DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws voor de eenmanszaak of vof

Hof Amsterdam oordeelt na verwijzing door de Hoge Raad dat mevrouw X niet de vereiste btw-aangiften heeft gedaan zodat de bewijslast moet worden omgekeerd.

Mevrouw X exploiteert een juweliersbedrijf. In geschil is de naheffingsaanslag omzetbelasting over 2006 tot en met 2009, alsmede de 25% vergrijpboete. De aanslag is bij uitspraak op bezwaar van 7 januari 2013 verminderd naar € 42.991. Er is geen informatiebeschikking jegens X genomen. Volgens de inspecteur moet de bewijslast toch worden omgekeerd vanwege het door X niet nakomen van haar administratieve verplichtingen. Rechtbank Den Haag stelt de inspecteur in het gelijk. Volgens Hof Den Haag moet reeds vanwege het niet nakomen van de administratieve verplichtingen de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. De Hoge Raad (9 oktober 2015, nr. 14/03969, V-N 2015/51.3 oordeelt echter dat voor elke vanaf 1 juli 2011 gedane uitspraak op bezwaar heeft te gelden dat de inspecteur zich slechts op omkering en verzwaring van de bewijslast kan beroepen als een informatiebeschikking onherroepelijk is geworden of als de vereiste aangifte niet is gedaan. Ook ten aanzien van de administratieve verplichtingen is de omkering en verzwaring van de bewijslast afhankelijk van een informatiebeschikking (zie HR 2 oktober 2015, nr. 14/02335, V-N 2015/50.4). Volgt verwijzing.

Hof Amsterdam oordeelt dat X niet de vereiste btw-aangiften heeft gedaan zodat de bewijslast moet worden omgekeerd. X moest per kwartaal aangifte doen. X heeft in 2006 één en in 2009 twee nihilaangiften ingediend. In 2007 en 2008 zijn enkel nihilaangiften ingediend. Met betrekking tot de tijdvakken waarin nihilaangiften zijn gedaan, voldoet de inspecteur aan de op hem rustende bewijslast omdat X in die aangiften geen enkele omzet, zelfs niet de door haar onbetwiste gepinde omzetten, heeft verantwoord. Met betrekking tot de resterende tijdvakken voldoet de inspecteur aan de op hem rustende bewijslast omdat in die aangiften alleen de gepinde omzet is verantwoord. De verschuldigde btw is – zowel in relatieve als in absolute zin – aanzienlijk meer dan de verschuldigde btw volgens de aangiften en X moet zich daarvan bewust zijn geweest. De schattingen van de inspecteur zijn voorts redelijk. De boete is ook terecht.

(Bron: Taxlive)

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur het bezwaarschrift van X ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. X was namelijk niet bekend met de grondslag van de naheffingsaanslag, omdat deze tijdens een nog lopend boekenonderzoek is opgelegd.

Tijdens een nog lopend boekenonderzoek legt de inspecteur, ter behoud van rechten, een btw-naheffingsaanslag op aan X. De inspecteur onderbouwt de naheffingsaanslag verder niet. X dient een pro forma bezwaarschrift in, en merkt op dat hij wil worden gehoord, en dat de naheffingsaanslag tijdens de hoorzitting gedetailleerd zal worden bestreden. De inspecteur verzoekt X om zijn bezwaar te motiveren, en verklaart vervolgens het bezwaar niet-ontvankelijk, omdat X zijn bezwaar niet heeft gemotiveerd. Tevens merkt de inspecteur op dat hij er van afziet om X uit te nodigen voor een hoorgesprek, omdat het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk is.

Rechtbank Noord-Nederland oordeelt dat de inspecteur het bezwaarschrift van X ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank overweegt daarbij dat de naheffingsaanslag is opgelegd tijdens een nog lopend boekenonderzoek, waarvan nog geen (concept)verslag was opgesteld. Aangezien X niet bekend was met de grondslag van de naheffingsaanslag, kan volgens de rechtbank aan de motivering van het bezwaarschrift geen verdere eis worden gesteld dan dat daaruit blijkt dat X zich niet met het vast te stellen bedrag kan verenigen. Verder merkt de rechtbank nog op dat X in zijn bezwaarschrift expliciet heeft verzocht om te worden gehoord, en dat het dan op de weg van de inspecteur ligt om X uit te nodigen voor een hoorgesprek om alle onduidelijkheden weg te nemen. De rechtbank verwijst de zaak terug naar de inspecteur.

