DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws voor de eenmanszaak of vof, belastingnieuws, diversen

Werknemers die vanaf 2020 gebruik gaan maken van een leasefiets van de zaak, behouden hun recht op een onbelaste reiskostenvergoeding van € 0,19 per kilometer op moment dat zij met een ander vervoermiddel dan de leasefiets naar het werk reizen. Dit heeft het ministerie van Financiën bevestigd naar aanleiding van vragen van de branchevereniging voor Rijwiel en Automobiel Industrie (RAI). Volgens RAI is het behoud van de onbelaste reiskostenvergoeding naast de bijtelling voor de fiets cruciaal voor het succes van de fiscale regeling.

Bijtellingsregeling zakelijke fietsen

RAI schrijft hierover het volgende op haar website:

In de aanloop naar de start van de bijtellingsregeling voor zakelijke fietsen per 1 januari volgend jaar is er onduidelijkheid ontstaan of deze regeling naast de onbelaste vergoeding van € 0,19 per kilometer voor zakelijke kilometers mag worden gebruikt of niet. Het ministerie van Financiën verschaft nu duidelijkheid naar aanleiding van zorgen die RAI had geuit.

Recht op onbelaste reiskostenvergoeding

Ook werknemers met een leasefiets houden het recht op een onbelaste reiskostenvergoeding van € 0,19 op het moment dat zij met een ander vervoersmiddel reizen en de leasefiets niet gebruiken. De bedoeling van de nieuwe regeling is altijd al geweest dat de leasefiets juist naast bijvoorbeeld de auto van de zaak mag worden gebruikt en niet gelijktijdig. Lamers: “Behoud van de vergoeding is essentieel. De nieuwe bijtellingsregeling moet het immers voor mensen aantrekkelijker maken om een fiets van de zaak te leasen en dat doe je niet door aan de andere kant bestaande voordelen weg te nemen.”

Vervoer per trein of auto

In de praktijk betekent dit, als een werknemer met de trein of auto naar werk gaat, de werkgever maximaal € 0,19 per kilometer onbelast mag vergoeden. Als de werknemer met de trein reist mag de werkgever ook de werkelijke kosten vergoeden als de kosten hoger zijn dan € 0,19 per kilometer. Werkgever/werknemer moeten wel aannemelijk kunnen maken dat de werknemer geen gebruik heeft gemaakt van de leasefiets als hij de zakelijke kilometers, ondanks die terbeschikkinggestelde fiets, per trein of per auto aflegt. Als een werknemer een dag de gehele rit met de leasefiets naar het werk reist, kan geen aanspraak worden gemaakt op de onbelaste kilometervergoeding.

Hoe aannemelijk gemaakt kan worden dat een werknemer met een ander vervoermiddel dan de fiets naar het werk is gekomen is niet aangegeven. Hierover zullen ongetwijfeld nog vragen gesteld worden.

(Bron: Van Oers)

De komende periode onthult het kabinet haar plannen voor 2020. Begrotingsplannen met maatschappelijke impact, met gevolgen voor ondernemers. Wordt het een warm bad of een koude douche?

Vandaag heeft de staatssecretaris van financiën aangekondigd dat Box 3 per 2022 zal veranderen. Dit betekent dat mensen met alleen spaargeld tot ongeveer 440.000 euro geen belasting betalen op basis van de huidige rente. Wordt de warme kraan nu al opengedraaid?

Huidige situatie

Momenteel bestaat er een heffingsvrij vermogen van ongeveer 30.000 euro per belastingplichtige. Indien het vermogen daaronder blijft, dan wordt in de huidige situatie geen belasting betaald.

Nieuw per 2022

In de nieuwe situatie geldt het heffingsvrij vermogen nog steeds. Bij belastingplichtigen die met hun vermogen daarboven komen, wordt gekeken naar het werkelijke bezit. Dit wordt verdeeld in spaargeld en beleggingen. Het rendement wordt nog steeds op basis van een forfait berekend.

Spaargeld

Voor spaargeld zal dit worden vastgesteld aan de hand van de gemiddelde spaarrente in het jaar ervoor. Op basis van de verwachtingen zal over spaargeld dan 0,09% rendement behaald worden. Veel minder dus dan de 4% waar tot voor kort mee werd gerekend.

Tot slot zal er dan een heffingsvrij inkomen komen van € 400. Spaarders die 440.000 euro hebben, zullen daar op basis van het forfait van 0,09% 396 euro aan inkomen over halen. Omdat dit onder het heffingsvrij inkomen van € 400 blijft, is er niks meer belast in Box 3.

