DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws voor de eenmanszaak of vof

Bedrijven en (non-profit) instellingen die hernieuwbare energie (gaan) produceren, kunnen gebruik maken van de subsidieregeling SDE+. De subsidieregeling is bedoeld voor hernieuwbare energietechnieken en is onderverdeeld in de categorieën Biomassa, Geothermie, Water, Wind (land, meer en dijk) en Zon. De SDE+ categorie Wind op Zee heeft haar eigen budget en aanvraagprocedure.

Met de SDE+ stimuleert het ministerie van Economische Zaken de ontwikkeling van een duurzame energievoorziening in Nederland. Duurzame energie is beter voor het milieu, maakt Nederland minder afhankelijk van fossiele brandstoffen en is goed voor de economie. Informatie over hoe u subsidie aanvraagt en het traject daarna leest u op mijnrvo.nl.

SDE+ 2017

De Aanwijzingsregeling SDE-categorieën voorjaar 2017 is op 7 februari 2017 in de Staatscourant gepubliceerd. De voorjaarsronde is open van 7 maart tot en met 30 maart 2017 -met een budget van € 6 miljard. De SDE+ heeft twee openstellingsrondes: voorjaar en najaar. Het maximum basisbedrag van € 0,150/kWh wordt verlaagd naar € 0,130/kWh in 2017. De bekendmaking van de definitieve data en het totaalbudget van de SDE+ najaar 2017 wordt vóór 1 juni 2017 verwacht.

Fasebedragen voorjaar SDE+ 2017

Fases en data
Maximum fasebedrag
elektriciteit en warmte
(€/kWh)
Maximum fasebedrag
hernieuwbaar gas
(€/kWh)*
Fase 1: 7 maart, 9.00 uur
0,090
0,064
Fase 2: 13 maart, 17.00 uur
0,110
0,078
Fase 3: 20 maart, 17.00 uur
tot 30 maart, 17.00 uur
0,130
0,092
*De fasegrens hernieuwbaar gas is gecorrigeerd voor de bijdrage aan de duurzaamheidsdoelstelling (78,5%) en factor onderste/bovenste verbrandingswaarde Gronings aardgas (31,65/35,17)
Informatie over de wijzigingen en kenmerken van de categorieën vindt u op de pagina’s Biomassa, Geothermie, Water, Wind (land, meer en dijk) en Zon.

SDE+ volledige aanvraag

Bent u van plan om in 2017 SDE+ subsidie aan te vragen voor een project? Zorg dat u alle benodigde vergunningen en bijlagen op tijd heeft, want geen vergunning(en) terwijl wel vereist, betekent geen SDE+ subsidie.
U bent zelf verantwoordelijk voor het tijdig en volledig indienen van uw aanvraag. RVO.nl behandelt de subsidieaanvragen op volgorde van binnenkomst. Aanvragen die op dezelfde dag worden ontvangen, worden geacht tegelijkertijd te zijn ontvangen.

Haalbaarheidsstudie

Informatie over de haalbaarheidsstudie leest u in de ‘Handleiding haalbaarheidsstudie SDE+’. Om u te helpen met een volledige haalbaarheidsstudie biedt RVO.nl een ‘Model haalbaarheidsstudie SDE+’ aan. Vul dit model volledig in. Dan ziet u ook welke documenten u  moet uploaden voor de haalbaarheidsstudie. De handleiding en het  model haalbaarheidsstudie vindt u onder Downloads. Meer documenten en informatie over aanvragen vindt u op mijn.rvo.nl  onder Aanvragen en Bijlagen.

Aanvragen van SDE+

Ook in 2017 vraagt u SDE+ subsidie aan via het eLoket. Vanaf medio februari 2017 kunt u uw aanvraag in concept klaarzetten, de bijlagen inscannen en vervolgens uploaden in het eLoket. Zet uw aanvraag tijdig klaar in het eLoket. Uw officiële aanvraag kunt u indienen vanaf 7 maart 2017, 9.00 uur bij de start van fase 1 van de ronde SDE+ voorjaar 2017.

SDE+ voorlichtingsfilm en brochure

Gaat u hernieuwbare energie produceren en bent u van plan SDE+ subsidie aan te vragen? Bekijk dan de SDE+ 2017 voorlichtingsfilm. Binnen 4 minuten weet u of en hoe u gebruik kunt maken van de regeling. De brochure SDE+ voorjaar 2017 verschijnt binnenkort.

