DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws voor de Zelfstandige zonder personeel (ZZP), belastingnieuws, diversen

Als ondernemer bent u verplicht een administratie te voeren. In beginsel bent u vrij te bepalen hoe u dit doet, maar uw administratie moet wel binnen een redelijke termijn te controleren zijn.

U bent er zelf verantwoordelijk voor dat uw administratie controleerbaar blijft. U moet de administratie ook bewaren, in beginsel zeven jaar en minstens tien jaar als het onroerende zaken betreft. Ook dit is niet vormvrij, want de eis blijft gelden dat een en ander binnen een redelijke termijn te controleren moet zijn.

Een voorbeeld

Onlangs oordeelde de rechter in een schoolvoorbeeld van een administratie die niet op orde was. De administratie was digitaal, maar de detailgegevens waren niet digitaal en slechts deels bewaard. Bovendien waren ze voor een deel onleesbaar. Wel waren er dozen vol kassarollen van vele tientallen meters lang.

De inspecteur legde daarom een informatiebeschikking op. Bij een informatiebeschikking moet u de gevraagde administratieve bescheiden alsnog op de juiste wijze aanleveren. De ondernemer in kwestie vond dat hij hieraan voldaan had, maar de rechter was het daar niet mee eens. De administratie was onvolledig en de dozen met kassarollen waren onmogelijk binnen een redelijke termijn te controleren.

Neem voor het juist inrichten van uw administratie contact met ons op!

Verzending van een poststuk rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van dit stuk op het daarop vermelde adres. Daarom moet een belanghebbende de ontvangst van een boetebeschikking ontzenuwen. Het is daarvoor voldoende dat hetgeen hij aanvoert leidt tot twijfel of hij de boetebeschikking heeft ontvangen. Lukt dat? Dan moet de inspecteur nader bewijs leveren. Deze nieuwe bewijsregels voor boetebeschikkingen gaan gelden vanaf 1 augustus 2019.

Een B.V. verzuimde aangifte vennootschapsbelasting te doen. De Belastingdienst legde daarom een ambtshalve aanslag vennootschapsbelasting op en een verzuimboete. De ambtshalve aanslag en beschikking verzuimboete hadden een dagtekening van 26 juli 2014. Op 2 oktober 2014 ontving de inspecteur een bezwaar tegen de aanslag en de boetebeschikking. De inspecteur verklaarde de bezwaren niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding. Het hof verklaarde het hoger beroep tegen uitspraak van de rechtbank op het beroep ook niet-ontvankelijk vanwege termijnoverschrijding.

Gewone bewijsregels ook voor boetes

In cassatie is de ontvankelijkheid van het hoger beroep in geschil. De Hoge Raad oordeelt dat de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar- of beroepschrift tegen de aanslag vennootschapsbelasting terecht is uitgesproken door het hof. De Hoge Raad gaat nog in op de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar tegen de boete. In het arrest van de Hoge Raad oordeelde de Hoge Raad voor een boetebeschikking als volgt. Stelt de belastingplichtige dat de termijnoverschrijding buiten zijn schuld om is ontstaan? Dan kan de inspecteur slechts de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar uitspreken als de inspecteur kan bewijzen dat hetgeen de belastingplichtige stelt over de niet-ontvankelijkheid onjuist is. In rechtspraak over bestuurlijke boetes is voor bestuurlijke boetes een andere opvatting zichtbaar geworden. Daarom gaat de Hoge Raad om. De gewone bewijsregels moeten ook gaan gelden voor boetes. In het kort komen die op het volgende neer. Verzending van een boetebeschikking per post rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van dit stuk op het daarop vermelde adres. Stukken die per post worden verzonden, komen in de regel aan bij de geadresseerde. Als een belanghebbende de ontvangst van een poststuk betwist, moet hij het vermoeden van ontvangst ontzenuwen. Daarbij is het voldoende dat op grond van wat hij aanvoert, de ontvangst of aanbieding van de beschikking redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Slaagt de belanghebbende daarin, dan is de inspecteur aan zet om nader bewijs te leveren ten aanzien van de ontvangst of aanbieding van de boetebeschikking.

(Bron: Taxlive)

De fiscale aftrek van scholingsuitgaven blijft ook volgend jaar nog bestaan. De regeling gaat naar verwachting pas per 2021 verdwijnen. De aftrek zal dan worden vervangen door een subsidie voor de kosten van opleiding of scholing.

Fiscale aftrek

De wet inkomstenbelasting kent momenteel een fiscale aftrekmogelijkheid voor bepaalde scholingsuitgaven. De aftrek betreft met name cursusgelden en verplichte leermiddelen. Overige scholingskosten zijn niet aftrekbaar.

