DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws voor de Zelfstandige zonder personeel (ZZP), belastingnieuws, boekenonderzoek

De inspecteur startte in 2013 een boekenonderzoek en vroeg bij X en een groot aantal vennootschappen waarin X een a.b. had, om informatie te verstrekken. Vervolgens legde de inspecteur ambtshalve een aanslag IB over 2009 op aan X. De aanslag werd terstond invorderbaar verklaard. X ging in beroep en verzocht om overlegging van alle op de zaak betrekking hebbende stukken. De voorzieningenrechter van Rechtbank Gelderland besliste dat sprake was van een spoedeisend belang, omdat de termijn voor het doen van een uitspraak op bezwaar was verstreken en X een fundamenteel belang had bij inzage in die stukken voordat de inspecteur op het bezwaar besliste. De voorzieningenrechter was het echter met de inspecteur eens dat de opgevraagde informatie en gegevens niet waren aan te merken als op de zaak betrekking hebbend, omdat eerst nog moest worden beoordeeld of ze van belang waren en, zo ja, op welke wijze, voor het boekenonderzoek en vervolgens de besluitvorming. Pas als sprake was van een rapport van een boekenonderzoek was volgens de voorzieningenrechter sprake van een op de zaak betrekking hebbend stuk en pas dan, als onderliggend aan het rapport, behoorden de gebruikte informatie en gegevens eveneens tot de op de zaak betrekking hebbende stukken. De inspecteur hoefde daarom niet gedurende een (omvangrijk) boekenonderzoek steeds alle opgevraagde informatie en gegevens met de belastingplichtige te delen, ook niet als al een aanslag was opgelegd waartegen bezwaar was gemaakt. De voorzieningenrechter wees het verzoek van X af.

Een ondernemer heeft een administratiekantoor in 2002 opdracht gegeven om voor zijn bedrijf administratiewerkzaamheden te verrichten.
In 2006 neemt de ondernemer een werknemer aan en spreekt met hem een netto-salaris af.
Enige tijd later worden de klanten van het administratiekantoor overgedragen aan een ander administratiekantoor en daar blijkt dat er bij het eerste administratiekantoor fouten zijn gemaakt.
Zo is nagelaten de cao toe te passen, waardoor teveel loonbelasting aan de Belastingdienst is afgedragen. Voorts is jaarlijks bij de aangifte inkomstenbelasting de verschuldigde pensioenpremie ten behoeve van de werknemer niet op de winst in mindering gebracht en zijn er fouten gemaakt met vakantiebonnen.
De ondernemer laat het er niet bij zitten en claimt in een civiele procedure een schadevergoeding van € 27.189,02 bestaande uit:
€ 6.492,- met rente wegens teveel betaalde inkomstenbelasting;
€ 2.710,02 met rente wegens de wettelijke rente over de naheffing pensioenpremie;
€ 9.033,- met rente wegens teveel ingehouden loonbelasting;
€ 2.000,- met rente wegens kosten van het administratiekantoor voor het doorlichten van de financiële administratie en het opnieuw berekenen van onder meer de pensioenpremie;
€ 6.954,- met rente wegens ten onrechte betaalde facturen.
Rechtbank Midden-Nederland kende de vordering toe.
In hoger beroep wijst Hof Arnhem-Leeuwarden een tussenvonnis om een en ander nader uit te zoeken, eventueel met benoeming van een deskundige.

(Bron: Fiscanet)

De inspecteur legde aan X naheffingsaanslagen loonheffingen 2011 en 2012 op in verband met een onjuiste rittenregistratie voor de door zijn werkgever ter beschikking gestelde auto, met verzuimboeten van respectievelijk € 4.715 en € 2.847. Rechtbank Zeeland-West-Brabant stelde vast dat bij een onjuiste of onvolledige rittenregistratie op grond van artikel 13bis, lid 16, Wet LB in samenhang met artikel 67c AWR een verzuimboete van 100% kon worden opgelegd, met een maximum van € 4.920, en dat op grond van paragraaf 24, lid 5, BBBB dit maximum werd geheven als een onjuiste of onvolledige rittenadministratie werd overgelegd. De door de inspecteur opgelegde boeten kwamen overeen met 40% van de nageheven belasting. De Rechtbank vond aannemelijk dat de rittenregistratie over beide jaren onjuist was, zodat de boeten in overeenstemming met de wet en het beleid waren vastgesteld. De Rechtbank zag geen aanleiding om de boeten verder te matigen en verklaarde het beroep van X ongegrond.

