DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws voor de eenmanszaak of vof

Gemeentes hebben de mogelijkheid reclamebelasting in te voeren. Dit mag ten aanzien van openbare aankondigingen die te zien zijn vanaf de openbare weg. Daarbij mag een gemeente niet positief discrimineren en bepaalde vormen van reclame, bijvoorbeeld culturele reclame-uitingen, willekeurig van belastingheffing uitsluiten.

Culturele reclame onbelast

In een zaak die onlangs speelde voor het gerechtshof in Amsterdam, kwam de vraag aan de orde of culturele reclame-uitingen zonder nadere redengeving kunnen worden uitgesloten van de belastingheffing. De rechters vonden van niet, omdat er geen ‘objectieve en redelijke rechtvaardiging’ is voor het gemaakte onderscheid ten opzichte van andere reclame-uitingen.

Let op! Als een gemeente bepaalde reclame-uitingen niet in de heffing wil betrekken, moet dit via een vrijstelling in de verordening worden geregeld. Dan moet er hiervoor wel een objectieve en redelijke rechtvaardiging zijn.

Geen reclamebelasting betalen

Nu culturele reclame-uitingen in deze zaak niet in de verordening waren vrijgesteld, was er sprake van schending van het gelijkheidsbeginsel. Daarom hoefde ook een ondernemer die reclame maakte voor niet-culturele producten, de reclamebelasting niet te betalen.

Maatschappelijke wenselijkheid?

De gemeente stelde nog dat het uitsluiten van culturele reclame-uitingen gebaseerd was op de maatschappelijke wenselijkheid ervan, maar volgens de rechters kon dit niet als objectieve en redelijke rechtvaardiging worden gezien.

(Bron: HLB)

Uit een recent arrest van de Hoge Raad blijkt dat verliesverrekening in box 1 van de inkomstenbelasting niet per definitie leidt tot een teruggaaf voor de belastingplichtige.

In box 1 van de inkomstenbelasting zijn verliezen te verrekenen met inkomens uit werk en woning van de drie voorafgaande jaren en de negen volgende kalenderjaren. De verrekening vindt dus plaats op basis van heffingsgrondslag en niet op basis van tarief of geheven belasting. Het is dan ook mogelijk dat de Belastingdienst een verlies achterwaarts verrekend met een positief, maar laag inkomen. Daardoor kan het inkomen tot nihil dalen. In beginsel kan de inspecteur dan een eerder verleende heffingskorting terugnemen. En zo is het mogelijk dat verliesverrekening per saldo niet leidt tot een teruggaaf voor de belastingplichtige.

(Bron: Taxence)

Wie te maken krijgt met incontinentie ervaart niet alleen veel overlast, maar ook extra kosten. Er zal extra kleding en beddengoed aangeschaft moet worden en bovendien vaker moeten worden gereinigd. Zijn deze kosten aftrekbaar als zorgkosten?

Rechter: incontinentie is ziekte

Volgens het gerechtshof in Amsterdam is incontinentie wel degelijk een ziekte. Daarom zijn extra te maken kosten voor kleding en beddengoed aftrekbaar. Bovendien is dit bij het tot stand komen van de wet nadrukkelijk bepaald.

Verklaring huisarts

In deze zaak verklaarde een huisarts dat 80% tot 90% van alle ouderen niet automatisch incontinent wordt. Daarom is incontinentie aan te merken als een ziekte en niet het gevolg van ouderdom.

Forfait

De aftrek voor extra kosten van kleding en beddengoed is geregeld via een forfait. De aftrek is in 2018 bepaald op €300 als de kosten niet meer bedragen dan €600. Zijn de kosten wel hoger, dan is de aftrek €750. met name als de kosten meer dan €600 zijn, zult u dit aannemelijk moeten kunnen maken.

Let op: Drempel Voor de aftrek van zorgkosten geldt wel een drempel, die afhankelijk is van de hoogte van uw inkomen. Alleen als uw kosten boven de drempel uitkomen, is het meerdere aftrekbaar.

Geen cassatie

De staatssecretaris heeft inmiddels besloten geen cassatie in te stellen. Daarmee staat de uitspraak definitief vast.

Heeft u vragen of de aftrek van zorgkosten, neem dan contact met ons op.

(Bron: HLB)

Heeft u in het verleden zonnepanelen aangeschaft, maar geen btw teruggevraagd? Dan biedt een recente uitspraak van de Hoge Raad mogelijk uitkomst.

