DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws voor de eenmanszaak of vof, belastingnieuws, boekenonderzoek

Rechtbank Gelderland oordeelt dat een boete van 25% van de nageheven omzetbelasting over 2011 op zijn plaats is in verband met ten onrechte in vooraftrek gebrachte omzetbelasting.

Aan belanghebbende, X bv, zijn naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd over de jaren 2011 en 2012 met boeten. In de bezwaarfase besluit de inspecteur de naheffingsaanslag en boete over 2012 te verminderen naar nihil. De reden voor de vermindering is dat de inspecteur had besloten het standpunt van X bv te volgen dat er sprake is van een algemeenheid van goederen. In geschil is de boete 2011 en de vraag of X bv voor 2012 in aanmerking komt voor een integrale bezwaarkostenvergoeding.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat een boete van 25% van de nageheven omzetbelasting over 2011 op zijn plaats is in verband met ten onrechte in vooraftrek gebrachte omzetbelasting. Omdat X bv alleen vrijgestelde prestaties verrichtte, heeft zij door toch vooraftrek te claimen, dermate lichtvaardig gehandeld dat haar grove schuld kan worden verweten. Ambtshalve constateert de rechtbank dat de redelijke termijn is overschreden. Vanwege de hoogte van de boete laat de rechtbank het bij deze constatering. Voor het jaar 2012 heeft X bv geen recht op een integrale vergoeding van de bezwaarkosten. Hoewel de inspecteur had moeten onderkennen dat er sprake was van een algemeenheid van goederen, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet ernstig onzorgvuldig gehandeld. Het beroep van X bv is ongegrond.

(Bron: Taxlive)

BV X verrichtte managementactiviteiten. Voor het jaar 2011 werd zij uitgenodigd om aangifte te doen vóór 1 december 2012. Toen dat na een herinnering en een aanmaning niet gebeurde, stelde de inspecteur de aanslag Vpb 2011 ambtshalve vast naar een belastbaar bedrag van € 500.000, met een verzuimboete van € 2.460. BV X maakte bezwaar en daarbij werd een conceptjaarrekening 2011 overgelegd met een negatief belastbaar bedrag van € 91.037. Bij uitspraak op bezwaar van BV X verminderde de inspecteur het belastbaar bedrag tot € 140.527, maar hij handhaafde de boete. BV X ging in beroep. Zij stelde dat het belastbaar bedrag moest worden vastgesteld op negatief € 109.227 en verwees daarbij naar een herziene conceptjaarrekening. Rechtbank Noord-Holland besliste dat BV X de vereiste aangifte niet had gedaan, omdat zij was uitgenodigd en aangemaand om aangifte te doen en dat niet had gedaan. De bewijslast moest daarom worden omgekeerd en verzwaard. De Rechtbank besliste dat BV X met het overleggen van eerst een conceptjaarrekening en daarna een herziene conceptjaarrekening niet had aangetoond dat een te hoog belastbaar bedrag in aanmerking was genomen. Het betrof immers slechts een (voorlopige) weergave van door haar accountant als zodanig aangeduide feiten – zonder accountantsverklaring – terwijl het aan BV X was om aan te tonen dat die weergave juist was. De Rechtbank vond de schatting van de inspecteur ook redelijk. Gelet op de beperkt beschikbare informatie had de inspecteur niet naar willekeur gehandeld bij het doen van uitspraak op bezwaar. Tot slot besliste de Rechtbank dat de boete passend en geboden was. De Rechtbank verklaarde het beroep van BV X ongegrond.

(Bron: FUTD)

De fiscus mag er niet zomaar van uitgaan dat fouten in uw administratie die zich het ene jaar voordoen, ook in andere jaren voorkomen. Dat heeft de rechter eerder bepaald. Alleen in zeer bijzondere gevallen is dit toegestaan.

Als ondernemer bent u verplicht een administratie te voeren. Wat dit precies omvat, is niet wettelijk bepaald. Wel is bepaald dat uw financiële rechten en plichten, waaronder uw fiscale, uit uw administratie moeten zijn af te leiden. Bij fouten of onvolkomenheden kunnen correcties en boetes worden opgelegd.

Zaak over afdrachtvermindering onderwijs

In de betreffende zaak had een ondernemer de afdrachtvermindering onderwijs geclaimd over de jaren 2009 tot en met 2013. Deze fiscale tegemoetkoming bestond tot 2015 voor werknemers die een beroepspraktijkopleiding volgden. Deze faciliteit kende de nodige administratieve eisen, waaraan deze ondernemer niet altijd had voldaan. Het gevolg was dat de inspecteur een naheffing oplegde over het jaar 2012, die 15% bedroeg van de dat jaar geclaimde afdrachtvermindering. Vervolgens paste de inspecteur deze correctie ook toe op de jaren 2009, 2010, 2011 en 2013, zonder daadwerkelijk te onderzoeken of ook over die jaren een naheffing gerechtvaardigd was. Daarop stapte de ondernemer naar de rechter.