Voordeel aftrek

Het voordeel van de aftrek is afhankelijk van het te betalen belastingtarief. Hogere inkomens hebben hierdoor meer profijt van de regeling. De regeling kent ook een drempel en een plafond, waardoor de eerste €250 niet tot aftrek leiden en ook het meerdere boven €15.000 niet aftrekbaar is.

Alternatief

De fiscale aftrek gaat naar verwachting per 2021 verdwijnen. De aftrek zal dan worden vervangen door een subsidie voor de kosten van opleiding of scholing, waarmee werkenden en niet-werkenden hun toegang tot de arbeidsmarkt kunnen verbeteren. Hiervoor komt €200 miljoen beschikbaar, net zoveel als de kosten van de huidige aftrek.

Omvang tegemoetkoming

De omvang van de tegemoetkoming in de scholingskosten zal €1.000 tot €2.000 per persoon bedragen. Hierdoor kunnen 100.000 tot 200.000 belangstellenden van de subsidie gebruik maken.
De tegemoetkoming wordt, om misbruik te voorkomen, niet aan het individu betaald, maar via de uitvoerder rechtstreeks aan de opleider.

Individuele budgetten

Er is ook aandacht voor individuele scholingsbudgetten, waarover in steeds meer arbeidsovereenkomsten afspraken worden gemaakt. Om meer duidelijkheid te geven over de (on)belastbaarheid van die individuele scholingsbudgetten gaat de Belastdienst de voorlichting hierover vergroten.

(Bron: Koenen en Co)

Staatssecretaris Snel meldt in de 22e halfjaarsrapportage van de Belastingdienst dat de problemen nog groot, complex en hardnekkig zijn. De afhandeling van bezwaren binnen de Awb-termijn lukt steeds minder goed.

Bezwaarbehandeling

Het percentage dat binnen de Awb-termijn wordt afgehandeld is van 85% in de eerste helft van 2017 gedaald naar 81% in de eerste helft van 2018. Per belastingmiddel verschilt dit percentage en de oorzaak daarvan. De grootste hoeveelheid bezwaren ziet op de inkomensheffing. Er zijn het afgelopen half jaar stappen gezet om het bezwaarproces daar te verbeteren. Deze maatregelen sorteren echter nog onvoldoende effect, omdat de werving van nieuwe personele capaciteit voor dit proces moeizaam verloopt. Ook bij andere belastingmiddelen wordt de Awb-termijn voor bezwaren te weinig gehaald. Snel stuurt eind november een brief met een Belastingdienstbrede analyse van het probleem en mogelijke oplossingen.

 

Gebruik van camerabeelden voor toezicht privégebruik auto

Het onderzoek naar het gebruik van (gegevens ontleend aan) camerabeelden voor de controle van de bijtelling privégebruik auto in de inkomsten- en loonbelasting wijst uit dat met het gebruik van de camerabeelden niet kan worden voldaan aan het vereiste van proportionaliteit dat voortvloeit uit de privacyregelgeving. Daarom heeft Snel besloten deze camerabeelden niet meer te gebruiken voor dit toezicht. Voor de controle of een auto van de zaak waarvoor niet wordt bijgeteld op (kalender)jaarbasis voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden wordt gebruikt, hanteert de Belastingdienst een mix aan controle-instrumenten. Nu de camerabeelden niet meer worden gebruikt, voert de Belastingdienst de controle met de andere beschikbare instrumenten uit.

 

Schenk- en erfbelasting

De achterstand kan naar verwachting in lijn met een eerdere toezegging in 2018 worden verminderd naar het gebruikelijke niveau. Snel zal de Kamer later dit jaar daar nog over informeren.

 

Over de resultaten van alle inspanningen zal Snel in de 23e halfjaarsrapportage rapporteren. Dit zal de laatste halfjaarsrapportage zijn. De Kamer zal voortaan een jaarplan ontvangen over de de doelstellingen en plannen van de Belastingdienst. Het eerste Jaarplan ‘nieuwe stijl’ stuurt Snel begin november naar de Kamer.

(Bron: Taxence)

U spaart en/of belegt? Dan heeft u te maken met belastingheffing in box 3. Voor het jaar 2019 heeft de staatssecretaris de nieuwe forfaitaire rendementscijfers bekend gemaakt. Bekijk de nieuwe belastingtarieven en lees onze toelichting op de nieuwe tarieven.

Cijfers rendementsklassen 2019

Rendementsklasse Normrendement
I (sparen) 0,13%
II (beleggen) 5,60%

Forfaitaire normrendementen per vermogensschijf 2019

Op basis van deze cijfers per rendementsklasse zijn de volgende forfaitaire normrendementen per vermogensschijf te berekenen voor 2019. Over het normrendement betaalt u in box 3 een belasting van 30 procent. Het belastingdrukpercentage op het box 3 vermogen ziet u in onderstaande tabel.

