan een tarief van 37,05%. Over het meerder geldt een tarief van 49,5%.

Belasting % in box 1
Inkomen max € 20.142
Inkomen max € 34.404 Inkomen max € 68.507 Inkomen > € 68.507
2018 36,55 40,85 40,85 51,95
2019 36,65 38,10 38,10 51,75
2021 37,05 49,50

Let op! De omzetting naar 2 belastingschijven in box 1 geldt voor degenen die nog geen recht hebben op AOW. Voor AOW-gerechtigden gelden andere tarieven. Voor hen zullen drie schijven blijven bestaan.

Toptarief eerder bereikt

De tarieven worden jaarlijks geïndexeerd, onder andere vanwege de inflatie. Dit geldt echter tot 2024 niet voor het beginpunt van het toptarief. Dit wordt bevroren op het huidige niveau van € 68.507. Belastingplichtigen bereiken daardoor sneller het toptarief. De verwachting is dat zo’n 7% van alle belastingplichtigen daardoor nog het toptarief betaalt. Zonder de bevriezing zou dit slechts 5,5% zijn geweest.

(Bron: HLB)

Het belastingplan 2019 vermeldt een stijging van het maximumbedrag van de arbeidskorting. Deze korting blijft over een groter deel van het inkomen van de werknemers oplopen en wordt daarna sneller afgebouwd. Ook andere heffingskortingen stijgen

Met de stijging van de arbeidskorting gaan werknemers met een loon tussen het wettelijk minimumloon en een modaal inkomen er niet op achteruit. De maximale arbeidskorting wordt de komende jaren stapsgewijs verhoogd tot hij in 2021 op € 3.945 uitkomt. Daarna wordt de arbeidskorting met 6% afgebouwd om uiteindelijk bij een inkomen van iets meer dan € 100.000 op nul uit te komen. Dit geldt alleen voor werknemers jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. Ook andere heffingskortingen stijgen, waarvan hieronder een overzicht.

Tabel met heffingskortingen

(Bron: ABAB)

Bellers naar de BelastingTelefoon krijgen nog veel te vaak te horen dat de medewerkers in gesprek zijn. Daarna wordt de verbinding verbroken. Deze slechte bereikbaarheid is de Nationale Ombudsman een doorn in het oog. Hij heeft daarom een brief aan de staatssecretaris van Financiën geschreven.

De ombudsman heeft van veel mensen die de BelastingTelefoon bellen vernomen dat deze niet of slecht bereikbaar is. Dikwijls krijgen zij te horen dat alle medewerkers van de BelastingTelefoon in gesprek zijn en daarna wordt de verbinding verbroken. Ook op andere momenten lukt het dan niet om iemand aan de telefoon te krijgen. Bellers die er wel doorkomen moeten dan echter wel weer veel geduld hebben; een wachttijd van meer dan twintig minuten is geen uitzondering. Wordt een beller doorverbonden, dan volgt er weer een wachttijd die kan oplopen tot vijftien minuten.

In de gaten houden

De Nationale Ombudsman heeft in een brief aan de staatssecretaris van Financiën deze slechte bereikbaarheidsproblemen aangekaart. Hij wil dat de wachttijden bij de BelastingTelefoon de komende tijd goed in de gaten worden gehouden en dat er aanvullende maatregelen komen als blijkt dat de bereikbaarheid slecht blijft.

Kwaliteit laat te wensen over

Buiten de bereikbaarheid van de BelastingtTelefoon blijkt uit jaarlijks onderzoek van de Consumentenbond dat de kwaliteit van de antwoorden ook te wensen overlaat.  Belastingplichtigen moeten dus zelf kritisch blijven kijken naar de antwoorden van de Belastingtelefoon. Die antwoorden zijn dan ook niet bindend. Wel heeft voormalig staatssecretaris Wiebes van Financiën eerder laten weten dat iemand die een fout in zijn aangifte maakt op basis van een fout antwoord van de Belastingtelefoon, geen boete krijgt. Maar de inspecteur kan de aangifte dan natuurlijk wel aanpassen. Raadpleeg daarom om zeker te zijn een financieel en fiscaal expert.

Bij het schrappen van belastingvoordelen moet de wetgever altijd opletten dat er geen individuele belangen in de knel komen. In dat licht moest de Hoge Raad zich onlangs uitspreken over de beperking van de verliesverrekening in de inkomstenbelasting. En die kan prima door de beugel, oordeelt het rechtscollege.