In een recente uitspraak heeft de Hoge Raad beslist dat het tijdig verzoeken om uitreiking van een btw-aangifte alleen verplicht is als btw moet worden betaald. Dit verzoek moet uiterlijk worden gedaan binnen één maand na afloop van de aangifteperiode (maand of kwartaal) waarover de btw is verschuldigd. Volgt uit de aangifte echter een teruggave, dan geldt die termijn van een maand niet, en kan ook later nog worden verzocht om uitreiking van een aangiftebiljet. Als de aangifte vervolgens binnen de door de inspecteur gestelde termijn wordt ingediend, is het verzoek om teruggave op tijd gedaan.

Het arrest van de Hoge Raad is van belang voor alle startende ondernemers die te laat hebben verzocht om uitreiking van een aangifte omzetbelasting waaruit een teruggave zou volgen. Zij kunnen alsnog een verzoek om teruggave van btw doen. Dit geldt ook voor particulieren die de omzetbelasting op hun zonnepanelen nog niet hebben teruggevraagd. De Belastingdienst heeft voor deze groep een apart aanvraagformulier ter beschikking gesteld.

In geval van een verzoek om teruggave, is er geen wettelijke termijn voor het verzoek om uitreiking van een aangifte, aldus de Hoge Raad. Toch geeft de Belastingdienst wel een termijn van vijf jaar mee aan het teruggaveverzoek. Heeft u de zonnepanelen in 2013 aangeschaft, dan moet u dat verzoek (volgens de Belastingdienst) uiterlijk in 2018 doen.

(Bron: RB)

erricht een ondernemer een vooruitbetaling aan een leverancier? En handelt de leverancier frauduleus en is het onzeker of de vooruitbetaalde goederen worden geleverd? Dan is het in overeenstemming met de btw-richtlijn dat de ondernemer recht op btw-aftrek heeft volgens A-G Wahl. Met een reactie van mr. Carola van Vilsteren.

In twee gevoegde procedures voor het Hof van Justitie EU (HvJ) was sprake van ondernemers die een blokverwarmingscentrale bestelden en van de leverancier een vooruitbetalingsfactuur ontvingen. Zij betaalden de leverancier en vroegen de omzetbelasting terug. Wanneer de blokverwarmingscentrale geleverd zou worden, was niet bekend. Uiteindelijk leverde de leverancier de blokverwarmingscentrale niet. De leverancier werd strafrechtelijk veroordeeld. De Duitse belastingdienst accepteerde de gevraagde teruggave vanwege de betaalde facturen voor de blokverwarmingscentrale niet. De hoogste federale rechter in belastingzaken in Duitsland heeft prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ. De eerste vraag was de vraag hoe dat in het kader van de btw-richtlijn moet worden bepaald of een ondernemer recht heeft de in rekening gebrachte btw in aftrek te brengen in een geval waarin onzeker is of vooruitbetaalde goederen worden geleverd. Advocaat-Generaal (A-G) N. Wahl heeft het HvJ geadviseerd als volgt te beslissen. Als een ondernemer een vooruitbetaling heeft gedaan voor goederen of diensten die uiteindelijk niet worden geleverd, de ondernemer recht heeft op aftrek als hij onwetend was dat de leverancier niet de bedoeling had om de overeenkomst na te leven.

 

Herziening aftrek afhankelijk van terugbetaling vooruitbetaalde factuur

De tweede prejudiciële vraag betrof de vraag of een nationale wettelijke regeling die een herziening van de aftrek vereist en deze afhankelijk stelt van de terugbetaling van de vooruitbetaling in strijd is met de richtlijn. De A-G heeft het HvJ geadviseerd te beslissen dat dit niet het geval is. Een nationale regeling mag herziening van de aftrek van voorbelasting afhankelijk stellen van een door de leverancier aan de afnemer betaalde vergoeding.

 

Reactie mr. Carola van Vilsteren

Taxence vroeg Carola van Vilsteren, fiscalist bij Van Vilsteren BTW advies B.V. om een reactie:

‘Zoals inmiddels vaker staat het recht op aftrek van btw in een kwestie die riekt naar fraude in de spotlights van het Europese Hof. De btw op vooruitbetalingsfacturen die niet gestoeld zijn op een overeenkomst tot het verrichten van een prestatie is niet aftrekbaar, zoveel is wel duidelijk. In het grijze gebied waarin wel sprake is van een overeenkomst maar de prestatie uiteindelijk niet geleverd wordt neemt de Advocaat Generaal de ter goeder trouw handelende afnemer terecht in bescherming. Er van uitgaande dat het Hof de conclusie volgt is er een praktisch arrest beschikbaar wat gebruikt kan worden bij een eventuele discussie over recht op aftrek van btw bij vooruitbetalingen.’