(Bron: FUTD)

Volgens Hof Den Haag is de inspecteur terecht van de aangifte van X afgeweken omdat niet is voldaan aan de administratieplicht en de bewaarplicht. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).

X drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak. X heeft voor de jaren 2005 t/m 2009 niet voldaan aan de administratieplicht en de bewaarplicht zoals opgenomen in de AWR. In hoger beroep is in geschil of de inspecteur bij het opleggen van de aanslag terecht van de aangifte ib/pvv over het jaar 2009 is afgeweken. Het hof heeft X op de zitting voorgehouden dat hij in zijn bewijsvoering tekortschiet en hem daarbij een termijn van veertien dagen geboden om alsnog aanvullend bewijs te leveren betreffende een aantal kostensoorten. X heeft dat niet gedaan.

Volgens Hof Den Haag (MK I, 4 december 2013, BK-12/00766, V-N 2014/10.1.1) heeft de inspecteur X ruim voldoende tijd en mogelijkheden geboden om de administratie op orde te brengen maar dit is niet gelukt. Problemen met de administratie voortvloeiend uit een niet functionerende personal computer liggen in de risicosfeer van X en de gevolgen daarvan blijven voor zijn rekening. Nu X ook van de extra mogelijkheid om alsnog aanvullend bewijs te leveren geen gebruik heeft gemaakt, is er geen aanleiding om de aanslag te verminderen. Het hoger beroep wordt toch gegrond verklaard omdat de inspecteur heeft toegestemd de in aanmerking te nemen financieringskosten met € 52,30 te verhogen. De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk omdat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen (art. 80a Wet RO).

(Bron: Taxlive_

De Hoge Raad oordeelt dat omkering van de bewijslast een automatische sanctie is, die van rechtswege intreedt (onder andere) wanneer een belastingplichtige niet voldoet aan een informatieverzoek. Het is niet nodig dat de inspecteur de belastingplichtige eerst erop wijst dat deze wettelijk verplicht is tot informatieverstrekking. Evenmin geldt als eis dat de inspecteur de belastingplichtige wijst op de dreiging van omkering van de bewijslast.  

Belanghebbende, X, is het niet eens met een navorderingsaanslag IB/PVV 2006 die de inspecteur haar heeft opgelegd in verband met een dividenduitkering van een nv. Alle certificaten van aandelen van deze nv zijn in eigendom bij haar echtgenoot, met wie X in gemeenschap van goederen is getrouwd.

De Hoge Raad oordeelt dat omkering van de bewijslast een automatische sanctie is, die van rechtswege intreedt (onder andere) wanneer een belastingplichtige niet voldoet aan een informatieverzoek. Het is niet nodig dat de inspecteur de belastingplichtige eerst erop wijst dat deze wettelijk verplicht is tot informatieverstrekking. Evenmin geldt als eis dat de inspecteur de belastingplichtige wijst op de dreiging van omkering van de bewijslast. Het andersluidende oordeel van Hof Den Haag berust op een onjuiste rechtsopvatting. De Hoge Raad casseert ook het oordeel van het hof dat X heeft voldaan aan de verplichtingen van art. 47 AWR. Dat X in een brief naar de inspecteur inhoudelijk heeft gereageerd door op te merken dat zij de rubriek ‘aanmerkelijk belang’ wel degelijk heeft ingevuld, laat onverlet dat deze schriftelijke reactie van X op een wezenlijk onderdeel, ook na rappel, incompleet was. De Hoge Raad stemt wel in met het hofoordeel dat de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat X niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Amsterdam die moet onderzoeken of omkering van de bewijslast in deze zaak op zijn plaats is. Daarbij kan X zich, gelet op de onderlinge inlichtingenplicht tussen echtgenoten, er niet op beroepen dat zij niet beschikt over informatie over de nv.