SDE+ 2016 Eindstand aanvragen

In de Kamerbrief van 27 januari 2017 vindt u de resultaten van de SDE+ 2016 najaarsronde. De tabellen met het aantal ingediende aanvragen SDE+ najaar 2016 en de eindstand van de SDE+ najaar 2016 vindt u bij de Stand van zaken aanvragen.

Veelgestelde vragen SDE+

Heeft u vragen over deze subsidie in het algemeen? In de FAQ vindt u antwoorden op veelgestelde vragen.

(Bron: RVO.nl)

Man en vrouw zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden. In het kader van de echtscheiding twisten zij over de vraag of het goudenhanddrukstamrecht van de man, onder het te verrekenen vermogen valt. Zij vragen de rechter om duidelijkheid.

De zaak (Rechtbank Den Haag, 20 december 2016, ECLI:NL:RBDHA:2016:15738) verloopt als volgt. Man en vrouw zijn gehuwd op huwelijkse voorwaarden. Er is sprake van uitsluiting van elke gemeenschap van goederen met een periodiek verrekenbeding. In 2007 ontvangt de man een ontslagvergoeding van € 175.000 in de vorm van een goudenhanddrukstamrecht. Hij bedingt een uitgesteld stamrecht bij de eigen BV. Op 6 juli 2015 dienen zij het echtscheidingsverzoek in bij de rechtbank. Deze datum is ook de peildatum voor het te verrekenen vermogen.
Man en vrouw twisten over de vraag of het stamrecht in de verrekening moet worden betrokken. De rechtbank oordeelt dat het stamrecht tot het privévermogen van de man behoort en geen deel uitmaakt van het te verrekenen vermogen. Er zijn nog geen stamrechtuitkeringen gedaan. De rechtbank is van oordeel dat deze aanspraken gezien de in de huwelijkse voorwaarden opgenomen bepaling over het begrip inkomen, namelijk besteedbaar inkomen, buiten de verrekening vallen.

Belang voor de praktijk

Een periodiek verrekenbeding is een beding waarmee de beide partners afspreken dat ze jaarlijks het niet geconsumeerde inkomen verdelen. Onder het niet geconsumeerde inkomen moet meestal worden verstaan het inkomen dat overblijft nadat de kosten van huishouding (woonlasten, boodschappen, etc.) zijn betaald. Wat en hoe er moet worden verrekend kan verschillen. Het ene periodiek verrekenbeding is het andere niet. Dat heeft vooral te maken met de omschrijving van het begrip ‘inkomen’ in de huwelijkse voorwaarden. Feit is overigens dat er van de overeengekomen jaarlijkse verrekening vaak niet veel terecht komt. En wat dan?
Als een verrekenbeding is opgenomen in de huwelijkse voorwaarden maar niet is uitgevoerd, dan bepaalt de wet dat er bij het einde van het huwelijk alsnog moet worden verrekend tussen de beide echtgenoten. Dat kan dus bij overlijden zijn, maar ook bij echtscheiding. Vaak kan een juiste verrekening niet meer plaatsvinden, simpelweg omdat de daarvoor benodigde gegevens ontbreken. Het komt er dan op neer dat het totale vermogen van de beide huwelijkspartners moet worden verdeeld alsof er een huwelijkse goederengemeenschap is.

[ Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden ]

