DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws voor de eenmanszaak of vof

Het ministerie van Financiën heeft een nieuwe btw-regeling voor kleine ondernemers aangekondigd. De beoogde ingangsdatum van de nieuwe kleineondernemersregeling, de omzetgerelateerde vrijstelling voor ondernemers van omzetbelasting (OVOB), is 1 januari 2020.

De OVOB      
De OVOB wordt een facultatieve regeling. De regeling staat voor iedere ondernemer open wiens omzet onder een nader vast te stellen omzetgrens blijft. Blijft u onder deze omzetgrens dan kunt u dus zelf kiezen of u gebruik wilt maken van de regeling. De omzetgrens zal tussen de € 5.000,– en € 85.000,– komen te liggen. Momenteel ligt de gemiddelde omzetgrens binnen de EU-lidstaten op ongeveer € 26.000,–.

Wanneer u opteert voor de OVOB mag u géén btw in rekening brengen. U krijgt als hoofdregel direct ontheffing voor de administratieve verplichtingen (geen facturen uitreiken, geen btw-aangifte). Daar staat tegenover dat u ook geen recht op aftrek krijgt voor de btw op uw kosten.

Let op! In de toelichting is aangekondigd dat de mogelijkheid om jaaraangifte te doen bij invoering van de OVOB komt te vervallen.

Voor wie van belang?
In tegenstelling tot de huidige regeling wordt voor de OVOB geen onderscheid meer gemaakt tussen natuurlijke personen en rechtspersonen. De wijziging van de OVOB gaat spelen voor:

  • vof/maatschap/natuurlijk persoon die nu de kleineondernemersregeling (KOR) toepast;
  • ondernemer die 1 keer per jaar btw-aangifte doet;
  • bv, nv, vereniging, stichting en andere (rechts)personen met een omzet onder de (nader vast te stellen) omzetgrens;
  • particulieren die zonnepanelen aanschaffen (hiervoor komt een aparte regeling).

Let op! Als u nu de KOR toepast, wil dit niet zeggen dat u automatisch voldoet aan de nieuwe omzetgrens van de OVOB. Bij de huidige KOR wordt uitgegaan van een maximaal te betalen btw-bedrag (dus na aftrek van voorbelasting). Heeft een ondernemer met een hoge omzet ook hoge kosten waardoor de te betalen btw laag is óf veel laag belaste omzet (6%/0%) dan kan deze ondernemer nu de KOR toepassen, maar waarschijnlijk niet de OVOB. Voor deze ondernemers is de OVOB nadeliger dan de KOR. Dit geldt ook voor de ondernemers die door de KOR nu vermindering van de te betalen btw ontvangen. Onder de OVOB vindt geen vermindering plaats. Voor bv’s, verenigingen en stichtingen met een omzet onder de omzetdrempel is de OVOB voordelig.

(Bron: WVDB)

De AOW-franchise 2018 alsmede het maximaal pensioengevend salaris zijn door de overheid bekend gemaakt:

2017 was 2018 wordt
AOW-franchise middelloon € 13.123 € 13.344
AOW-franchise eindloon € 14.850 € 15.099
AOW-franchise middelloon DGA € 19.191 € 19.518
AOW-franchise eindloon DGA € 21.716 € 22.085
Maximaal pensioengevend salaris € 103.317 € 105.075 (voorlopig)

AOW-franchise middelloon 2018

In de meeste pensioenregelingen geldt voor de premie voor het ouderdomspensioen de AOW-franchise middelloon. Deze wordt in de praktijk door de verzekeraar per 1 januari 2018 automatisch aangepast. Voor het berekenen van de eigen bijdrage van de werknemers in de pensioenregeling dient u zich aan te sluiten bij de AOW-franchise die door de verzekeraar toegepast wordt.

DGA franchise

De (verhoogde) DGA franchise blijft ook na het afschaffen van pensioen eigen beheer van kracht voor DGA’s die extern (een gedeelte) van hun pensioen hebben verzekerd en de komende jaren niet kiezen voor afkopen of omzetten in een oudedagsverplichting. Die DGA’s moeten bij extern eigen beheer met de verhoogde franchise rekening te houden.