Tweede woning

Voor de overige bezittingen (beleggingen) wordt gerekend met een verwacht rendement van 5,33%. Voor schulden zal naar verwachting worden gerekend met een negatief rendement van 3,03%. Dit betekent voor belastingplichtigen met een tweede woning die helemaal gefinancierd is, dat er in de nieuwe situatie ineens belasting betaald zal moeten worden, omdat er 2,3% verschil zit tussen het rendement van de bezittingen en de schulden. Onder de huidige wet betalen deze belastingplichtigen geen belasting.

Het nieuwe tarief in Box 3 zal dan 33% worden. Het wetsvoorstel zal volgend jaar worden aangeboden aan de Tweede Kamer en gaat naar verwachting in 2022 in.

(Bron: Accon AVM)

Als ondernemer bent u verplicht een administratie te voeren. In beginsel bent u vrij te bepalen hoe u dit doet, maar uw administratie moet wel binnen een redelijke termijn te controleren zijn.

U bent er zelf verantwoordelijk voor dat uw administratie controleerbaar blijft. U moet de administratie ook bewaren, in beginsel zeven jaar en minstens tien jaar als het onroerende zaken betreft. Ook dit is niet vormvrij, want de eis blijft gelden dat een en ander binnen een redelijke termijn te controleren moet zijn.

Een voorbeeld

Onlangs oordeelde de rechter in een schoolvoorbeeld van een administratie die niet op orde was. De administratie was digitaal, maar de detailgegevens waren niet digitaal en slechts deels bewaard. Bovendien waren ze voor een deel onleesbaar. Wel waren er dozen vol kassarollen van vele tientallen meters lang.

De inspecteur legde daarom een informatiebeschikking op. Bij een informatiebeschikking moet u de gevraagde administratieve bescheiden alsnog op de juiste wijze aanleveren. De ondernemer in kwestie vond dat hij hieraan voldaan had, maar de rechter was het daar niet mee eens. De administratie was onvolledig en de dozen met kassarollen waren onmogelijk binnen een redelijke termijn te controleren.

Neem voor het juist inrichten van uw administratie contact met ons op!

Verzending van een poststuk rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van dit stuk op het daarop vermelde adres. Daarom moet een belanghebbende de ontvangst van een boetebeschikking ontzenuwen. Het is daarvoor voldoende dat hetgeen hij aanvoert leidt tot twijfel of hij de boetebeschikking heeft ontvangen. Lukt dat? Dan moet de inspecteur nader bewijs leveren. Deze nieuwe bewijsregels voor boetebeschikkingen gaan gelden vanaf 1 augustus 2019.

Een B.V. verzuimde aangifte vennootschapsbelasting te doen. De Belastingdienst legde daarom een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting op en een verzuimboete. De ambtshalve aanslag en beschikking verzuimboete hadden een dagtekening van 26 juli 2014. Op 2 oktober 2014 ontving de inspecteur een bezwaar tegen de aanslag en de boetebeschikking. De inspecteur verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. Het hof verklaarde het hoger beroep tegen uitspraak van de rechtbank op het beroep ook niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding.

Gewone bewijsregels ook voor boetes

In cassatie is de ontvankelijkheid van het hoger beroep in geschil. De Hoge Raad oordeelt dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar- of beroepschrift tegen de aanslag vennootschapsbelasting terecht is uitgesproken door het hof. De Hoge Raad gaat nog in op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de boete. In het arrest van de Hoge Raad oordeelde de Hoge Raad voor een boetebeschikking als volgt. Stelt de belastingplichtige dat de termijnoverschrijding buiten zijn schuld om is ontstaan? Dan kan de inspecteur slechts de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar uitspreken als de inspecteur kan bewijzen dat hetgeen de belastingplichtige stelt over de niet-ontvankelijkheid onjuist is. In rechtspraak over bestuurlijke boetes is voor bestuurlijke boetes een andere opvatting zichtbaar geworden. Daarom gaat de Hoge Raad om. De gewone bewijsregels moeten ook gaan gelden voor boetes. In het kort komen die op het volgende neer. Verzending van een boetebeschikking per post rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van dit stuk op het daarop vermelde adres. Stukken die per post worden verzonden, komen in de regel aan bij de geadresseerde. Als een belanghebbende de ontvangst van een poststuk betwist, moet hij het vermoeden van ontvangst ontzenuwen. Daarbij is het voldoende dat op grond van wat hij aanvoert, de ontvangst of aanbieding van de beschikking redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Slaagt de belanghebbende daarin, dan is de inspecteur aan zet om nader bewijs te leveren ten aanzien van de ontvangst of aanbieding van de boetebeschikking.