De man in deze zaak had een tuincentrum en een hoveniersbedrijf, maar werd in 2002 onteigend. Een jaar later werd hij persoonlijk failliet verklaard. Tot eind 2002 had hij verrekenbare ondernemingsverliezen van ruim € 135.000. Maar toen de man in 2012 weer inkomen had vergaard en dus aangifte voor de inkomstenbelasting deed, weigerde de inspecteur de eerdere verliezen te verrekenen. De man moest dus over het volledige opgegeven inkomen belasting afdragen.

Wetswijziging gooit roet in het eten

De weigering van de inspecteur had te maken met een wetswijziging die in de tussentijd had plaatsgevonden. Tot en met 2006 mochten IB-ondernemers namelijk ondernemingsverliezen onbeperkt verrekenen met inkomsten uit latere aangiften. Maar sinds 1 januari 2017 geldt een maximale verrekentermijn van negen jaar, na de invoering van de Wet werken aan winst.
De rechtbank en later het gerechtshof concludeerden dan ook dat de man simpelweg pech had gehad en dat verrekening er niet meer in zat.
Daarop stapte de man naar de Hoge Raad. Voor het rechtscollege draaide het vooral om de vraag of het vervallen van de ondernemingsverliezen een inbreuk was op het ‘ongestoorde genot van eigendom’. Dat is vastgelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Wetgever heeft ‘ruime beoordelingsmarge’

Maar de Hoge Raad veegde dat argument van tafel. Niet elke gunstige belastingmaatregel die geschrapt wordt is automatisch een inbreuk op ongestoord genot van eigendom. En burgers kunnen er ook niet vanuit gaan dat belastingwetgeving helemaal niet zal wijzigen, zo merkte de Hoge Raad op.
Het gaat er vooral om of de wetgever een redelijke balans heeft gevonden tussen het afschaffen van de maatregel en de bescherming van individuele belangen. De Hoge Raad wees er nog eens op dat de wetgever op fiscaal gebied bovendien een ‘ruime beoordelingsmarge’ heeft. Bij het beperken van de verliesverrekening was de wetgever al met al niet buiten zijn boekje gegaan. De aanslagen bleven dus in stand.

(Bron: Rendement)

Uit een recent arrest van de Hoge Raad blijkt dat verliesverrekening in box 1 van de inkomstenbelasting niet per definitie leidt tot een teruggaaf voor de belastingplichtige.

In box 1 van de inkomstenbelasting zijn verliezen te verrekenen met inkomens uit werk en woning van de drie voorafgaande jaren en de negen volgende kalenderjaren. De verrekening vindt dus plaats op basis van heffingsgrondslag en niet op basis van tarief of geheven belasting. Het is dan ook mogelijk dat de Belastingdienst een verlies achterwaarts verrekend met een positief, maar laag inkomen. Daardoor kan het inkomen tot nihil dalen. In beginsel kan de inspecteur dan een eerder verleende heffingskorting terugnemen. En zo is het mogelijk dat verliesverrekening per saldo niet leidt tot een teruggaaf voor de belastingplichtige.

(Bron: Taxence)

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X tegen de aanslag IB ten name van zijn vroegere echtgenote, die in het desbetreffende jaar geen fiscale partner was, geen bezwaar kan maken. De inspecteur heeft het bezwaar van X terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Belanghebbende X meent over het jaar 2002 recht te hebben op 100% aftrek van de eigenwoningrente terwijl hij maar recht heeft op 50% aftrek. De inspecteur en de rechtbank stellen X niet in het gelijk. Vervolgens gaat X op 20 augustus 2014 in bezwaar tegen de aan zijn vroegere echtgenote Y opgelegde aanslag IB 2002. De inspecteur verklaart zijn bezwaar op 27 januari 2016 niet-ontvankelijk. X gaat in beroep. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X en Y in 2002 niet elkaars fiscaal partner waren, omdat zij al vanaf eind 2000 duurzaam gescheiden leven. De rechtbank oordeelt dat door de regels voor fiscaal partnerschap de negatieve inkomsten uit eigen woning van X niet zijn begrepen in de aanslag van zijn vroegere echtgenote Y. Volgens de rechtbank heeft Y alleen aangifte kunnen doen van haar eigen inkomens- en vermogensbestanddelen, zodat X geen beroep kan instellen tegen de aanslag van Y.

Hof Arnhem-Leeuwarden is het daarmee eens. X kwalificeert noch als belanghebbende, noch als medebelanghebbende ten aanzien van de aan Y opgelegde aanslag. Hij heeft niet het recht van beroep. Omdat het recht van bezwaar uitsluitend openstaat aan degene aan wie het recht is toegekend om beroep in te stellen, heeft de inspecteur het bezwaar van X terecht niet-ontvankelijk verklaard.