(Bron: GT)

Sinds 2018 is het makkelijker om de btw op oninbare vorderingen (facturen) terug te vragen. Maar wanneer kunt u deze btw terugvragen als het duidelijk is dat uw klant de factuur niet meer betaalt? De btw is in ieder geval terug te vragen één jaar nadat de factuur opeisbaar is geworden als de factuur op dat moment nóg niet is betaald. Het oninbare btw-bedrag mag gewoon in de reguliere btw-aangifte worden meegenomen.

In welke btw-aangifte moet u de btw terugvragen?

Heeft u vorderingen met een uiterste betaaldatum vóór 1 januari 2017, en heeft uw klant deze nog steeds niet betaald, dan worden de vorderingen op 1 januari 2018 aangemerkt als oninbaar. De btw over deze oninbare vorderingen moet u terugvragen in uw eerste btw-aangifte van 2018. Ligt de uiterste betaaldatum van een vordering ná 1 januari 2017, dan kunt u de btw over deze vordering terugvragen in de btw-aangifte over het tijdvak waarin duidelijk is dat uw klant niet meer zal betalen. U kunt de btw in ieder geval terugvragen uiterlijk één jaar na de uiterste betaaldatum van de factuur.

Ben in elk btw-tijdvak alert op oninbare vorderingen!

In elk aangiftetijdvak moet u beoordelen of u de btw kunt terugvragen of juist moet afdragen ten aanzien van oninbare vorderingen.

U als leverancier

Wanneer u een factuur verstuurt aan uw klanten, dan moet in het betreffende tijdvak de btw afdragen ook al is de factuur nog niet betaald. Wanneer uw klant niet (tijdig) betaald dan kunt u de btw terugvragen zodra het zeker is dat de vordering oninbaar is geworden. Doet u dit niet, dan is deze btw op een later moment in beginsel niet meer terug te vragen. Let op: Als uw klant een oninbare vordering later alsnog (deels) voldoet, dan moet u de btw weer terugbetalen aan de Belastingdienst.

U als klant

Als u al meer dan één jaar geleden een factuur niet heeft betaald, dan moet u de eerder afgetrokken btw weer terugbetalen aan de Belastingdienst.

(Bron: Koenen en Co)

Op 19 december 2017 is onder andere het Belastingplan 2018, de wet Overige fiscale maatregelen 2018 en de Wet Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 tot het geleidelijk uitfaseren van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld aangenomen door de Eerste Kamer. In dit artikel treft u een inhoudelijke toelichting aan op een aantal relevante fiscale wijzigingen.

Verval tijdklemmen Brede Herwaardering kapitaalverzekering in wet opgenomen

Met ingang van 1 april 2017 zijn de tijdklemmen (de verplichting om gedurende 15 dan wel 20 jaar jaarlijks in te leggen) voor kapitaalverzekeringen eigen woning, spaarrekeningen eigen woning en beleggingsrechten eigen woning vervallen. Dit gold niet voor Brede Herwaardering kapitaalverzekeringen. In het besluit van 15 mei 2017 heeft de Staatssecretaris van Financiën aangegeven dat de tijdklemmen ook voor Brede Herwaardering kapitaalverzekeringen zijn vervallen met terugwerkende kracht naar 1 april 2017.

Met de wet Overige fiscale maatregelen 2018 heeft het vervallen van de tijdklemmen voor Brede Herwaardering kapitaalverzekeringen een wettelijke basis gekregen. Deze maatregel kent eveneens terugwerkende kracht tot 1 april 2017.

Verval inkeerregeling voor buitenlands inkomen uit sparen en beleggen

De inkeerregeling, waardoor belastingontduikers een lagere boete krijgen bij vrijwillige melding, vervalt per 1 januari 2018 voor inkomen uit sparen en beleggen (box 3 inkomen) dat in het buitenland is opgekomen.

Als de Belastingdienst verzwegen inkomsten of vermogen op het spoor komt, is de belasting alsnog verschuldigd en kan de Belastingdienst een boete opleggen. Deze boete is een percentage van de nagevorderde belasting. De hoogte van de boete is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden.