BV X leverde bedrijfssoftware voor dienstverlenende organisaties. Zij bood onder meer een door een derde ontwikkeld fiscaal softwarepakket aan ter ondersteuning van aangifte- en advieswerkzaamheden voor accountants en administratiekantoren. Het softwarepakket was een Cloud-applicatie, de gebruiker had overal ter wereld toegang tot zijn gegevens. BV X huurde daarvoor een deel van een server van Amazon in Ierland. In november 2016 werd BV X door de FIOD benaderd in het kader van een strafrechtelijk onderzoek tegen de heer A, die werd verdacht van het systematisch onjuist doen van aangiften inkomstenbelasting. A maakte gebruik van het softwarepakket van BV X. De FIOD vorderde – met een machtiging van de officier van justitie – op grond van artikel 126ng van het Wetboek van Strafvordering (Sv) de gegevens van A over 2011 tot en met 2016, waaronder de door A voor derden ingediende aangiften en onderliggende aantekeningen. BV X verstrekte aan de FIOD een bestand met gegevens en diende vervolgens bij de Rechtbank een klaagschrift in over de kennisneming en het gebruik van de gegevens. De strafkamer van Rechtbank Overijssel besliste dat BV X kon worden aangemerkt als een aanbieder van een communicatiedienst als bedoeld in artikel 126la, onder a, Sv, zodat de officier van justitie op juiste gronden de vordering ex artikel 126ng Sv aan BV X had gedaan. BV X faciliteerde voor haar klanten de mogelijkheid om bij de cloud te komen waar de klanten toegang hadden tot de door hen opgeslagen gegevens. Het toegang hebben tot die gegevens en het invoeren van de gegevens kon alleen via telecommunicatiestructuren en het faciliteren van de mogelijkheid om klanten toegang te geven tot de cloud, was volgens de Rechtbank dan ook een vorm van telecommunicatie. De Rechtbank verwierp de stelling van BV X dat de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit waren geschonden. Bij de beoordeling van de vordering waren andere alternatieven overwogen, maar die waren niet afdoende gebleken. Het was niet uitgesloten dat er verschil bestond tussen de fiscale gegevens van een klant in de cloud en de gegevens die waren doorgegeven aan de Belastingdienst. Een doorzoeking van de computers van A die vele uren in beslag zou nemen of het in beslag nemen van de server van Amazon, was volgens de Rechtbank beduidend ingrijpender. De Rechtbank verklaarde het klaagschrift van BV X ongegrond.

(Bron: FUTD)

Ook onder de Wet IB 2001 geldt dat alleen kosten voor opleidingen om de eigen vakkennis op peil te houden aftrekbaar zijn van de winst of het resultaat uit overige werkzaamheden. Voor andere studiekosten is men aangewezen op de persoonsgebonden aftrek.

Wie als zelfstandig ondernemer of resultaatgenieter inkomsten uit zijn werkzaamheden in de aangifte inkomstenbelasting opvoert als winst respectievelijk resultaat uit overige werkzaamheden vindt het misschien niet meer dan logisch om scholingskosten in mindering te brengen op die inkomsten. Maar net als onder de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 geldt ook onder de Wet IB 2001 dat eerst moet worden vastgesteld dat de betreffende opleiding tot doel heeft eerder opgedane vakkennis op peil te houden.

Nieuwe kennis valt onder persoonsgebonden aftrek

Als het volgen van een opleiding ertoe leidt dat iemand meer geld kan vragen voor zijn diensten doordat hij nieuwe vakkennis opdoet, en daarmee zijn vakbekwaamheid uitbreidt, zijn de scholingskosten alleen als persoonsgebonden aftrekpost op te voeren.

Het huidige kabinet wil echter de persoonsgebonden aftrekpost voor scholingsuitgaven per 1 januari 2018 vervangen door scholingsvouchers die bestemd zijn voor diegenen voor wie het maatschappelijk belang van deelname aan scholing groot wordt gevonden. Daarmee zou voor zelfstandige ondernemers alleen het op peil houden van de eerder opgedane vakkennis en vaardigheden nog aftrekbaar blijven. De stemming over het betreffende wetsvoorstel is overigens na zware kritiek uit de Tweede Kamer opgeschort. Of deze aftrekpost toekomst heeft valt op dit moment niet te zeggen.

(Bron: Accountancyvanmorgen)

Belastingadviseur A had in de aangiften IB 2010 de negatieve inkomsten uit de eigen woning van € 40.088 volledig toegerekend aan Y en alle gezamenlijke bezittingen en schulden voor box III volledig toegerekend aan zijn echtgenote X. De aanslagen waren conform de aangiften opgelegd. Na hun echtscheiding in 2013 wilde X de verdeling van de negatieve inkomsten uit eigen woning zodanig herzien dat de helft aan haar werd toegerekend. Hof Den Bosch besliste dat uit artikel 2.17, lid 4, Wet IB 2001 (tekst 2010) bleek dat X en de ex-echtgenoot gezamenlijk moesten verzoeken om de in de aangifte gekozen verdeling van de inkomensbestanddelen en vermogensbestanddelen te wijzigen. Uit de schriftelijke inlichtingen die de ex-echtgenoot het Hof had verstrekt, bleek dat er geen instemming van hem was met de door X gewenste wijziging, zodat de inspecteur de herziening van de verdeling volgens het Hof terecht had geweigerd.

(Bron: FUTD)

EIGENDOMSVOORBEHOUD

Het komt vaak voor: je hebt net een hele partij zaken geleverd en je klant gaat – nog voordat hij heeft betaald – failliet. Dan heb je het nakijken.