(Bron: Taxlive)

De Staatssecretaris van Financiën keurt goed dat partners die gezamenlijk voor elk de helft een eigen woning kopen en voor elk de helft de eigenwoningschuld aangaan, niet te maken krijgen met een niet-beoogde beperking van de aftrekbare eigenwoningrente.

De Staatssecretaris van Financiën vindt het ongewenst dat partners van wie tenminste één voorafgaand aan de gezamenlijke aankoop van de eigen woning een eigenwoningverleden heeft, worden geconfronteerd met een niet-beoogde beperking van de renteaftrek. Die niet beoogde beperking van de renteaftrek kan het gevolg zijn van een bestaande eigenwoningreserve (EWR) of het niet volledig kunnen voortzetten van een bestaande eigenwoningschuld (BEWS). Daarom keurt hij onder bepaalde voorwaarden goed dat het eigenwoningverleden van beide partners bij helfte wordt verdeeld over beide partners om daarna de individuele eigenwoningschuld (EWS) en het eigenwoningverleden te bepalen. De goedkeuring geldt vanaf belastingjaar 2013.

Eén van de voorwaarden is dat de partners de eigen woning aankopen in een 50%-50%-verhouding en de schuld voor de financiering van de woning eveneens in een 50%-50%-verhouding aangaan.

In het geval zich een andere situatie voordoet dan de 50%-50% eigendomsverhouding en schuldverhouding kunnen de partners zich gezamenlijk wenden tot de Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen, Team Brieven en Beleidsbesluiten. Dan zal de staatssecretaris beoordelen of er in die situaties ook sprake is van een niet-beoogde beperking van de aftrek van eigenwoningrente.

(Bron: Taxlive)

Een ondernemer voor de inkomstenbelasting die stopt met zijn bedrijf, ontvangt geen winst uit onderneming meer en zijn recht op ondernemersaftrek vervalt. Maar dan moet een onderneming wel daadwerkelijk gestaakt zijn, anders vangt de inspecteur bot bij de rechter.

In dit recent gepubliceerde vonnis van het gerechtshof in Den Bosch draaide het om een echtpaar dat samen een administratie- en belastingadvieskantoor runde. Zij hadden daarvoor een vennootschap onder firma opgezet. In 2010 besloten ze een groot deel van het klantenbestand en een deel van de inventaris te verkopen aan een andere partij. Bij de vof bleven nog 13 klanten achter en ook wat meubels, computers, een printer en een bedrijfsauto.

Inspecteur corrigeert aangifte inkomstenbelasting

Bij de verkoop sprak het echtpaar af dat zij nog vijf jaar verbonden bleven aan de onderneming. De definitieve verkoopprijs zou ook pas na die vijf jaar bepaald worden, aan de hand van de gerealiseerde omzet over die periode. Bij de verkoop werden twee lijfrentes afgesloten voor de man en de vrouw, elk ter waarde van ruim een ton. De inspecteur corrigeerde de aangifte inkomstenbelasting over 2010, omdat hij van mening was dat de onderneming volledig gestaakt was. En dus genoten de vennoten geen winst uit onderneming meer, maar moesten de inkomsten onder ‘resultaat uit overige werkzaamheden’ vallen.

Rechter schroeft belastbaar inkomen flink terug

Voor de rechter was het de vraag of de onderneming volledig gestaakt was of niet. Het gerechtshof concludeerde dat er alleen sprake was van gedeeltelijke staking, en dat de inkomsten dus nog steeds onder de winst uit onderneming vielen. De vennoten liepen ook na de verkoop nog ondernemersrisico, want de verkoopprijs kon nog lager uitvallen als de omzet zou tegenvallen. Ook was niet álles van de onderneming verkocht: er bleven nog klanten en spullen achter bij de vof.
Ook voor wat betreft de aftrek van de lijfrente oordeelde het hof in het voordeel van de vennoten. In tegenstelling tot wat de inspecteur vond, mocht die lijfrente voor het volledige bedrag worden afgetrokken. Al met al resulteerde nog een belastbaar inkomen van iets meer dan € 45.000 voor de man. Minder dan de helft dus dan de dik € 112.000 die de inspecteur in aanmerking wilde nemen. Voor de vrouw gold dezelfde conclusie.