(Bron: Taxlive)

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de inspecteur terecht een naheffingsaanslag omzetbelasting met boete aan X heeft opgelegd. X heeft zijn stelling niet aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag verminderd moet worden met een lagere omzet en terugbetaalde vervoerskosten door het faillissement van twee van zijn klanten. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Belanghebbende, X, houdt zich in de vorm van een eenmanszaak bezig met de handelsbemiddeling in textiel, kleding, schoeisel en lederwaren en de freelance vertegenwoordiging in bedrijfskleding, werkkleding en lasbenodigdheden. Uit een boekenonderzoek bij X, en een derdenonderzoek bij een afnemer van X, blijkt dat X facturen heeft uitgereikt met vermelding van omzetbelasting en dat X deze omzetbelasting niet heeft afgedragen. In geschil is of de inspecteur terecht een naheffingsaanslag omzetbelasting met boete aan X heeft opgelegd.

Hof Arnhem-Leeuwarden (MK I, 10 september 2013, 12/00363, V-N Vandaag 2013/2067) oordeelt dat de inspecteur terecht een naheffingsaanslag omzetbelasting met boete aan X heeft opgelegd. X heeft zijn stelling niet aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag verminderd moet worden met een lagere omzet en terugbetaalde vervoerskosten door het faillissement van twee van zijn klanten. Na het boekenonderzoek heeft X van de inspecteur tot 1 januari 2011 de gelegenheid gekregen te reageren op het rapport van het boekenonderzoek. Dat de inspecteur vóór het einde van deze termijn, met dagtekening 28 december 2010, de aanslag heeft opgelegd is volgens het hof niet in strijd met het recht op verdediging of het zorgvuldigheidsbeginsel. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

(Bron: Taxlive)

Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur de omzet en de zelfstandigenaftrek van X terecht heeft gecorrigeerd. X heeft namelijk inhoudelijk niets ingebracht tegen de correcties.

X is in loondienst en exploiteert daarnaast een sportschool. Naar aanleiding van de IB-aangifte 2007 verzoekt de inspecteur X om contact met de Belastingdienst op te nemen. X voldoet niet aan dat verzoek. De inspecteur corrigeert vervolgens de aangifte aan de hand van de gegevens die X tijdens een boekenonderzoek over de jaren 2002-2006 heeft verstrekt. De inspecteur corrigeert onder andere de aangegeven omzet en de geclaimde zelfstandigenaftrek. X is het niet eens met de correcties. Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur de correcties op juiste wijze heeft vastgesteld. De rechtbank overweegt daarbij onder andere dat X geen nadere gegevens heeft verstrekt en niet heeft gemotiveerd waarom de aanslag naar zijn mening te hoog is.

Hof Den Haag oordeelt dat de inspecteur de omzet en de zelfstandigenaftrek van X terecht heeft gecorrigeerd. Het Hof stelt daarbij vast dat X zich in zijn bezwaarschrift en andere schriftelijke stukken op ongepaste wijze heeft uitgelaten, in het bijzonder over medewerkers van de Belastingdienst, en dat hij niet of nauwelijks inhoudelijke klachten heeft aangedragen. Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

(Bron: Taxlive)

Hof Den Haag oordeelt in hoger beroep dat de omzetcorrecties niet te hoog zijn, aangezien de heer X de goed gemotiveerde standpunten van de inspecteur slechts weerspreekt met niet c.q. onvoldoende onderbouwde verklaringen over de vermeende onjuistheid daarvan.