Naheffing en boetes teruggedraaid

De rechter was van mening dat een eenmaal gevonden tekortkoming in de administratie niet zomaar mag worden toegepast op niet-onderzochte jaren. Dit mag alleen in zeer uitzonderlijke gevallen. Of hiervan sprake was, had de inspecteur niet onderzocht. Daarom mocht in de onderhavige situatie het gevonden foutpercentage niet zomaar worden toegepast op de niet-onderzochte jaren. De naheffingen en boetes over de niet-onderzochte jaren verdwenen daarop van tafel.

Let op! De fiscus mag een fout wel doorvoeren naar andere jaren als er voldoende reden is om aan te nemen dat de feitelijke situatie in deze jaren een constant beeld vertoont. Daarnaast mag de fiscus ook een fout doorvoeren naar andere jaren als van tevoren duidelijk is dat de data in die jaren in dezelfde mate fouten vertonen als die van het onderzochte jaar.

Heeft u vragen naar aanleiding van deze uitspraak, neem dan contact op met uw adviseur.

(Bron: HLB)

Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd, wegens het ontbreken van de administratie. X moet het door haar geclaimde recht op aftrek van voorbelasting namelijk staven met facturen.

Y, de dochter van belanghebbende, X, verzorgt de administratie van X. In 2013 stelt de inspecteur een boekenonderzoek in. Naar aanleiding van het boekenonderzoek legt de inspecteur een btw-naheffingsaanslag op aan X, omdat X geen facturen kan overleggen. X stelt dat Y enkele malen is verhuisd en dat de administratie daarbij in het ongerede is geraakt. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X het risico heeft genomen dat de administratie in het geval van verhuizing kwijt zou raken. Dit risico dient volgens de rechtbank voor haar rekening en risico te blijven. Het gelijk is aan de inspecteur.

Hof Amsterdam oordeelt dat de inspecteur terecht een naheffingsaanslag heeft opgelegd. Volgens het hof moet X het door haar geclaimde recht op aftrek van voorbelasting staven met facturen. Dat de administratie is zoekgeraakt door de verhuizingen van Y tussen diverse ggz-instellingen, ontslaat X niet van deze verplichting, volgens het hof. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

(Bron: Taxlive)

Rechtbank Zeeland-West-Brabant vernietigt de aan X opgelegde navorderingsaanslag ib/pvv omdat sprake is van een beoordelingsfout van de inspecteur.

Bij het vaststellen van de aanslag ib/pvv 2010 wijkt de inspecteur af van de door X ingediende aangifte. Hij constateert namelijk dat X geen recht heeft op de zelfstandigen- en startersaftrek. De in de aangifte geclaimde inkomensafhankelijke combinatiekorting (hierna: ick) wordt niet gecorrigeerd. Nadat in het jaar 2014 blijkt dat de ick niet automatisch is aangepast na de correctie van de zelfstandigen- en startersaftrek, legt de inspecteur de in geschil zijnde navorderingsaanslag ib/pvv 2010 op. X heeft volgens de inspecteur door een automatiseringsfout ten onrechte de ick ontvangen. X komt in beroep. In geschil is of de inspecteur mag navorderen. Niet in geschil is dat geen sprake is van een nieuw feit en evenmin van kwade trouw. Evenmin is in geschil dat X niet in aanmerking komt voor de ick.

Rechtbank Zeeland-West-Brabant beslist dat sprake is van een beoordelingsfout, die aan navordering in de weg staat. De inspecteur had bij de vaststelling van de aanslag ib/pvv 2010 kunnen zien dat X na de correctie van de zelfstandigenaftrek geen recht op de ick had. Door de ick niet te corrigeren is sprake van onjuist inzicht van de inspecteur in het recht en heeft de inspecteur dus een beoordelingsfout gemaakt. De inspecteur had de ick handmatig kunnen corrigeren. De rechtbank onderkent dat als het aanslagprogramma wel goed had gewerkt, dat programma de ick had gecorrigeerd en de fout was voorkomen. Dit doet er echter niet aan af dat er ook sprake is van een beoordelingsfout. Navordering is niet mogelijk. Het beroep is gegrond. De navorderingsaanslag wordt vernietigd.