(Bron: Rendement.nl)

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X tegen de aanslag IB ten name van zijn vroegere echtgenote, die in het desbetreffende jaar geen fiscale partner was, geen bezwaar kan maken. De inspecteur heeft het bezwaar van X terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Belanghebbende X meent over het jaar 2002 recht te hebben op 100% aftrek van de eigenwoningrente terwijl hij maar recht heeft op 50% aftrek. De inspecteur en de rechtbank stellen X niet in het gelijk. Vervolgens gaat X op 20 augustus 2014 in bezwaar tegen de aan zijn vroegere echtgenote Y opgelegde aanslag IB 2002. De inspecteur verklaart zijn bezwaar op 27 januari 2016 niet-ontvankelijk. X gaat in beroep. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X en Y in 2002 niet elkaars fiscaal partner waren, omdat zij al vanaf eind 2000 duurzaam gescheiden leven. De rechtbank oordeelt dat door de regels voor fiscaal partnerschap de negatieve inkomsten uit eigen woning van X niet zijn begrepen in de aanslag van zijn vroegere echtgenote Y. Volgens de rechtbank heeft Y alleen aangifte kunnen doen van haar eigen inkomens- en vermogensbestanddelen, zodat X geen beroep kan instellen tegen de aanslag van Y.

Hof Arnhem-Leeuwarden is het daarmee eens. X kwalificeert noch als belanghebbende, noch als medebelanghebbende ten aanzien van de aan Y opgelegde aanslag. Hij heeft niet het recht van beroep. Omdat het recht van bezwaar uitsluitend openstaat aan degene aan wie het recht is toegekend om beroep in te stellen, heeft de inspecteur het bezwaar van X terecht niet-ontvankelijk verklaard.

(Bron: Taxlive)

Werkbare kwalificatie arbeidsrelatie nú nodig – Bied een heldere, betrouwbare en werkbare oplossing voor opdrachtnemers en opdrachtgevers

Zelfstandig professionals en hun (vooral grote) opdrachtgevers hebben te maken met grote onzekerheid sinds besloten is de Wet DBA op te schorten en niet te handhaven. Ondanks alle toezeggingen en beloften om geen boetes uit te delen, is de Wet DBA nog steeds van kracht. Opdrachtgevers die zich niet aan de wet houden hebben compliance problemen en lopen het risico dat het niet-handhaven-besluit wordt teruggedraaid.

De 800.000 tot 1,5 miljoen zelfstandig professionals leveren een grote bijdrage aan de Nederlandse economie en zijn essentieel voor hun opdrachtgevers, zowel bedrijven als overheden. Het opstellen van een wettelijk kader voor deze arbeidsrelaties duurt naar verwachting minimaal een aantal jaren, zolang kunnen de opdrachtgevers en zelfstandigen niet wachten. Het voortduren van de onzekerheid is schadelijk voor de Nederlandse economie.

ONL onderschrijft de doelstellingen van de Wet DBA en het Regeerakkoord om schijnzelfstandigheid en concurrentie op arbeidsvoorwaarden aan te pakken, maar ziet in beiden geen verlichting brengen op de korte termijn. De markt vraagt nú een werkbare kwalificatie van arbeidsrelaties om de onzekerheid weg te nemen. ONL pleit daarom voor een kortetermijnoplossing, in de vorm van een snel te realiseren antimisbruikbepaling, terwijl gewerkt wordt aan een duurzame oplossing. Een eigen wettelijke en fiscale grondslag voor zelfstandigen lijkt de beste duurzame oplossing.

De grote onzekerheid onder zelfstandigen en (grote) opdrachtgevers moet snel weggenomen worden. De Wet DBA laten voortbestaan in afwachting van een nieuw wettelijk kader in onacceptabel. Er moet een heldere, betrouwbare en werkbare korte termijnoplossing komen conform de doelstellingen van de Wet DBA en het Regeerakkoord totdat de wettelijke kaders en systemen gewijzigd zijn. De beste kortetermijnoplossing is een wettelijke antimisbruikbepaling.