Uw vermogen Normrendement Belastingdruk (tarief 30%)
€ 30.360* Vrijstelling Vrijstelling
Van € 0** tot en met € 71.650 1,94% 0,58%
Van € 71.651 tot en met € 989.736 4,45% 1,34%
Vanaf € 989.737 5,60% 1,68%

* Het heffingsvrije vermogen bedraagt: € 30.360 (voor fiscale partners wordt dit bedrag verdubbeld).

** Vanaf het heffingsvrije vermogen.

Ook in 2019 betaalt u meer dan 100 procent belasting over uw rente

Omdat het cijfer inzake de rendementsklasse I (sparen) tegenwoordig is gekoppeld aan de maandcijfers over een 12-maandsperiode die eindigt op 30 juni jongstleden, is deze informatie pas recent beschikbaar.

In de eerste vermogensschijf weegt ‘beleggen’ (rendementsklasse II) ook mee. En wel voor circa tweederde deel. Daarom bedraagt het normrendement zelfs al in de eerste vermogensschijf 1,94 procent. Dat is natuurlijk nog altijd veel te hoog ten opzichte van hetgeen een risicomijdende spaarder momenteel daadwerkelijk aan rente ontvangt.

Zelfs met de aanpassingen die sinds 1 januari 2017 bij box 3 zijn doorgevoerd, doet zich nog steeds de situatie voor dat belastingplichtigen meer dan 100 procent belasting betalen over de gerealiseerde rentebate. En dat is in 2019 dus opnieuw het geval.

Verkorten van de referentieperiode

De verkorting van de referentieperiode, in 2017 nog vijf jaar en sinds 2018 nog maar 12 maanden, voor het bepalen van de spaarrente is eigenlijk een listig verhaal. De wijziging is doorgevoerd per 1 januari 2018. Uiteraard sluit het normpercentage op deze manier beter en sneller aan bij het werkelijke rendement. Als de rente stijgt, werkt dat vanwege die kortere referentieperiode beduidend sneller door naar het normrendement van box 3.

Het verkorten van de referentieperiode kan daarom in het voordeel van de belastingdienst uitwerken. Zolang in de eerste vermogensschijf de rendementsklasse II (beleggen) zwaar meetelt, blijft u sowieso last houden van een te hoog normrendement. En zolang de rentevoet laag blijft, blijft box 3 een onrechtvaardig systeem.

De Belastingdienst heeft een brief gestuurd aan bezwaarmakers tegen de box 3-heffing 2017 waarin de dienst uitlegt welk bezwaar als ‘massaal bezwaar’ wordt aangewezen en welk bezwaar niet (en de bezwaarmaker nader moet motiveren).

Alleen bezwaren die gaan over de vraag of de box 3-heffing een inbreuk is op het eigendomsrecht van de vermogende (‘strijdigheid met Europees recht’) kunnen meedoen met de massaalbezwaarprocedure. Zie hiervoor het besluit van staatssecretaris Snel van Financiën. De Belastingdienst informeert de bezwaarmaker in de brief of het bezwaar in aanmerking komt voor deze massaalbezwaarprocedure. Deze bezwaarschriften worden centraal aangehouden totdat de Hoge Raad uitspraak doet over de kwestie.

Bezwaren die zijn gericht tegen afwijking van de aangifte of het argument bevatten dat de box 3-heffing een individuele buitensporige last is, zijn geen bezwaren die meedoen met de massaalbezwaarprocedure. Hierop zal de Belastingdienst apart uitspraak doen. De bezwaarmakers krijgen zonodig de gelegenheid om hun bezwaar te onderbouwen.

Let op. Het is niet voldoende om uitsluitend het argument aan te dragen dat box 3-heffing als een buitensporige last wordt gezien omdat de heffing hoger is dan het daadwerkelijke rendement. De rechter heeft immers eerder geoordeeld dat dit niet voldoende is om te spreken van een ‘buitensporige last’. De Belastingdienst vraagt daarom inzage in de inkomens- en vermogenspositie waarbij ook andere feiten en omstandigheden van belang kunnen zijn. Een motivering is dus noodzakelijk.

Bron: Redactie TaxLive

De vraag of een vermogensbestanddeel tot het ondernemingsvermogen dan wel tot het privévermogen behoort, is afhankelijk van de wil van de ondernemer. Op de inspecteur rust daarom de bewijslast om aannemelijk te maken dat liquide middelen duurzaam overtollig zijn.