(Bron: Taxlive)

De Hoge Raad oordeelt dat voor elke vanaf 1 juli 2011 gedane uitspraak op bezwaar heeft te gelden dat de inspecteur zich slechts op omkering en verzwaring van de bewijslast kan beroepen als een informatiebeschikking onherroepelijk is geworden of als de vereiste aangifte niet is gedaan.

Mevrouw X exploiteert een juweliersbedrijf. Na een boekenonderzoek legt de inspecteur een btw-naheffingsaanslag aan X op. De aanslag is bij uitspraak op bezwaar van 7 januari 2013 gehandhaafd. Met betrekking tot de aanslag is geen informatiebeschikking vastgesteld. Rechtbank Den Haag stelt de inspecteur in het gelijk. Volgens Hof Den Haag moet reeds vanwege het niet nakomen van de administratieve verplichtingen de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. X gaat in cassatie.

De Hoge Raad oordeelt dat voor elke vanaf 1 juli 2011 gedane uitspraak op bezwaar heeft te gelden dat de inspecteur zich slechts op omkering en verzwaring van de bewijslast kan beroepen als een informatiebeschikking onherroepelijk is geworden of als de vereiste aangifte niet is gedaan. Ook ten aanzien van de administratieve verplichtingen is de omkering en verzwaring van de bewijslast afhankelijk van een informatiebeschikking (zie HR 2 oktober 2015, nr. 14/02335, V-N 2015/18.5). Het beroep van X is gegrond. Verwijzing volgt naar Hof Amsterdam om alsnog de stelling van de inspecteur te behandelen dat X niet de vereiste aangiften heeft gedaan.

(Bron: Taxlive)

Uit een FIOD-onderzoek bleek dat de certificaten van oorsprong van de door BV X geïmporteerde spaarlampen waren vervalst. Naar aanleiding hiervan legde de inspecteur in juli 2006 twee UTB’s aan antidumpingrechten van in totaal € 826.939 op. BV X ging in beroep en stelde dat zij in haar verdedigingsbelang was geschaad. Hof Amsterdam stelde vast dat de rechten van de verdediging van BV X weliswaar niet waren geëerbiedigd, maar besliste dat BV X daardoor niet was benadeeld. De stelling van BV X dat haar de mogelijkheid was ontnomen om vooraf te stellen dat zij ten aanzien van één van de aangiften niet als schuldenaar kon worden aangemerkt, was volgens het Hof een juridische stelling die na het uitreiken van de UTB’s kon worden getoetst. BV X ging met succes in cassatie. De Hoge Raad stelde voorop dat uit het Kamino en Datema-arrest van het EU-Hof van Justitie volgde dat een schending van de rechten van de verdediging bij de totstandkoming van een (bezwarend) besluit kon leiden tot nietigverklaring van het na afloop van de betrokken administratieve procedure genomen besluit, wanneer deze procedure zonder de onregelmatigheid een andere afloop zou kunnen hebben gehad. Daarvoor was niet vereist dat de douaneautoriteiten zonder deze schending zouden hebben afgezien van het vaststellen van één of meer van de UTB’s of dat deze op een lager bedrag zouden zijn gesteld. Volgens de Hoge Raad moest worden bewezen dat, wanneer de schending niet had plaatsgevonden, (1) degene tot wie de UTB was gericht, een inbreng had kunnen leveren die voor het vaststellen van de UTB van belang was en (2) niet kon worden uitgesloten dat deze had kunnen leiden tot een besluitvormingsproces met een andere afloop. Dit moest worden beoordeeld door de feitenrechter. De uitspraak van het Hof was volgens de Hoge Raad onjuist. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Hof en verwees de zaak terug naar Hof Amsterdam voor een verder onderzoek.

(Bron: FUTD)

Advocaat-generaal IJzerman overweegt dat een informatiebeschikking komt te vervallen wanneer de Belastingdienst uitspraak op bezwaar doet in de procedure tegen de aanslag waarop de informatiebeschikking betrekking heeft. 

Belanghebbende, X, ontvangt een brief waarin de Belastingdienst een boekenonderzoek aankondigt voor de aangiften IB/PVV vanaf 2006 en een onderzoek bij een drietal vennootschappen van X. Als X niet alle gevraagde inlichtingen verstrekt, legt de Belastingdienst X de informatiebeschikking op die thans in geschil is.