(Bron: Taxlive)

Vanaf 2017 wordt de schenkingsvrijstelling voor de eigen woning verruimd. De verruiming is structureel en betreft: een verhoging van de vrijstelling naar € 100.000, het kunnen spreiden van de schenkingsvrijstelling over drie jaren en het vervallen van de eis dat de schenking moet plaatsvinden tussen ouder en kind.

De eis dat de ontvanger tussen de 18 en 40 jaar oud moet zijn blijft wel bestaan. De schenking moet gebruikt worden voor de eigen woning of een eigenwoningschuld. Is in het verleden al een beroep gedaan op de verhoogde schenkingsvrijstelling dan is de vrijstelling lager dan € 100.000 en soms zelfs nihil. Wilt u volledig gebruik maken van uw vrijstellingsmogelijkheden, dan is soms in 2016 al actie nodig!

Voorwaarden schenkingsvrijstelling

Om vanaf 2017 gebruik te kunnen maken van de schenkingsvrijstelling van € 100.000 moet sprake zijn van een schenking van:

  • een eigen woning,
  • een bedrag voor de verwerving van een eigen woning,
  • een bedrag voor de kosten van verbetering of onderhoud van een eigen woning,
  • een bedrag voor de afkoop van rechten van erfpacht, opstal of beklemming met betrekking tot een eigen woning,
  • een bedrag voor de aflossing van een eigenwoningschuld, of
  • een bedrag voor de aflossing van een restschuld na vervreemding van een eigen woning.

Tip: In principe is de verruiming structureel. De ervaring van de laatste jaren heeft echter geleerd dat de vrijstelling regelmatig is herzien. Ondanks dat pas in 2020 een evaluatie is gepland, moet u dus niet verbaasd zijn, als de verruiming al eerder wordt herzien. Wacht daarom niet te lang als u gebruik wilt maken van de regeling.

Meerdere schenkingen?

De ontvanger van de schenking moet tussen de 18 en 40 jaar oud zijn. Er zijn geen voorwaarden gesteld aan de relatie tussen de schenker en de ontvanger. Een schenking van ouder aan kind kan onder de vrijstelling, maar deze familierelatie is vanaf 2017 geen voorwaarde meer. Elke willekeurige schenker kan vanaf die datum dan ook schenken aan elke willekeurige ontvanger. Een ontvanger kan daarom van meerdere schenkers een schenking ontvangen en hierbij ook meerdere keren gebruik maken van de schenkingsvrijstelling.

Tip: Is de ontvanger van de schenking al 40 jaar of ouder maar zijn partner nog niet? Dan kan toch een beroep worden gedaan op de schenkingsvrijstelling van € 100.000. Let wel op de verschillende regels die gelden voor het samenvoegen van schenkingen aan en van partners en ouders. Hierdoor kan een schenking onverwacht hoger worden dan € 100.000, waardoor een deel alsnog belast wordt. Overleg daarom altijd eerst met onze adviseurs voordat u een schenking doet.

Spreiding over drie achtereenvolgende kalenderjaren

Gebruikt u de vrijstelling van € 100.000 niet helemaal, dan kunt u straks in de twee daaropvolgende jaren alsnog een beroep doen op de resterende vrijstelling voor schenkingen van dezelfde schenker.

Let op! De ontvanger moet wel op het moment van elke schenking tussen de 18 en 40 jaar oud zijn.

Eerdere schenkingen verlagen of verhinderen de vrijstelling

Is vóór 2017 al een beroep gedaan op een verhoogde schenkingsvrijstelling voor een schenking van dezelfde schenker dan is het bedrag van de vrijstelling vanaf 2017 lager dan € 100.000. Het kan zelfs zijn dat dan helemaal geen gebruik meer kan worden gemaakt van de vrijstelling. De regels hieromtrent zijn complex en kunnen leiden tot onverwachte uitkomsten.