(Bron: Taxlive)

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden kon de curator niet eenzijdig een tussen echtgenoten gemaakte inkomensverdeling wijzigen. De inspecteur moest dus bij de heffing uitgaan van de door de beide (ex-)echtelieden gemaakte verdeling.

 Een vrouw bezat alle aandelen in een BV. Die BV kocht voor € 547.000 in 2010 een boot die op naam van de echtgenoot van de vrouw werd gezet, met wie de vrouw op huwelijkse voorwaarden was getrouwd. Volgens de inspecteur was de aanschaf van de boot aan te merken als een uitdeling. Hij was van mening dat deze voor de helft ( € 237.700) bij de vrouw en voor de andere helft bij de echtgenoot van de vrouw in aanmerking genomen moest worden. De vrouw was het hier niet mee eens en ging in beroep. Ondertussen scheidden de echtelieden in 2014 en werd de echtgenoot van de vrouw in september 2015 failliet verklaard. Tijdens de beroepsprocedure deden de ex-echtelieden op grond van art. 2.17 Wet IB 2001 op 4 december 2015 een gezamenlijk verzoek om alsnog de volledige uitdeling toe te rekenen aan de ex-echtgenoot van de vrouw. Bij e-mail van 9 december 2015 tekende de curator in het faillissement van de echtgenoot van de vrouw hiertegen echter protest aan; hij deelde de inspecteur mee dat hij niet akkoord gaat met het toerekenen van de gehele correctie aan de (failliete) echtgenoot van de vrouw. In geschil is of de inspecteur bij de vrouw terecht een bedrag van € 273.700 als inkomen uit aanmerkelijk belang in aanmerking heeft genomen. De vrouw stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een winstuitdeling van € 273.700 en dat het bedrag dat wel als winstuitdeling kan worden aangemerkt gelet op de door haar en haar ex-echtgenoot gemaakte gezamenlijke keuze geheel bij de ex-echtgenoot in aanmerking genomen dient te worden. Volgens de inspecteur is bij de vrouw terecht een winstuitdeling van € 273.700 in aanmerking genomen. Hij voert daarbij onder meer aan dat de gezamenlijke keuze van de vrouw en de ex-echtgenoot om de gehele winstuitdeling toe te rekenen aan de ex-echtgenoot is herzien door de mededeling van de curator dat hij niet akkoord gaat met het toerekenen van de gehele correctie aan de ex-echtgenoot. Hof Arnhem-Leeuwarden overweegt dienaangaande dat uit art. 2.17 lid 4 Wet IB 2001 volgt dat voor de wijziging van een tot stand gekomen onderlinge verhouding van een gemeenschappelijk inkomensbestanddeel vereist is dat een dergelijk verzoek ook gezamenlijk wordt gedaan. Omdat in het onderhavige geval vaststaat dat de vrouw niet heeft ingestemd met een wijziging van de gemaakte keuze, kan volgens het hof een eenzijdig verzoek van de curator niet leiden tot een wijziging van de eerder gemaakte inkomensverdeling. Het hof verklaart het hoger beroep van de vrouw dan ook gegrond.

(Bron: PKF)

Een pandhouder die zich wil verhalen op een bodemzaak moet dit nu eerst melden aan de Belastingdienst. Deze verplichting zal per 2018 ook gaan gelden voor de belastingschuldige. Pandhouders en andere derden die deze regel niet volgen, moeten de executiewaarde aan de Belastingdienst afdragen.

Een bodemzaak is een roerende zaak die zich op het grondgebied (de bodem) van de belastingschuldige bevindt en die de schuldenaar doorlopend gebruikt. Twee bekende voorbeelden zijn de inventaris en machines. De pandhouders van deze roerende zaken mogen deze activa niet veilig (laten) stellen door hier beslag op te leggen, als dit niet eerst is gemeld bij de Belastingdienst. De Belastingdienst loopt er op dit moment tegenaan dat belastingschuldigen, voor wie momenteel geen mededelingsplicht geldt, de bodemzaken in samenwerking met de pandhouders weg kunnen laten halen. Per 2018 zal de meldingsplicht daarom ook gaan gelden voor belastingschuldigen met bodemzaken waarop een pandrecht is gevestigd.

De executiewaarde afdragen aan de Belastingdienst

De Belastingdienst beslist binnen vier weken na de melding of de pandrechthouder zich op de zaak mag verhalen. In deze periode mag de pandhouder geen handelingen verrichten, tenzij de fiscus daar toestemming voor geeft. Als belastingschuldigen de melding niet doen, worden de pandhouder en andere derden verplicht om de executiewaarde aan de Belastingdienst af te dragen. Dit hoeft niet als zij met de eigen administratie kunnen aantonen dat de opbrengst niet op hun bankrekening kwam te staan.

(Bron: Rendement)