Boete bij verzwijgen van inkomen en/of vermogen

Box 1 of 2 of erfenis Box 3
Grove schuld 25% 75%
Opzet 50% 150%
Ernstige fraude of recidive 100% 300%

Er kunnen strafverzwarende en straf verminderende factoren zijn waardoor het percentage hoger of lager is.

De inkeerregeling

Als het verzwegen inkomen of vermogen vrijwillig wordt aangegeven, volgt geen strafvervolging en wijzigt het boetepercentage. Het gebruik van deze zogeheten ‘inkeerregeling’ is uitsluitend mogelijk indien de fiscus het verzwegen inkomen of vermogen nog niet ontdekt heeft. Bij vrijwillige verbetering van de aangifte binnen twee jaar is geen boete verschuldigd. Is de tweejaarsperiode al verstreken dan kan de boete gematigd worden. De boete bedraagt dan 40% van de boete die verschuldigd is zonder inkeerregeling.

Eerder aangenomen wetgeving die in 2018 ingaat

Pensioenrichtleeftijd 68 jaar

Sinds 1 januari 2014 is de zogenoemde pensioenrichtleeftijd wettelijk gekoppeld aan de levensverwachting. De pensioenrichtleeftijd is een (reken)leeftijd die wordt gebruikt voor de berekening van de maximaal toegestane fiscale opbouw van pensioen via de werkgever. Op grond van de wet is de verhoging van de pensioenrichtleeftijd gekoppeld aan de door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geraamde levensverwachting. Op 31 oktober 2016 heeft het CBS dit cijfer voor het jaar 2028 gepubliceerd. Dit geeft aanleiding om de pensioenrichtleeftijd per 1 januari 2018 te verhogen van 67 jaar naar 68 jaar.

Als gevolg van de verhoging van de AOW- en pensioenrichtleeftijd kan een groter inkomenstekort (pensioengat) ontstaan omdat het van het verschil tussen de AOW-gerechtigde leeftijd en de pensioenleeftijd toeneemt.

De verhoging van de pensioenrichtleeftijd heeft alleen invloed op de vanaf 1 januari 2018 op te bouwen pensioenaanspraken.

In lijn met de aanpassing van de fiscale opbouwruimte voor pensioen in de werkgever-werknemersfeer worden ook de fiscaal maximale opbouwruimte voor lijfrenteproducten en het dotatiepercentage voor de fiscale oudedagsreserve aangepast.

Verschil AOW- en pensioenleeftijd

Jaar AOW leeftijd Pensioenleeftijd Verschil (maximaal)
2017 65 jaar en 9 maanden 67 jaar 15 maanden
2018 66 jaar 68 jaar 24 maanden

Aanpassing lijfrentepremieaftrek en OR-dotatie

Als gevolg van de verhoging van de pensioenrichtleeftijd wijzigt ook de maximale lijfrentepremieaftrek en dotatie aan de oudedagsreserve per 1 januari 2018.

Lijfrentepremieaftrek

Bij een verhoging van de pensioenrichtleeftijd met één jaar,wordt het premiepercentage voor de bepaling van de jaarruimte voor een lijfrente verlaagd met 0,5%-punt. In 2018 wijzigt het premiepercentage van 13,8% naar 13,3%. Bij de bepaling van de jaarruimte speelt ook de jaarlijkse pensioenaangroei (factor A) een rol. Net als het premiepercentage wordt ook de vermenigvuldigingfactor van de jaarlijkse pensioenaangroei verlaagd als gevolg van een verhoging van de pensioenrichtleeftijd met één jaar. In 2018 wijzigt de vermenigvuldigingsfactor van 6,5 naar 6,27. De verlaging voorkomt dat het in de tweede pijler opgebouwde pensioen via de imputatieregeling (6,27 x factor A) sterker zou doorwerken in de bepaling van de jaarruimte dan vóór de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd het geval is.

Jaarruimte 2017: 13,8% x premiegrondslag – (6,5 x factor A) -/- F
Jaarruimte 2018: 13,3% x premiegrondslag – (6,27 x factor A) -/- F

F = de toevoeging aan de oudedagsreserve in het voorafgaande jaar verminderd met de afname van de oudedagsreserve in het voorafgaande jaar.