Let op! Overleg daarom met onze adviseurs over de vrijstelling die u nog kunt benutten als u al eerder gebruik hebt gemaakt van de verhoogde schenkingsvrijstelling.

Nu al in actie!

Heeft u al vóór het jaar 2010 gebruik gemaakt van de verhoogde schenkingsvrijstelling en heeft u nadien geen beroep meer gedaan op een aanvullende schenkingsvrijstelling? Dan moet in 2016 al actie worden ondernomen om te voorkomen dat een deel van de vrijstelling verloren gaat. Door in 2016 nog tot een bedrag van maximaal € 27.570 gebruik te maken van de verhoogde schenkingsvrijstelling, blijft in 2017 of 2018 recht bestaan op een vrijstelling van € 46.984, samen dus € 74.554. Is in 2015 of 2016 geen beroep gedaan op de verhoogde schenkingsvrijstelling dan bestaat vanaf 2017 nog slechts recht op een vrijstelling van € 27.517.

Tip: Voorkom dat uw vrijstelling misschien deels verloren gaat. Dit kan zich voordoen als u vóór het jaar 2010 al gebruik heeft gemaakt van de verhoogde schenkingsvrijstelling. Overleg hierover met onze adviseurs

De bedragen van de vrijstellingen kunnen worden aangepast aan de inflatie en daarom jaarlijks wijzigen.

(Bron: HLB)

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de Belastingdienst aan het gesprek met de echtgenoot van belanghebbende X niet de conclusie heeft mogen verbinden dat X het bezwaar had ingetrokken.

Belanghebbende, X, maakt bezwaar tegen een aanslag IB/PVV 2013 van haar inmiddels overleden vader. Er vindt een telefoongesprek plaats tussen de echtgenoot van X en de inspecteur, waarna de Belastingdienst bij brief van 22 januari 2016 meedeelt dat naar aanleiding van het telefoongesprek met haar echtgenoot het bezwaar is ingetrokken. In beroep stelt X dat haar echtgenoot in het gesprek heeft geaccepteerd dat bezwaar maken geen zin had, maar dat zij en haar echtgenoot niet ervaren zijn op belastinggebied en zij overrompeld werden door de Belastingdienst.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat een bezwaarschrift niet telefonisch kan worden ingetrokken. Intrekking van een bezwaarschrift kan alleen mondeling geschieden als er sprake is van een hoorzitting (art. 6:21 lid 1 Awb). Nu het telefonisch onderhoud tussen de echtgenoot van X en de Belastingdienst geen hoorgesprek was, diende de intrekking schriftelijk te geschieden en dit is niet gebeurd. Verder was sowieso alleen X, als indiener van het bezwaar, bevoegd tot intrekking en niet haar echtgenoot. De rechtbank merkt de brief van de Belastingdienst van 22 januari 2016 aan als een schriftelijke weigering als bedoeld in art. 6:2 onder a van de Awb waartegen beroep kan worden ingesteld. Het beroep van X tegen die schriftelijke weigering is kennelijk gegrond. De Belastingdienst zal alsnog moeten beslissen op het bezwaar van X.

(Bron: Taxlive)

Rechtbank Gelderland oordeelt dat een boete van 25% van de nageheven omzetbelasting over 2011 op zijn plaats is in verband met ten onrechte in vooraftrek gebrachte omzetbelasting.

Aan belanghebbende, X bv, zijn naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd over de jaren 2011 en 2012 met boeten. In de bezwaarfase besluit de inspecteur de naheffingsaanslag en boete over 2012 te verminderen naar nihil. De reden voor de vermindering is dat de inspecteur had besloten het standpunt van X bv te volgen dat er sprake is van een algemeenheid van goederen. In geschil is de boete 2011 en de vraag of X bv voor 2012 in aanmerking komt voor een integrale bezwaarkostenvergoeding.