Advocaat-generaal IJzerman overweegt dat een informatiebeschikking komt te vervallen wanneer de Belastingdienst uitspraak op bezwaar doet in de procedure tegen de aanslag waarop de informatiebeschikking betrekking heeft. Het wettelijke systeem houdt in principe in dat de inspecteur moet wachten met de vaststelling van gerelateerde aanslagen totdat de informatiebeschikking onherroepelijk is geworden. Omdat dit veel tijd kan vergen, heeft de informatiebeschikking schorsende werking. Als de inspecteur toch uitspraak op bezwaar doet, vervalt de informatiebeschikking van rechtswege, zodat ten aanzien van die aanslag of beschikking geen omkering van de bewijslast kan intreden wegens schending van een in de vervallen informatiebeschikking genoemde informatieverplichting. De A-G ziet noch in de wettekst noch in de wetsgeschiedenis reden om, zoals het hof heeft gedaan, ook een materiële toetsing te gaan aanleggen door in zijn beoordeling te betrekken of de vragen die hebben geleid tot de informatiebeschikking betrekking hebben op de kwestie die in geschil was blijkens de uitspraak op bezwaar. Ook is er geen ruimte voor een gedeeltelijke vernietiging van een informatiebeschikking, zoals het hof heeft gedaan. Verder overweegt de A-G dat de inspecteur het controledossier en een intern memorandum van het boekenonderzoek moet overleggen aan de rechter om te beoordelen of deze stukken aangemerkt kunnen worden als op de zaak betrekking hebbende stukken.

Bij de aanslagregeling IB 2011 liet de inspecteur aan X weten dat hij zou afwijken van de aangifte omdat X geen recht had op de gecombineerde heffingskorting van € 3.484. X maakte vervolgens bezwaar, maar de inspecteur verklaarde het bezwaar ongegrond. X ging in beroep en stelde dat hij in het kader van het bezwaar op 31 oktober 2014 was gehoord en dat de inspecteur hem toen had toegezegd dat hij recht had op een gecombineerde heffingskorting van € 3.484. Rechtbank Den Haag was het met X eens dat uit het verslag van de hoorzitting bleek dat de inspecteur ondubbelzinnig had verklaard dat het bezwaar zou worden toegewezen. Uit de uitlating van de inspecteur in dat verslag bleek volgens de Rechtbank dat sprake was van een toezegging. Aan die toezegging mocht X het vertrouwen ontlenen dat de inspecteur zich daaraan zou houden. De inspecteur kon ook niet meer daarop terugkomen, omdat hij de toezegging, die kennelijk op een vergissing berustte, niet onmiddellijk had herroepen. De toezegging was gedaan op 31 oktober 2014 en bij brief van 10 november 2014 herroepen. Gelet op dit tijdsverloop en de stelligheid waarmee de toezegging was gedaan, was volgens de Rechtbank geen sprake van een “onverwijlde” herroeping. De Rechtbank verklaarde het beroep van X gegrond.

(Bron: FUTD)OK

Advocaat-generaal Szpunar concludeert dat een douaneschuld wegens onttrekking aan het douanetoezicht ontstaat wanneer de onder de regeling extern douanevervoer geplaatste goederen niet op het douanekantoor van bestemming zijn aangebracht en de vereiste bescheiden niet worden overgelegd.

B&S Global Transit Center bv doet elektronisch aangifte tot plaatsing van goederen onder de douaneregeling extern communautair douanevervoer. Als de noodzakelijke terugzendingsexemplaren dan wel de elektronische terugmeldingen van de kantoren van bestemming niet worden ontvangen, reikt de inspecteur uitnodigingen tot betaling van douanerechten en btw uit aan B&S bv. Volgens de inspecteur kan de regeling extern communautair douanevervoer namelijk niet als beëindigd worden beschouwd. X bv overlegt vervolgens bescheiden waaruit blijkt dat de goederen bij het douanekantoor van bestemming zijn aangebracht en dat de goederen het grondgebied van de Europese Unie hebben verlaten. Hof Amsterdam oordeelt dat de door X bv overgelegde bescheiden en verklaringen niet voldoen aan de dwingend voorgeschreven voorwaarden die de UCDW stellen aan het bewijs voor de beëindiging van het douanevervoer. Volgens het hof is er dan ook sprake van een onttrekking in de zin van art. 18 lid 1 onderdeel c Wet OB 1968. Het gelijk is aan de inspecteur. De Hoge Raad besluit tot het stellen van prejudiciële vragen in deze zaak.

Advocaat-generaal (A-G) Szpunar concludeert dat op grond van art. 203 CDW een douaneschuld wegens onttrekking aan het douanetoezicht ontstaat wanneer onder de regeling extern douanevervoer geplaatste goederen het douanegebied van de EU verlaten. Dit geldt echter alleen wanneer de goederen niet op het douanekantoor van bestemming zijn aangebracht en de vereiste bescheiden niet worden overgelegd.

(Bron: Taxlive)