(Bron: Taxlive)

De fiscale aftrek van scholingsuitgaven blijft ook volgend jaar nog bestaan. De regeling gaat naar verwachting pas per 2021 verdwijnen. De aftrek zal dan worden vervangen door een subsidie voor de kosten van opleiding of scholing.

Fiscale aftrek

De wet inkomstenbelasting kent momenteel een fiscale aftrekmogelijkheid voor bepaalde scholingsuitgaven. De aftrek betreft met name cursusgelden en verplichte leermiddelen. Overige scholingskosten zijn niet aftrekbaar.

Voordeel aftrek

Het voordeel van de aftrek is afhankelijk van het te betalen belastingtarief. Hogere inkomens hebben hierdoor meer profijt van de regeling. De regeling kent ook een drempel en een plafond, waardoor de eerste €250 niet tot aftrek leiden en ook het meerdere boven €15.000 niet aftrekbaar is.

Alternatief

De fiscale aftrek gaat naar verwachting per 2021 verdwijnen. De aftrek zal dan worden vervangen door een subsidie voor de kosten van opleiding of scholing, waarmee werkenden en niet-werkenden hun toegang tot de arbeidsmarkt kunnen verbeteren. Hiervoor komt €200 miljoen beschikbaar, net zoveel als de kosten van de huidige aftrek.

Omvang tegemoetkoming

De omvang van de tegemoetkoming in de scholingskosten zal €1.000 tot €2.000 per persoon bedragen. Hierdoor kunnen 100.000 tot 200.000 belangstellenden van de subsidie gebruik maken.
De tegemoetkoming wordt, om misbruik te voorkomen, niet aan het individu betaald, maar via de uitvoerder rechtstreeks aan de opleider.

Individuele budgetten

Er is ook aandacht voor individuele scholingsbudgetten, waarover in steeds meer arbeidsovereenkomsten afspraken worden gemaakt. Om meer duidelijkheid te geven over de (on)belastbaarheid van die individuele scholingsbudgetten gaat de Belastdienst de voorlichting hierover vergroten.

(Bron: Koenen en Co)

Staatssecretaris Snel meldt in de 22e halfjaarsrapportage van de Belastingdienst dat de problemen nog groot, complex en hardnekkig zijn. De afhandeling van bezwaren binnen de Awb-termijn lukt steeds minder goed.

Bezwaarbehandeling

Het percentage dat binnen de Awb-termijn wordt afgehandeld is van 85% in de eerste helft van 2017 gedaald naar 81% in de eerste helft van 2018. Per belastingmiddel verschilt dit percentage en de oorzaak daarvan. De grootste hoeveelheid bezwaren ziet op de inkomensheffing. Er zijn het afgelopen half jaar stappen gezet om het bezwaarproces daar te verbeteren. Deze maatregelen sorteren echter nog onvoldoende effect, omdat de werving van nieuwe personele capaciteit voor dit proces moeizaam verloopt. Ook bij andere belastingmiddelen wordt de Awb-termijn voor bezwaren te weinig gehaald. Snel stuurt eind november een brief met een Belastingdienstbrede analyse van het probleem en mogelijke oplossingen.

 

Gebruik van camerabeelden voor toezicht privégebruik auto

Het onderzoek naar het gebruik van (gegevens ontleend aan) camerabeelden voor de controle van de bijtelling privégebruik auto in de inkomsten- en loonbelasting wijst uit dat met het gebruik van de camerabeelden niet kan worden voldaan aan het vereiste van proportionaliteit dat voortvloeit uit de privacyregelgeving. Daarom heeft Snel besloten deze camerabeelden niet meer te gebruiken voor dit toezicht. Voor de controle of een auto van de zaak waarvoor niet wordt bijgeteld op (kalender)jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt, hanteert de Belastingdienst een mix aan controle-instrumenten. Nu de camerabeelden niet meer worden gebruikt, voert de Belastingdienst de controle met de andere beschikbare instrumenten uit.

 

Schenk- en erfbelasting

De achterstand kan naar verwachting in lijn met een eerdere toezegging in 2018 worden verminderd naar het gebruikelijke niveau. Snel zal de Kamer later dit jaar daar nog over informeren.