Rechtbank Gelderland oordeelt dat een boete van 25% van de nageheven omzetbelasting over 2011 op zijn plaats is in verband met ten onrechte in vooraftrek gebrachte omzetbelasting. Omdat X bv alleen vrijgestelde prestaties verrichtte, heeft zij door toch vooraftrek te claimen, dermate lichtvaardig gehandeld dat haar grove schuld kan worden verweten. Ambtshalve constateert de rechtbank dat de redelijke termijn is overschreden. Vanwege de hoogte van de boete laat de rechtbank het bij deze constatering. Voor het jaar 2012 heeft X bv geen recht op een integrale vergoeding van de bezwaarkosten. Hoewel de inspecteur had moeten onderkennen dat er sprake was van een algemeenheid van goederen, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet ernstig onzorgvuldig gehandeld. Het beroep van X bv is ongegrond.

(Bron: Taxlive)

Regelmatig worden er geschillen voorgelegd aan een rechter, waarin de beëindiging van een langlopende overeenkomst centraal staat. Gedacht kan worden aan de beëindiging van een distributieovereenkomst of een onderhouds- en serviceovereenkomst. Vaak is in deze overeenkomsten geen mogelijkheid tot eenzijdige beëindiging opgenomen of is de relatie als het ware in de loop van de tijd zo gegroeid en hebben partijen hun relatie nooit in een schriftelijke overeenkomst vastgelegd. Hoewel duurovereenkomsten voor onbepaalde tijd in beginsel opzegbaar zijn, is het verstandig om de opzeggingsmogelijkheden ondubbelzinnig in de overeenkomst op te nemen. Dit blijkt uit een arrest dat onlangs is gewezen door de Hoge Raad.

Casus

In dit arrest stond het volgende centraal. In 1932 is door de provincie Noord-Holland, de Gemeente Amsterdam en een zestal Gooise gemeenten de Stichting Gooisch Natuurreservaat (hierna: ‘GNR’) opgericht met als statutair doel om Het natuurschoon het Gooi ten eeuwige dage als natuurreservaat te behouden.

De Gemeente Amsterdam financierde sinds 1932 een deel van het exploitatietekort van GNR. In juni/juli 1992 zijn de provincie Noord-Holland, de Gemeente Amsterdam en de zestal Gooise gemeenten (hierna: ‘de participanten’) een participantenovereenkomst aangegaan, waarin de bijdragen van de participanten aan de Stichting volgens een verdeelsleutel zijn opgenomen. Deze participantenovereenkomst kan worden gekwalificeerd als een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd, waarin geen opzeggingsmogelijkheid is opgenomen. Op 6 december 2011 heeft de Gemeente Amsterdam de participantenovereenkomst per 1 januari 2012 opgezegd. GNR heeft vervolgens aan de Gemeente Amsterdam laten weten dat de participantenovereenkomst niet kan worden opgezegd, aangezien een dergelijke opzeggingsmogelijkheid niet in de overeenkomst is opgenomen.

Rechtbank en het hof

In onderhavig arrest vordert de Gemeente Amsterdam een verklaring voor recht dat zij de participantenovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd per 1 januari 2012. De rechtbank heeft de vordering afgewezen en heeft geoordeeld dat de Gemeente Amsterdam geen zwaarwegende grond heeft voor opzegging. In tegenstelling tot het oordeel van de rechtbank wijst het hof de verklaring voor recht toe. Volgens het hof is een overeenkomst in beginsel opzegbaar en heeft de Gemeente Amsterdam wel degelijk een zwaarwegende grond, namelijk de beleidswijziging in verband met afnemende overheidsmiddelen. GNR en de overige oprichters gaan hiertegen in cassatie.

De Hoge raad

De Hoge Raad stelt voorop dat een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd in beginsel opzegbaar is, ook al is daarover niets opgenomen in de wet of in de overeenkomst zelf. Wel, zo gaat de Hoge Raad verder, kan onder omstandigheden een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd naar de bedoeling van partijen niet-opzegbaar zijn. Dit laat volgens de Hoge Raad echter onverlet dat een niet-opzegbare overeenkomst alsnog kan worden opgezegd met een beroep op de redelijkheid en billijkheid of onvoorziene omstandigheden. Het hof heeft derhalve miskend dat de participantenovereenkomst niet opzegbaar zou kunnen zijn.
De Hoge Raad vernietigt het arrest van het Hof Amsterdam en verwijst het geding naar het Hof Den Haag. Hof Den Haag zal nu antwoord moeten geven op de vraag of de participantenovereenkomst al dan niet opzegbaar is.