Voorbeeld

Bij een premiegrondslag van € 62.000 en een jaarlijkse pensioenopbouw van € 732 bedraagt de lijfrentepremieaftrek:
2017: 13,8% x € 62.000 = € 8.556 – € 4.758 (6,5 x € 732) = € 3.798
2018: 13,3% x € 62.000 = € 8.246 – € 4.590 (6,27 x € 732) = € 3.656

Oudedagsreserve

Bij een verhoging van de pensioenrichtleeftijd met één jaar, wordt het dotatiepercentage voor de fiscale oudedagsreserve verlaagd met 0,36%-punt. Het dotatiepercentage van de winst voor de fiscale oudedagsreserve wordt daarom met ingang van 1 januari 2018 verlaagd van 9,8% naar 9,44%.

2017: OR-dotatie 9,80%
2018: OR-dotatie 9,44%

Sinds 2014 is de pensioenrichtleeftijd (= de rekenleeftijd voor maximale 2e pijler pensioenopbouw) gekoppeld aan de levensverwachting. Omdat de maximale opbouw van lijfrente en oudedagsreserve is gekoppeld aan de fiscale opbouwruimte voor het 2e pijler pensioen wijzigt de lijfrentepremieaftrek en de OR-dotatie ook per 1 januari 2018.

LTV naar 100%

Een geldverstrekker moet bij de bepaling van de maximale hypotheek (naast de eigen verstrekkingsnormen) rekening houden met twee grenzen. De laagste van deze twee grenzen bepaalt de maximale hypotheek:

  • Inkomensnormen (Loan-To-Income, LTI)
  • Marktwaarde van de woning (Loan-To-Value, LTV)

De LTV-ratio daalt naar 100%. Er zijn wel mogelijkheden om af te wijken van de LTV-ratio bij de financiering van noodzakelijke woningverbetering. Hierbij kan gedacht worden aan het herstellen van funderingen, dakconstructies, verzakkingen van gevels et cetera. Het gaat dus niet om de financiering van een nieuwe keuken of badkamer. De afwijking is slechts mogelijk als de verhouding tussen de hoogte van het totale hypothecair krediet en de waarde van de woning (= LTV-ratio) daalt door het treffen van de desbetreffende voorzieningen.

Afschaffing renteaftrek restschuldfinanciering

Met ingang van 1 januari 2018 is de restschuldregeling vervallen. De wetgever introduceerde de restschuldregeling in 2012 als tijdelijke crisisregeling. Wie na verkoop van zijn woning nog een restschuld heeft, mag de rente hierover nog maximaal vijftien jaar fiscaal aftrekken. Het doel van de restschuldregeling is doorstroming op de woningmarkt te bevorderen. In antwoord op Kamervragen geeft de staatssecretaris aan dat hij geen aanleiding ziet de restschuldregeling te verlengen. Het aantal transacties op de woningmarkt is fors gestegen. Ook de woningprijzen nemen weer toe.

Wie na 2017 zijn woning verkoopt en met een restschuld achterblijft, heeft in zoverre een schuld in box 3. De rente is dan niet meer aftrekbaar, maar de lening zelf verlaagt de grondslag voor de vermogensrendementsheffing in box 3. Dat hoéft overigens niet onvoordeliger te zijn. De box 3-heffing kan behoorlijk zwaar wegen.

De Successiewet 1956 kent de schenkingsvrijstelling van € 100.800 (in 2018) in verband met de eigen woning. Deze vrijstelling is van toepassing als iemand een schenking doet waarmee de verkrijger zijn eigenwoningschuld geheel of gedeeltelijk aflost. Een restschuld in box 1 óf box 3 valt hier ook onder.
Met de uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning (KEW), spaarrekening eigen woning (SEW) of beleggingsrecht eigen woning (BEW) moet de gerechtigde tot de uitkering een eigenwoningschuld aflossen. Hieronder mag ook een restschuld in box 1 óf box 3 worden verstaan.

Voor ‘nieuwe’ restschulden geldt dat deze niet langer in box 1 vallen. Voor per 31 december 2017 bestaande restschulden in box 1 geldt dat deze in box 1 blijven vallen, met het geldende maximum van vijftien jaar. De laatste restschuld in box 1 verhuist dus pas per 2033 naar box 3.