 

Over de resultaten van alle inspanningen zal Snel in de 23e halfjaarsrapportage rapporteren. Dit zal de laatste halfjaarsrapportage zijn. De Kamer zal voortaan een jaarplan ontvangen over de de doelstellingen en plannen van de Belastingdienst. Het eerste Jaarplan ‘nieuwe stijl’ stuurt Snel begin november naar de Kamer.

(Bron: Taxence)

U spaart en/of belegt? Dan heeft u te maken met belastingheffing in box 3. Voor het jaar 2019 heeft de staatssecretaris de nieuwe forfaitaire rendementscijfers bekend gemaakt. Bekijk de nieuwe belastingtarieven en lees onze toelichting op de nieuwe tarieven.

Cijfers rendementsklassen 2019

Rendementsklasse Normrendement
I (sparen) 0,13%
II (beleggen) 5,60%

Forfaitaire normrendementen per vermogensschijf 2019

Op basis van deze cijfers per rendementsklasse zijn de volgende forfaitaire normrendementen per vermogensschijf te berekenen voor 2019. Over het normrendement betaalt u in box 3 een belasting van 30 procent. Het belastingdrukpercentage op het box 3 vermogen ziet u in onderstaande tabel.

Uw vermogen Normrendement Belastingdruk (tarief 30%)
€ 30.360* Vrijstelling Vrijstelling
Van € 0** tot en met € 71.650 1,94% 0,58%
Van € 71.651 tot en met € 989.736 4,45% 1,34%
Vanaf € 989.737 5,60% 1,68%

* Het heffingsvrije vermogen bedraagt: € 30.360 (voor fiscale partners wordt dit bedrag verdubbeld).

** Vanaf het heffingsvrije vermogen.

Ook in 2019 betaalt u meer dan 100 procent belasting over uw rente

Omdat het cijfer inzake de rendementsklasse I (sparen) tegenwoordig is gekoppeld aan de maandcijfers over een 12-maandsperiode die eindigt op 30 juni jongstleden, is deze informatie pas recent beschikbaar.

In de eerste vermogensschijf weegt ‘beleggen’ (rendementsklasse II) ook mee. En wel voor circa tweederde deel. Daarom bedraagt het normrendement zelfs al in de eerste vermogensschijf 1,94 procent. Dat is natuurlijk nog altijd veel te hoog ten opzichte van hetgeen een risicomijdende spaarder momenteel daadwerkelijk aan rente ontvangt.

Zelfs met de aanpassingen die sinds 1 januari 2017 bij box 3 zijn doorgevoerd, doet zich nog steeds de situatie voor dat belastingplichtigen meer dan 100 procent belasting betalen over de gerealiseerde rentebate. En dat is in 2019 dus opnieuw het geval.

Verkorten van de referentieperiode

De verkorting van de referentieperiode, in 2017 nog vijf jaar en sinds 2018 nog maar 12 maanden, voor het bepalen van de spaarrente is eigenlijk een listig verhaal. De wijziging is doorgevoerd per 1 januari 2018. Uiteraard sluit het normpercentage op deze manier beter en sneller aan bij het werkelijke rendement. Als de rente stijgt, werkt dat vanwege die kortere referentieperiode beduidend sneller door naar het normrendement van box 3.

Het verkorten van de referentieperiode kan daarom in het voordeel van de belastingdienst uitwerken. Zolang in de eerste vermogensschijf de rendementsklasse II (beleggen) zwaar meetelt, blijft u sowieso last houden van een te hoog normrendement. En zolang de rentevoet laag blijft, blijft box 3 een onrechtvaardig systeem.

De vraag of een vermogensbestanddeel tot het ondernemingsvermogen dan wel tot het privévermogen behoort, is afhankelijk van de wil van de ondernemer. Op de inspecteur rust daarom de bewijslast om aannemelijk te maken dat liquide middelen duurzaam overtollig zijn.

Een advocaat werkte zelfstandig als ondernemer. In de loop der jaren had hij de in de onderneming aanwezige liquide middelen aangehouden op een internetspaarrekening. Na een boekenonderzoek concludeerde de Belastingdienst dat sprake was van overtollige liquide middelen. Daardoor moest een groot deel van de oudedagsreserve (OR) vrijvallen.