Conclusie

Kortom, een duurovereenkomst voor onbepaalde tijd kan niet-opzegbaar zijn. Om te voorkomen dat er een situatie ontstaat, waarin partijen ten eeuwige dage zijn gebonden aan een overeenkomst, is het verstandig om de opzeggingsmogelijkheden en de daarvoor in acht te nemen opzegtermijnen ondubbelzinnig in de overeenkomst op te nemen.

(Bron: Pellicaan)

Bent u van plan om onbebouwde grond aan te kopen waarop u btw-belaste prestaties gaat verrichten? Dan is het gunstiger om btw voor de aankoop van de onbebouwde grond te betalen in plaats van overdrachtsbelasting. De btw kunt u namelijk terugvragen, de overdrachtsbelasting niet.

 

Hiervoor moet de onbebouwde grond wel aangemerkt zijn als bouwterrein. Kwalificeert de onbebouwde grond als bouwterrein, dan betaalt u wel btw en geen overdrachtsbelasting. Recent besloot het ministerie van Financiën dat we voor deze kwalificatie voortaan het Europese begrip mogen aanhouden. Heeft u op of na 17 december 2015 overdrachtsbelasting betaald voor de aankoop van een bouwterrein? Dan kunt u de betaalde overdrachtsbelasting terugvragen!

 

Volgens Europese wetgeving is sneller sprake van een bouwterrein dan volgens de Nederlandse wet. Door het besluit van het ministerie is voortaan ook vrijstelling van overdrachtsbelasting van toepassing op de verkrijging van een bouwterrein dat volgens de Nederlandse wet niet als bouwterrein wordt aangemerkt. Daaraan verbindt het ministerie wel voorwaarden. Zo moet u een verzoek indienen bij de Belastingdienst.

Terugvragen overdrachtsbelasting

Heeft u onbebouwde grond aangekocht? Of heeft u bebouwde grond aangekocht waarbij de verkoper verplicht is om het gebouw te slopen? Dan was mogelijk sprake van een bouwterrein op basis van Europese jurisprudentie. In dat geval hoeft u geen overdrachtsbelasting te betalen. Heeft u op of na 17 december 2015 de overdrachtsbelasting betaald? Dan betaalt de Belastingdienst u de overdrachtsbelasting op verzoek terug.

(Bron: ABAB)

 

Veel samengestelde gezinnen denken, ten onrechte, dat ze geen fiscale partners zijn. Als gevolg hiervan laten ze fiscale voordelen liggen. Echter, fiscaal partnerschap ontstaat niet alleen uit een samenlevingsovereenkomst. Bent u gescheiden en woont u ongehuwd samen met een nieuwe partner? Mogelijk geldt ook voor u een fiscaal partnerschap.

 

Er zijn meerdere situaties waarin samenwoners door de Belastingdienst als fiscale partners worden gezien. U bent automatisch fiscaal partner als u voor een bepaalde periode op hetzelfde adres ingeschreven staat en;

  • u een notariële samenlevingscontract heeft;
  • u samen een kind heeft;
  • de ene samenwoner een kind heeft erkend van de ander;
  • u bij uw pensioenfonds aangemeld staat als pensioenpartners;
  • u samen eigenaar bent van de woning waarin u beiden woont;
  • op het adres, naast u als meerderjarige samenwoners ook een minderjarig kind staat ingeschreven, of;
  • u het voorgaande jaar al fiscaal partner was.

 

Bij samengestelde gezinnen die samenwonen én waarbij minimaal één minderjarig kind ingeschreven staat, bent u verplicht fiscaal partner. Mocht u in deze situatie niet het hele jaar aan de voorwaarden voldoen, bijvoorbeeld omdat uw minderjarig kind maar drie maanden ingeschreven staat, dan kunt u er toch voor kiezen het hele jaar fiscaal partner te zijn. Dit op voorwaarde dat de samenwoners wel het hele jaar op hetzelfde adres ingeschreven staan.