Aftrekbeperking hypotheekrenteaftrek naar maximaal 49,5%

De aftrekbare kosten voor een eigen woning worden niet tegen het toptarief van de 4e belastingschijf (in 2018: 51,95%) in aanmerking worden genomen, maar tegen een lager tarief. In 2018 is het percentage waartegen aftrekbare kosten in aanmerking worden genomen maximaal 49,5%. Het gaat om alle aftrekbare kosten voor de eigen woning. Dus niet alleen de eigenwoningrente maar ook bijvoorbeeld erfpachtcanons of de nota van de adviseur voor hypotheekbemiddeling.

(Bron: NN)

Bij het schrappen van belastingvoordelen moet de wetgever altijd opletten dat er geen individuele belangen in de knel komen. In dat licht moest de Hoge Raad zich onlangs uitspreken over de beperking van de verliesverrekening in de inkomstenbelasting. En die kan prima door de beugel, oordeelt het rechtscollege.

De man in deze zaak had een tuincentrum en een hoveniersbedrijf, maar werd in 2002 onteigend. Een jaar later werd hij persoonlijk failliet verklaard. Tot eind 2002 had hij verrekenbare ondernemingsverliezen van ruim € 135.000. Maar toen de man in 2012 weer inkomen had vergaard en dus aangifte voor de inkomstenbelasting deed, weigerde de inspecteur de eerdere verliezen te verrekenen. De man moest dus over het volledige opgegeven inkomen belasting afdragen.

Wetswijziging gooit roet in het eten

De weigering van de inspecteur had te maken met een wetswijziging die in de tussentijd had plaatsgevonden. Tot en met 2006 mochten IB-ondernemers namelijk ondernemingsverliezen onbeperkt verrekenen met inkomsten uit latere aangiften. Maar sinds 1 januari 2017 geldt een maximale verrekentermijn van negen jaar, na de invoering van de Wet werken aan winst.
De rechtbank en later het gerechtshof concludeerden dan ook dat de man simpelweg pech had gehad en dat verrekening er niet meer in zat.
Daarop stapte de man naar de Hoge Raad. Voor het rechtscollege draaide het vooral om de vraag of het vervallen van de ondernemingsverliezen een inbreuk was op het ‘ongestoorde genot van eigendom’. Dat is vastgelegd in artikel 1 van het Eerste Protocol van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Wetgever heeft ‘ruime beoordelingsmarge’

Maar de Hoge Raad veegde dat argument van tafel. Niet elke gunstige belastingmaatregel die geschrapt wordt is automatisch een inbreuk op ongestoord genot van eigendom. En burgers kunnen er ook niet vanuit gaan dat belastingwetgeving helemaal niet zal wijzigen, zo merkte de Hoge Raad op.
Het gaat er vooral om of de wetgever een redelijke balans heeft gevonden tussen het afschaffen van de maatregel en de bescherming van individuele belangen. De Hoge Raad wees er nog eens op dat de wetgever op fiscaal gebied bovendien een ‘ruime beoordelingsmarge’ heeft. Bij het beperken van de verliesverrekening was de wetgever al met al niet buiten zijn boekje gegaan. De aanslagen bleven dus in stand.

(Bron: Rendement)

e adviseur van de Hoge Raad vindt het onjuist dat betaalde lijfrentepremies niet in mindering komen op de verschuldigde premie voor de Zvw. Hierdoor worden zelfstandigen bij hun pensioenopbouw achtergesteld bij werknemers.

Rechter moet ingrijpen
De adviseur vindt dan ook dat de rechter in moet grijpen. In een zaak die nu ter beoordeling voorligt bij de Hoge Raad gaat het om de vraag of door een zelfstandige ondernemer betaalde lijfrentepremies aftrekbaar moeten zijn voor de Zvw-grondslag. Volgens de wet is aftrek nu niet mogelijk.

Rechtsongelijkheid
Omdat pensioenpremies van werknemers wel de af te dragen premie voor de Zvw verminderen, ontstaat er rechtsongelijkheid tussen werknemers en zelfstandige ondernemers.