Toekomstige risico’s

Bij Hof Arnhem-Leeuwarden is in geschil of sprake is van overtollige liquide middelen. Volgens het hof staat het een ondernemer in het algemeen vrij om liquide middelen tot ondernemingsvermogen te etiketteren. Daarbij gaat het niet alleen om liquide middelen die dienen ter financiering van lopende bedrijfsuitgaven en te verwachten investeringen, maar ook liquide middelen die dienen ter dekking van toekomstige risico’s, tot opbouw en instandhouding van reserves dan wel meer in het algemeen tot versteviging van de onderneming. Het hof bevestigt dat de rechtbank terecht oordeelde dat op de inspecteur de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de liquide middelen duurzaam overtollig waren. Het hof is van oordeel dat de inspecteur de overtolligheid van de liquide middelen niet aannemelijk heeft gemaakt. De advocaat heeft de grenzen der redelijkheid niet overschreden door de liquide middelen tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. De advocaat had vanwege toekomstige onzekere omstandigheden terecht de liquide middelen tot zijn ondernemingsvermogen gerekend. De advocaat heeft een kleine advocatenpraktijk die hij drijft met nog een andere advocaat. Zijn compagnon heeft aangegeven te vertrekken en dit kan een behoorlijke impact hebben op de continuïteit van de onderneming. Ook is van belang dat de advocatenpraktijk in grote mate afhankelijk is van de gefinancierde rechtsbijstand. Deze staat door bezuinigingen onder druk en er is ook daadwerkelijk een omzetdaling geweest in latere jaren. Het hof oordeelt dat de advocaat de liquide middelen terecht tot het ondernemingsvermogen mocht rekenen en de OR niet hoefde vrij te vallen.

(Bron: Taxence)

Staatssecretaris Snel gaat nader in op wat de fiscale behandeling van cryptovaluta in diverse situaties is. Hij merkt hierbij op dat de ontwikkelingen snel gaan. Dit betekent dat de fiscale kwalificatie en behandeling van cryptovaluta in de toekomst kan veranderen.

Minen

Van belang is of ten aanzien van die activiteiten in fiscale zin al dan niet sprake is van een bron van inkomen. Voor die bronnen van inkomen is naast het verrichten van arbeid van belang dat er een voordeel wordt beoogd en dat er redelijkerwijs voordeel is te verwachten. Ook kan ook de omvang van de investering (in computers) een rol spelen. Daarnaast kan de fase waarin men instapt met het minen van cryptovaluta (beginfase of een reeds langer bestaande cryptovaluta) een licht werpen op de voordeelsverwachting.

 

In de jurisprudentie is uitgemaakt dat geen sprake is van een bron van inkomen in geval van een speculatieve transactie en als het eindresultaat niet beïnvloedbaar is door de verrichte arbeid. Dat geldt ook voor de handel in cryptovaluta. Als daarentegen structureel positieve resultaten worden behaald die kunnen worden verklaard door arbeid van belanghebbende die verder gaat dan de arbeid die met speculatie samenhangt, is wel sprake van een bron van inkomen. De meeropbrengst moet dus verband houden met de verrichte arbeid.

 

Bezittingen in box 3

Cryptovaluta, waaronder de bitcoin, in het bezit van een natuurlijk persoon behoren tot de vermogensrendementsgrondslag van box 3, tenzij sprake is van vermogensbestanddelen die inkomen uit werk en woning of uit aanmerkelijk belang genereren, bijvoorbeeld winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. De cryptovaluta moeten naar de waarde in het economisch verkeer op de peildatum van een kalenderjaar worden vermeld in de aangifte inkomstenbelasting. Dat wil zeggen dat aangesloten dient te worden bij de geldende koers op peildatum.

Er zijn verschillende koersen voor cryptovaluta. Nu er geen wettelijk voorschrift bestaat met betrekking tot de vraag welke koers gehanteerd dient te worden, is de koers op de peildatum van het gebruikte omwisselplatform de meest voor de hand liggende koers. Burgers zijn zelf verantwoordelijk voor een juiste en volledige aangifte. Indien burgers vermogen hebben in cryptovaluta zullen ze dit, evenals andere vermogensbestanddelen, moeten opgeven in hun aangifte inkomstenbelasting. In die zin zijn cryptovaluta niet anders.