Een oplossing is het eigendomsvoorbehoud, een bepaling in de overeenkomst of algemene voorwaarden die ervoor zorgt dat het juridisch eigendom van de geleverde zaken pas overgaat op de klant op het moment dat de koopsom (geheel) is betaald.

MIDDEL BIJ FAILLISSEMENT

Het eigendomsvoorbehoud is een effectief middel omdat bij een eventueel faillissement de curator de zaken die onder eigendomsvoorbehoud zijn geleverd (in beginsel) niet mag verkopen nu deze geen onderdeel vormen van de boedel. De zaken zijn immers eigendom van de leverancier en niet van de failliete onderneming.

Een eigendomsvoorbehoud heeft helaas niet altijd het gewenste effect. Soms duurt het lang voordat de zaken weer worden terug geleverd of blijft dit in het geheel uit, waardoor je schade kunt ondervinden.

AFKOELINGSPERIODE

Aan het begin van een faillissement kan er een zogenaamde afkoelingsperiode worden gelast. Deze periode is bedoeld om de curator de tijd te geven zich een oordeel te vormen over de omvang en samenstelling van de failliete boedel en om mogelijkheden zoals het voortzetten of verkopen van de onderneming te overwegen. Gedurende deze periode kunnen de geleverde zaken alleen met machtiging van de rechter-commissaris worden opgeëist. Een leverancier kan zich succesvol tot de rechter-commissaris wenden als hij bijvoorbeeld kan aantonen dat hij schade lijdt als gevolg van het niet terug geleverd kunnen krijgen van de goederen.

SCHADELOOSSTELLING

Het wil wel eens voorkomen dat de curator tijdens de afkoelingsperiode de zaken – ondanks dat ze zijn geleverd onder eigendomsvoorbehoud – aan derden verkoopt. Dat zal gebeuren in het geval er zwaarwegende belangen zijn die prevaleren boven het individuele belang van de leverancier.

Vorig jaar is er een geschil ontstaan tussen de curatoren van Etam Groep Retail B.V. en een tweetal leveranciers omtrent de verkoop van in eigendomsvoorbehoud geleverde zaken. De zaak is aan de rechter voorgelegd.

In de Etam-zaak werd duidelijk dat een mogelijke doorstart van de failliete onderneming kan worden aangemerkt als een zwaarwegend belang. In dat geval mag de curator de zaken – ondanks het eigendomsvoorbehoud – toch verkopen. De curator zal dan wel de leverancier schadeloos moeten stellen.

Verder was er in de Etam-zaak met name onenigheid over de hoogte van de vergoeding die de curatoren hadden voorgesteld te betalen. In deze zaak oordeelde de rechter dat het geoorloofd was om de in eigendomsvoorbehoud geleverde zaken alsnog te verkopen maar werd de vergoeding die daarvoor werd voorgesteld om te betalen door de curatoren te laag geacht.

conclusie

Een beroep op het eigendomsvoorbehoud tijdens een afkoelingsperiode heeft dus niet altijd tot gevolg dat u ook uw eigendommen (direct) terugkrijgt. Ook kan het voorkomen dat, net zoals in de Etam-zaak, wordt voorgesteld dat er een bepaald deel van de waarde van de zaken wordt betaald aan de leverancier als schadeloosstelling

(Bron: DVAN)

De belastingkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in een proefproces de vermogensrendementsheffing over spaartegoeden in box 3 in stand gehouden voor de jaren 2013 en 2014. Bij de heffing wordt uitgegaan van een zogenaamd forfaitair rendement van 4%. Dit is een fictief percentage aan rendement waarover belasting betaald moet worden. Voor dit proefproces waren door de Belastingdienst onder meer twee zaken geselecteerd waarin belastingplichtigen stelden dat in de jaren 2013 en 2014 het forfaitaire rendement van 4% teveel afwijkt van het rendement dat daadwerkelijk behaald kan worden.

Eigendomsrecht

Het percentage van 4% is vastgelegd in de wet. De rechter moet de wet toepassen en kan daar alleen van afwijken als de wet in strijd is met een verdrag. Volgens de belanghebbenden is belastingheffing over een forfaitair rendement van 4% voor spaartegoeden in strijd met het eigendomsrecht zoals dat beschermd wordt in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP EVRM), omdat het percentage hoger is dan het daadwerkelijk te behalen rendement.