Dubbele heffing
Omdat betaalde lijfrentepremies de te betalen Zvw-premie niet verminderen, ontstaat ook dubbele heffing. Als de lijfrente te zijner tijd tot uitkering komt, moet over deze uitkeringen namelijk wel premie Zvw worden betaald.

Uitspraak Hoge Raad
Het wachten is nu op de uitspraak van de Hoge Raad. Die volgt in de meeste gevallen het advies van hun adviseur, maar niet altijd.

(Bron: Schipper Groep)

De Belastingdienst worstelt met problemen bij het opleggen van aanslagen erf- en schenkbelasting. Dit komt na invoering van een nieuw automatiseringssysteem. De problemen leveren een voordeel op voor de betreffende belastingplichtigen.

Geen belastingrente

Bij aanslagen erfbelasting van overlijdens vanaf 1 januari 2017 wordt vanwege deze problemen voorlopig geen belastingrente in rekening gebracht, zo schrijft staatssecretaris Snel van het ministerie van Financiën in een brief aan de Tweede Kamer. De maatregel geldt volgens de staatssecretaris ‘zo lang als nodig is’.

Aanslagen vertraagd opgelegd

Het opleggen van aanslagen erfbelasting is ook vertraagd. Dit geldt ook voor aanslagen schenkbelasting over schenkingen uit 2017. Wanneer u deze aanslagen krijgt, hangt af van de vraag of u al dan niet om een vrijstelling eigen woning heeft gevraagd. Voor woningen bestaat namelijk onder voorwaarden een extra vrijstelling van €100.000 in de schenkbelasting. Heeft u om een dergelijke vrijstelling gevraagd, dan krijgt u een definitieve aanslag uiterlijk in 2021. Heeft u niet om de vrijstelling gevraagd, dan krijgt u de definitieve aanslag eind 2019.

U krijgt eerst een voorlopige aanslag schenkbelasting, waarin is uitgegaan van de eigen aangifte.

Online aangifte

De vertraging inzake de schenkbelasting is onder meer veroorzaakt doordat tegenwoordig online aangifte kan worden gedaan. Ook hierbij zijn automatiseringsproblemen opgedoken.

(Bron: Schipper Groep)

X was als diplomaat verbonden aan het ministerie van Economische Zaken. In november 2009 werd hij gestationeerd op een Nederlandse ambassade in het buitenland. Zijn echtgenote ging mee, maar hun twee dochters bleven in de eigen woning in Nederland wonen. Sinds 26 augustus 2009 stond ook een neef van X in verband met zijn studie ingeschreven op het adres van deze woning. De inspecteur merkte de woning voor de jaren 2010, 2011 en 2012 niet meer aan als eigen woning van X. Hij legde navorderingsaanslagen IB op waarbij hij de eigenwoningrente corrigeerde en de woning in aanmerking nam in box III. Hof Den Bosch het met Rechtbank Zeeland-West-Brabant en de inspecteur eens dat het gebruik van de woning door de neef kwalificeerde als de terbeschikkingstelling van de woning aan een derde in de zin van artikel 3.111, lid 6, onderdeel a, Wet IB omdat (1) de neef als een derde moest worden aangemerkt en (2) sprake was van een situatie waarin werd gedoogd dat die derde (een deel van) de woning gebruikte. Hieraan deed niet af dat (a) de neef ook al voor de uitzending van X en zijn echtgenote gebruik maakte van de woning, dat (b) voor het gebruik van de woning door de neef geen vergoeding was gevraagd en (c) X en zijn echtgenote ook zelf gebruik konden maken van de woning als zij tijdelijk in Nederland verbleven. Het Hof verklaarde het hoger beroep van X ongegrond, hoezeer hij begreep dat X (financieel) zwaar werd getroffen doordat de verleende familiegunst tot gevolg had dat de woning niet meer als eigen woning kwalificeerde.

(Bron: FUTD)

23 maart 2018 – Met nog ongeveer een jaar te gaan voordat het Verenigd Koninkrijk uit de EU zal stappen, hebben de Brexit-onderhandelaars op 19 maart 2018 een belangrijke stap gezet op het gebied van de btw en douane. Zo is overeengekomen dat voor indirecte belastingen een overgangsperiode zal gelden tot 31 december 2020.