 

Door een IB-ondernemer of B.V. ontvangen tegenprestatie in cryptovaluta

Als de vergoeding niet in euro’s maar in cryptovaluta wordt voldaan, moet deze worden omgerekend naar een equivalent in euro’s. Dat omgerekende bedrag in euro’s wordt tot de omzet gerekend. Dat geldt zowel voor de winstbepaling (de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting) als voor de omzetbelasting. Als de cryptovaluta worden omgewisseld in euro’s kan die omwisseltransactie voor de winstbepaling een verlies of een winst opleveren. Als de cryptovaluta per balansdatum aanwezig zijn, geschiedt de waardering volgens goed koopmansgebruik. Cryptovaluta kwalificeren niet als liquide middelen, maar zullen veelal wel als vlottende activa kunnen worden aangemerkt. Onder omstandigheden kan ook sprake zijn van voorraad. In beide situaties (vlottende activa dan wel voorraad) is de hoofdregel waardering op kostprijs of lagere marktwaarde.

 

Loonbetaling in cryptovaluta

Als loon wordt uitbetaald in cryptovaluta moet in de aangiften loonbelasting een omrekening in euro’s plaatsvinden op het moment dat het loon wordt genoten. Loon uitbetaald in cryptovaluta wordt behandeld als loon in natura.

 

Aankoop van cryptovaluta door natuurlijk persoon die IB-ondernemer is

Bij de aankoop van cryptovaluta door een natuurlijk persoon die kwalificeert als IB-ondernemer speelt het leerstuk van de vermogensetikettering. Als sprake is van duurzaam overtollige liquide middelen waarmee de cryptovaluta worden aangeschaft, worden zij tot de rendementsgrondslag van box 3 gerekend.

Als de aankoop van de cryptovaluta met ondernemingsvermogen niet plaatsvindt binnen de normale ondernemingsuitoefening en er geen sprake is van het beleggen van tijdelijke overtollige middelen op een zodanige wijze dat zij weer tijdig binnen de onderneming beschikbaar kunnen zijn, is sprake van verplicht privévermogen (box 3).

 

Het minen en de aankoop van cryptovaluta door een B.V.

Anders dan bij een IB-ondernemer speelt bij een B.V. het leerstuk van de vermogensetikettering geen rol. Dit betekent dat het minen en de aankoop (al dan niet gevolgd door verkoop) van cryptovaluta zich in de winstsfeer afspelen. De resultaten daarvan moeten volgens goed koopmansgebruik in aanmerking worden genomen.

 

Handhaving

Een belangrijke ontwikkeling in dit verband is de nieuwe 5e EU anti-witwasrichtlijn, waarin identificatieverplichtingen, en andere regels zijn opgenomen voor handelsplatformen en andere aanbieders van cryptovaluta.

(Bron: Taxence)

Het feit dat een ondernemer hoge bemiddelingsfees moet betalen aan derden die aanvullende diensten verrichten, sluit volgens Hof Amsterdam niet uit dat die vennoot fiscaal kwalificeert als ondernemer.

Een man had in 2011 het winkelpand van zijn kledingzaak verkocht en 2012 zijn onderneming gestaakt. De man wilde de boekwinst op het winkelpand doteren aan de herinvesteringsreserve (HIR) en doorschuiven naar een nieuwe onderneming. In 2011 kocht de man een onroerende zaak die uit vakantiestudio’s bestond om deze te verhuren. De inspecteur meende dat hier geen sprake was van een onderneming, omdat de man te veel werkzaamheden zou uitbesteden aan twee à drie bemiddelingsbureaus. De Belastingdienst wees erop dat de commissies die de man was verschuldigd aan de bemiddelingsbureaus konden oplopen tot 24%.

 

Voldoende activiteiten zelf verricht

Maar Hof Amsterdam vindt dat de man aannemelijk heeft gemaakt dat hij zelf ook voldoende werkzaamheden verricht bij de verhuur van de vakantiestudio’s om fiscaal ondernemer te zijn. Zijn werkzaamheden in aanvulling op de werkzaamheden van de bemiddelingsbureaus hebben duidelijk als doel om meer rendement te behalen dan mogelijk is bij normaal vermogensbeheer. Verder merkt het hof op dat bij de toets op ondernemerschap men niet alleen moet kijken naar activiteiten gedurende de herinvesteringstermijn. Feiten en omstandigheden die zich na de herinvesteringsstermijn hebben voorgedaan, kunnen ook iets zeggen over de aanwezigheid van een onderneming. Bovendien staat de rechter toe dat de man de herinvesteringsreserve die was gevormd bij de verkoop van het winkelpand afboekt van de vakantiestudio’s. Het is voldoende dat de vakantiestudio’s niet dienen als belegging, maar voor ondernemingsactiviteiten.

(Bron: Taxence)