 

Maar wat als één van de samenwoners nog is gehuwd?

Het kan voorkomen dat één van de twee samenwoners nog gehuwd is met een ander. Het is niet mogelijk dat iemand twee fiscale partners heeft. Zolang één van de twee samenwoners nog niet het verzoek tot echtscheiding heeft gedaan én de echtgenoten nog op hetzelfde adres ingeschreven staan, zijn zij fiscaal partner.

 

Fiscaal partnerschap is geen keuze. Uiteraard kunt u de feitelijke omstandigheden aanpassen, aan de hand waarvan het fiscaal partnerschap wordt vastgelegd. Eventueel afwijkende wensen zijn hierop niet van invloed.

(Bron: ABAB)

 

Diplomaat X werd in november 2009 uitgezonden naar het buitenland. Zijn echtgenote ging mee, maar hun twee dochters bleven in de eigen woning in Nederland wonen. Sinds september 2009 stond ook een neef van X in verband met zijn studie ingeschreven op het adres van deze woning. De inspecteur nam de woning daarom voor 2010, 2011 en 2012 niet meer in aanmerking als eigen woning van X. Het gebruik van de woning door de neef kwalificeerde volgens de inspecteur als de terbeschikkingstelling van de woning aan een derde in de zin van artikel 3.111, lid 6, onderdeel a, Wet IB 2001. Rechtbank Zeeland-West-Brabant was het daarmee eens. Tot de derden in de zin van die bepaling moesten worden gerekend al degenen die niet behoorden tot het huishouden van de belastingplichtige. De neef logeerde in de woning wanneer hij colleges had en maakte dan gratis gebruik van de logeerkamer. Hij was vaak niet aanwezig en verbleef regelmatig bij zijn ouders. De neef was dus niet gaan behoren tot het huishouden van X. De inspecteur had de woning terecht niet als eigen woning aangemerkt, maar opgenomen in de heffingsgrondslag van box III.

(Bron: FUTD)

BV X verrichtte managementactiviteiten. Voor het jaar 2011 werd zij uitgenodigd om aangifte te doen vóór 1 december 2012. Toen dat na een herinnering en een aanmaning niet gebeurde, stelde de inspecteur de aanslag Vpb 2011 ambtshalve vast naar een belastbaar bedrag van € 500.000, met een verzuimboete van € 2.460. BV X maakte bezwaar en daarbij werd een conceptjaarrekening 2011 overgelegd met een negatief belastbaar bedrag van € 91.037. Bij uitspraak op bezwaar van BV X verminderde de inspecteur het belastbaar bedrag tot € 140.527, maar hij handhaafde de boete. BV X ging in beroep. Zij stelde dat het belastbaar bedrag moest worden vastgesteld op negatief € 109.227 en verwees daarbij naar een herziene conceptjaarrekening. Rechtbank Noord-Holland besliste dat BV X de vereiste aangifte niet had gedaan, omdat zij was uitgenodigd en aangemaand om aangifte te doen en dat niet had gedaan. De bewijslast moest daarom worden omgekeerd en verzwaard. De Rechtbank besliste dat BV X met het overleggen van eerst een conceptjaarrekening en daarna een herziene conceptjaarrekening niet had aangetoond dat een te hoog belastbaar bedrag in aanmerking was genomen. Het betrof immers slechts een (voorlopige) weergave van door haar accountant als zodanig aangeduide feiten – zonder accountantsverklaring – terwijl het aan BV X was om aan te tonen dat die weergave juist was. De Rechtbank vond de schatting van de inspecteur ook redelijk. Gelet op de beperkt beschikbare informatie had de inspecteur niet naar willekeur gehandeld bij het doen van uitspraak op bezwaar. Tot slot besliste de Rechtbank dat de boete passend en geboden was. De Rechtbank verklaarde het beroep van BV X ongegrond.

(Bron: FUTD)