De heer X exploiteert een restaurant met een zit- en afhaaldeel. X verzorgt ook de catering van evenementen, zoals op jaarlijkse festivals. In 2010 blijkt bij een boekenonderzoek dat de administratie van X grote gebreken vertoond. In geschil zijn diverse IB-navorderingsaanslagen, alsmede de vergrijpboetes. Rechtbank Den Haag oordeelt dat in het midden kan blijven of de bewijslast moet worden omgekeerd. De inspecteur maakt de correcties namelijk reeds voldoende aannemelijk. De aanslag over 2002 wordt wel vernietigd en de boetes voor 2005 en 2006 worden gematigd tot 25% wegens grove schuld. X gaat in hoger beroep. Hof Den Haag oordeelt dat de omzetcorrecties niet te hoog zijn, aangezien X de goed gemotiveerde standpunten van de inspecteur slechts weerspreekt met niet c.q. onvoldoende onderbouwde verklaringen over de vermeende onjuistheid daarvan. De boetes zijn terecht omdat de administratie schromelijk tekortschiet. Er is sprake van aan grove, in laakbaarheid aan opzet grenzende nalatigheid. Het beroep van X is ongegrond en het incidentele beroep van de inspecteur is daarom wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk.

(Bron: taxlive)

 

 

De Belastingdienst moet een toontje lager zingen bij de boetes die werkgevers krijgen wanneer werknemers geen deugdelijke rittenadministratie voor de auto van de zaak bijhouden. Dat blijkt uit een zaak die een transportbedrijf had aangespannen.

Een transportbedrijf uit Urk kreeg over vier jaar tijd een naheffing loonbelasting en vergrijpboetes opgelegd oplopende tot 80%. De reden: De rittenadministratie van een werknemer gaf onvoldoende onderbouwing voor de ‘verklaring geen privé-gebruik auto’ die hij bij de Belastingdienst had aangevraagd en gekregen. Die verklaring scheelt de werknemer loonbelasting maar dan moet de rittenadministratie wel deugen. En dat ziet de fiscus (ook) als de verantwoordelijkheid van de werkgever.

Omdat de rittenadministratie niet deugde, belastte de belastinginspecteur het ter beschikking stellen van de auto als loon. Dit leidde tot de naheffing van loonbelasting en het opleggen van vergrijpboeten voor het bedrijf.  De inspecteur hanteerde daarbij de eigen boeteregels van de Belastingdienst. Die boetes zijn echter in dit geval tot wel vier keer zo hoog als de normale regels voor een boete.

Willekeur

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden noemt dit willekeur, stelt Sandra Ligtenberg van Fiscaal up to Date. ,,Uit de uitspraak concluderen wij dat het Hof de desbetreffende beleidsregels van de Belastingdienst zelfs naar de prullenbak verwijst.”

Cruciaal is volgens de rechter dat de mate van verwijtbaarheid door de fiscus aangetoond moet worden en dat de fiscus ook in deze gevallen moet aansluiten bij de normale boeteregels. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vindt een boete van 25% in dit geval hoog genoeg. De inspecteur had volgens het Hof wel aannemelijk gemaakt dat het aan de grove schuld van het bedrijf was te wijten dat de verschuldigde belasting niet was betaald, omdat zij ervan op de hoogte was dat de rittenadministratie niet deugdelijk was.

(Bron: Telegraaf)

Rechtbank Den Haag oordeelt dat nu de inspecteur al een aanslag IB/PVV 2009 heeft opgelegd, terwijl de informatiebeschikking over dat jaar nog niet onherroepelijk vaststond, deze informatiebeschikking van rechtswege komt te vervallen.

Aan X wordt een informatiebeschikking opgelegd voor het jaar 2009. X is het niet eens met deze informatiebeschikking en gaat in bezwaar en beroep.

Rechtbank Den Haag oordeelt dat de inspecteur moet wachten met het opleggen van een aanslag over een bepaald jaar totdat de informatiebeschikking over dat jaar onherroepelijk vaststaat. In dit geval heeft de inspecteur dit niet gedaan bij de aanslag IB/PVV 2009. Gevolg is dat de informatiebeschikking over dat jaar van rechtswege komt te vervallen. Dit op grond van art. 52a lid 3 AWR. De rechtbank verklaart het beroep van X wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk, omdat X door het instellen van beroep niet in een gunstiger positie kon komen. Omdat de informatiebeschikking ten tijde van het instellen van beroep nog niet van rechtswege was komen te vervallen, is X wel terecht in bezwaar en beroep gegaan. De rechtbank kent daarom een proceskostenvergoeding toe van € 1.217.

(Bron: Taxlive)