  • De Wet DBA moet zo snel mogelijk vervangen worden. Het in stand houden van deze wet levert compliance-problemen op bij opdrachtgevers en blijft voor onzekerheid op de markt zorgen. Opdrachtgevers geven aan niet te durven inhuren en opdrachtnemers geven aan nog steeds opdrachten mis te lopen.
  • De oplossing die het Regeerakkoord voorstelt is in de praktijk makkelijk te omzeilen, lastig te realiseren en is uitvoeringstechnisch bijzonder lastig.
  • De beste korte termijn oplossing is een antimisbruikbepaling. Het voordeel is dat de Belastingdienst zich volledig kan toeleggen op handhaven waar misbruik van het systeem gemaakt wordt. Opdrachtnemers en opdrachtgevers die zich aan de spelregels houden hoeven zich geen zorgen te maken en worden niet onnodig gehinderd tot er een permanente oplossing gerealiseerd is.
  • De antimisbruikbepaling kan gemakkelijk vormgegeven worden in de Wet op de Loonbelasting 1964. Artikel 6a (oud), dat door de Wet DBA is verdwenen, kan in gewijzigde vorm terugkomen. Het eerste lid bepaalt dat een opdrachtgever niet als inhoudingsplichtige wordt gezien indien de opdrachtnemer zich ingeschreven heeft in het handelsregister, er gewerkt wordt op basis van een overeenkomst van opdracht én er geen sprake is van misbruik zoals omschreven in het tweede lid. In het daaropvolgende tweede lid kan een enge omschrijving van misbruik neergelegd worden.

(Bron: ONL)

De aanleiding van het BTW-feest ligt in een uitspraak van het Hof en een arrest van de Hoge Raad van eind 2017. De mogelijkheden voor BTW-aftrek zijn groter dan u denkt. Toets aan de hand van een voorbeeld uit de praktijk of een hogere BTW-aftrek verdedigbaar is.

Volgens het Hof ook aftrek van BTW op dak

Volgens een uitspraak van het Hof van 27 november 2017 bestaat voor het deel van het dak waarop de zonnepanelen zijn geplaatst, deels recht op BTW-aftrek. Het deel van het dak waarop de zonnepanelen zijn bevestigd telt dan mee als nuttige zakelijke ruimte en verhoogt het zakelijk gebruik van de woning. Dit zijn de ruimtes in de woning, maar ook onderdelen van de woning die dienstig zijn aan de nuttige ruimtes (bijvoorbeeld de muren, de fundering en het dak). De muren, fundering en het dak worden naar evenredigheid aan de nuttige ruimtes toegerekend en zijn daarom van belang bij de berekening van de verhouding privégebruik/zakelijk gebruik. Het gedeelte van het dak waarop de zonnepanelen zijn geplaatst, wordt gezien als zakelijke nuttige ruimte en verhoogt het zakelijk gebruik van de woning. De ondernemer die de woning tot het ondernemingsvermogen heeft gerekend kan daardoor nog een BTW-voordeel behalen.

Praktijkvoorbeeld uitspraak Hof

Stel dat in 2018 een woning wordt gebouwd met een totale woonoppervlakte van 237m2  waarvan zakelijk 53m2, dan is 22% (53/237) van de BTW op de bouwkosten aftrekbaar. Indien de oppervlakte van het zakelijk deel van het schuindakvlak 66m2 bedraagt, waarvan 11m2 in gebruik voor de zonnepanelen dan is het percentage zakelijk gebruik 26% (53 m2 + 11 m2)/(237m2 + 11m2). Uitgaande van bouwkosten van € 400.000 plus € 84.000 BTW kan dan € 3.360 (4% van € 84.000) meer BTW in aftrek worden gebracht.

In welke situaties bestaat recht op extra BTW-aftrek?

Dit extra recht op BTW-aftrek doet zich voor bij de bouw van een woning waarbij op het dak direct zonnepanelen worden gelegd, maar deels ook indien de zonnepanelen worden geplaatst binnen 9 jaar na afloop van het jaar waarin de woning in gebruik is genomen. Stel dat de zonnepanelen in voorgaand voorbeeld pas op 31 december 2020 worden geplaatst, dan kan in de jaren 2021 t/m 2027 elk jaar € 336 BTW teruggevraagd worden.

Ook voor particulieren

Voor particulieren met zonnepanelen op het dak kan de uitspraak van het Hof aanleiding zijn bij onderhoud of vervanging van het dak een deel van de BTW terug te vragen.

Volgens de Hoge Raad ook teruggave van BTW op zonnepanelen uit 2013

Door een arrest van de Hoge Raad van 15 december 2017 is het mogelijk om alsnog BTW over de aankoop van zonnepanelen voorafgaande aan het Fuchs-arrest van 20 juni 2013 terug te vragen. Voor investeringen in het jaar 2013 kan tot 31 december 2018 BTW teruggevraagd worden.

Conclusie

Ondernemers en particulieren met zonnepanelen raden wij aan eens kritisch te kijken of nog extra BTW teruggevraagd kan worden. Een verzoek om teruggave van BTW over het jaar 2013 moet voor 31 december 2018 ingediend zijn. Van belang hierbij is nog wel dat nog de Hoge Raad zich nog moet buigen over de BTW op het dak.

(Bron: fiscaalconsult(