Hoe wordt de overgangsperiode vormgegeven?

Ondanks dat het Verenigd Koninkrijk eind maart 2019 uit de EU stapt, zal handel op het gebied van douane en btw zonder belemmeringen kunnen plaatsvinden. Het land blijft namelijk tot 1 januari 2021 deel uitmaken van de douane-unie en de interne markt van de EU.

De Brexit wordt niet uitgesteld

De overgangsperiode geldt niet voor alle onderwerpen. Zo zal het Verenigd Koninkrijk vanaf 30 maart 2019 geen stem meer hebben in Europa, omdat het vanaf dat moment geen lidstaat meer is. Het land behoudt echter wel de voordelen van de interne markt en douane-unie, inclusief alle daarvoor geldende regelgeving.

Doel van de overgangsperiode

In feite – zo wordt ook door de EU-handelaar in het persbericht bevestigd – is de overgangsperiode bedoeld om het bedrijfsleven (en de betreffende autoriteiten) meer tijd te gunnen om zich voor te bereiden. Ondanks dat de exacte gevolgen van de Brexit na de overgangsperiode nog niet duidelijk zijn, kunt u zich al wel voorbereiden.

Enkele aanbevelingen vanuit de Nederlandse overheid:

  • Voer een Brexit-impact analyse uit om de gevolgen voor uw onderneming in kaart te brengen
  • Overweeg bij handel in grote volumes met het Verenigd Koninkrijk een eigen douane aangifteproces
  • Overweeg het gebruik van Geautomatiseerde Periodieke Aangifte (GPA) in combinatie met een Customs Management Systeem (CMS) voor een geautomatiseerd aangifteproces
  • Overweeg de aanvraag van een AEO-vergunning bij de douane om vertragingen te minimaliseren en fysieke controles en documentcontroles bij de grens te voorkomen

(Bron: Mazars)

Het kan u niet ontgaan zijn. Op 25 mei 2018 wordt definitief de Algemene Verordening Gegevensbescherming van toepassing. De AVG brengt nieuwe verplichtingen en verantwoordelijkheden met zich mee.

Alle bedrijven en organisaties die werken met persoonsgegevens moeten zich voorbereiden op deze AVG, dus ook kleine mkb’ers en zzp’ers. In vijf stappen bent u AVG-proof.

Stap 1: Creëer intern bewustwording, zorg voor een vast aanspreekpunt

Informeer uw medewerkers over de wetgeving, de impact van de AVG op uw huidige processen en bij wie zij terecht kunnen bij vragen. Onder de AVG krijgen uw klanten meer privacyrechten.

Stap 2: Maak een register met persoonsgegevens die u verwerkt

Documenteer welke persoonsgegevens u verwerkt en met welk doel, waar deze gegevens vandaan komen en met wie u ze deelt. Belangrijk is de wijze waarop u de toestemming van uw klanten vraagt, krijgt en registreert.

Stap 3: Breng risico’s in kaart en zorg voor beveiligingsmaatregelen

Standaard moeten in uw bedrijfsvoering en ICT ingevoerd zijn:

  1. ‘Privacy by design’ voor de bescherming van persoonsgegevens en
  2. ‘Dataminimalisatie’ waarmee u zorgt dat u alléén persoonsgegevens verwerkt die noodzakelijk zijn voor het doel.

Stap 4: Zorg voor documentatie van datalekken

Bij een datalek vallen persoonsgegevens in handen van derden die geen toegang tot die gegevens zouden mogen hebben. De meldplicht datalekken blijft onder de AVG grotendeels hetzelfde, alleen de eisen voor de registratie zijn strenger.

Stap 5: Breng verwerkingen door derden in kaart, sluit verwerkersovereenkomsten

Bij verwerking van gegevens is sprake van een verantwoordelijke en een verwerker. Check de contracten en gemaakte afspraken goed voor alle pakketten die zijn uitbesteed en zorg voor verwerkersovereenkomsten.

(Bron: HLB Van Daal)