Niet in strijd met verdrag

De rechtbank is van oordeel dat de huidige heffing van 30% over een forfaitair rendement van 4% over spaartegoeden niet in algemene zin in strijd is met artikel 1 EP EVRM in de jaren 2013 en 2014. De Hoge Raad oordeelde eerder al dat de rendementsheffing voor de jaren 2010 en 2011 niet in strijd is met artikel 1. De Hoge Raad heeft daartoe geoordeeld dat voor die jaren niet is komen vast te staan dat het destijds door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4% voor particuliere beleggers niet meer haalbaar was (het onhaalbaarheidscriterium). De rechtbank ziet geen aanleiding om voor de jaren 2013 en 2014 anders te oordelen. Ook voor die jaren is namelijk met alles wat de belanghebbenden hebben aangevoerd niet komen vast te staan dat aan het onhaalbaarheidscriterium wordt voldaan. Dat de werkelijk te behalen rendementen op spaartegoeden in die jaren lager zijn dan 4% is niet voldoende.

(Bron: Rechtspraak.nl)

In uitgave 3 van de Nieuwsbrief Loonheffingen 2017 is aangegeven dat per 2017 voor de bijtelling privégebruik auto de zogenoemde datum van eerste toelating op de weg (DET) relevant is. Wat houdt dit in?

Per 1 januari 2017 wordt voor het bepalen van de bijtelling voor privégebruik van de auto van de zaak niet meer gesproken over het moment waarop de auto voor het eerst op naam is gesteld, maar over de datum van eerste toelating op de weg (DET). In de praktijk zal dit meestal dezelfde datum zijn, maar bij auto’s uit het buitenland kan er verschil zijn.

Bijtelling auto’s van vóór 2017 blijft 25%

De bijtelling voor auto’s van de zaak met een DET van op of na 1 januari 2017 bedraagt 22% van de cataloguswaarde van de auto. Alleen voor nieuwe auto’s zonder CO2-uitstoot geldt nog een verlaagd bijtellingspercentage van 4%.Dit tarief geldt voor 60 maanden vanaf de eerste dag van de maand na de DET van de auto van de zaak.
Voor auto’s van de zaak die vóór 2017 voor het eerst te naam zijn gesteld, geldt standaard (voor niet-zuinige auto’s) gedurende 60 maanden een bijtellingspercentage van 25%. Dit percentage is per 2017 niet naar beneden bijgesteld. Pas na afloop van de periode van 60 maanden gaat het nieuwe regime gelden.

(Bron: Rendement)

De hogere eenmalige vrijstelling voor de schenkbelasting voor de eigen woning komt terug vanaf 1 januari 2017. Het gaat om de vrijstelling van maximaal € 100.000. Wilt u gebruikmaken van deze vrijstelling? Dan moet u voldoen aan de volgende voorwaarden:

  • U bent tussen de 18 en 40 jaar.
  • U gebruikt het bedrag van de schenking voor:
    • aankoop, verbetering of onderhoud van uw eigen woning
    • aflossing van uw eigenwoningschuld
    • aflossing van een restschuld van uw verkochte eigen woning
    • afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming

Er komt een overgangsregeling als u in 2015 of 2016 of vóór 2010 gebruik hebt gemaakt van een verhoogde vrijstelling. Meer over deze vrijstelling en de overgangsregeling leest u begin 2017 op onze site.

(Bron: Blastingdienst)

Vanaf 1 januari 2017 gelden andere regels voor het aanmerken van een vordering als oninbaar en voor de manier waarop de betaalde BTW kan worden teruggevraagd. Daarnaast geldt een aanpassing voor het terugbetalen van afgetrokken voorbelasting door het niet betalen van de vordering.

De leverancier kan zijn op aangifte betaalde BTW terugvragen zodra het zeker is dat zijn vordering (gedeeltelijk) oninbaar is. Nieuw is dat de vordering in ieder geval 1 jaar ná de uiterste betaaldatum van de factuur, als oninbaar wordt aangemerkt. Daarnaast hoeft voor de teruggaaf geen apart verzoek meer te worden ingediend. De teruggaaf kan worden verwerkt in de BTW-aangifte.

Terugbetalen van afgetrokken voorbelasting

De afnemer moet zijn op aangifte afgetrokken voorbelasting terugbetalen als hij het factuurbedrag (deels) heeft teruggekregen of op het moment dat duidelijk is dat hij de factuur niet (helemaal) gaat betalen. Nieuw is dat de afnemer de BTW uiterlijk 1 jaar ná de uiterste betaaldatum van de factuur, moet terugbetalen.

Bron: Belastingdienst