Een advocaat werkte zelfstandig als ondernemer. In de loop der jaren had hij de in de onderneming aanwezige liquide middelen aangehouden op een internetspaarrekening. Na een boekenonderzoek concludeerde de Belastingdienst dat sprake was van overtollige liquide middelen. Daardoor moest een groot deel van de oudedagsreserve (OR) vrijvallen.

Toekomstige risico’s

Bij Hof Arnhem-Leeuwarden is in geschil of sprake is van overtollige liquide middelen. Volgens het hof staat het een ondernemer in het algemeen vrij om liquide middelen tot ondernemingsvermogen te etiketteren. Daarbij gaat het niet alleen om liquide middelen die dienen ter financiering van lopende bedrijfsuitgaven en te verwachten investeringen, maar ook liquide middelen die dienen ter dekking van toekomstige risico’s, tot opbouw en instandhouding van reserves dan wel meer in het algemeen tot versteviging van de onderneming. Het hof bevestigt dat de rechtbank terecht oordeelde dat op de inspecteur de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de liquide middelen duurzaam overtollig waren. Het hof is van oordeel dat de inspecteur de overtolligheid van de liquide middelen niet aannemelijk heeft gemaakt. De advocaat heeft de grenzen der redelijkheid niet overschreden door de liquide middelen tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. De advocaat had vanwege toekomstige onzekere omstandigheden terecht de liquide middelen tot zijn ondernemingsvermogen gerekend. De advocaat heeft een kleine advocatenpraktijk die hij drijft met nog een andere advocaat. Zijn compagnon heeft aangegeven te vertrekken en dit kan een behoorlijke impact hebben op de continuïteit van de onderneming. Ook is van belang dat de advocatenpraktijk in grote mate afhankelijk is van de gefinancierde rechtsbijstand. Deze staat door bezuinigingen onder druk en er is ook daadwerkelijk een omzetdaling geweest in latere jaren. Het hof oordeelt dat de advocaat de liquide middelen terecht tot het ondernemingsvermogen mocht rekenen en de OR niet hoefde vrij te vallen.

(Bron: Taxence)

Staatssecretaris Snel gaat nader in op wat de fiscale behandeling van cryptovaluta in diverse situaties is. Hij merkt hierbij op dat de ontwikkelingen snel gaan. Dit betekent dat de fiscale kwalificatie en behandeling van cryptovaluta in de toekomst kan veranderen.

Minen

Van belang is of ten aanzien van die activiteiten in fiscale zin al dan niet sprake is van een bron van inkomen. Voor die bronnen van inkomen is naast het verrichten van arbeid van belang dat er een voordeel wordt beoogd en dat er redelijkerwijs voordeel is te verwachten. Ook kan ook de omvang van de investering (in computers) een rol spelen. Daarnaast kan de fase waarin men instapt met het minen van cryptovaluta (beginfase of een reeds langer bestaande cryptovaluta) een licht werpen op de voordeelsverwachting.

 

In de jurisprudentie is uitgemaakt dat geen sprake is van een bron van inkomen in geval van een speculatieve transactie en als het eindresultaat niet beïnvloedbaar is door de verrichte arbeid. Dat geldt ook voor de handel in cryptovaluta. Als daarentegen structureel positieve resultaten worden behaald die kunnen worden verklaard door arbeid van belanghebbende die verder gaat dan de arbeid die met speculatie samenhangt, is wel sprake van een bron van inkomen. De meeropbrengst moet dus verband houden met de verrichte arbeid.

 

Bezittingen in box 3

Cryptovaluta, waaronder de bitcoin, in het bezit van een natuurlijk persoon behoren tot de vermogensrendementsgrondslag van box 3, tenzij sprake is van vermogensbestanddelen die inkomen uit werk en woning of uit aanmerkelijk belang genereren, bijvoorbeeld winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden. De cryptovaluta moeten naar de waarde in het economisch verkeer op de peildatum van een kalenderjaar worden vermeld in de aangifte inkomstenbelasting. Dat wil zeggen dat aangesloten dient te worden bij de geldende koers op peildatum.

Er zijn verschillende koersen voor cryptovaluta. Nu er geen wettelijk voorschrift bestaat met betrekking tot de vraag welke koers gehanteerd dient te worden, is de koers op de peildatum van het gebruikte omwisselplatform de meest voor de hand liggende koers. Burgers zijn zelf verantwoordelijk voor een juiste en volledige aangifte. Indien burgers vermogen hebben in cryptovaluta zullen ze dit, evenals andere vermogensbestanddelen, moeten opgeven in hun aangifte inkomstenbelasting. In die zin zijn cryptovaluta niet anders.

 

Door een IB-ondernemer of B.V. ontvangen tegenprestatie in cryptovaluta

Als de vergoeding niet in euro’s maar in cryptovaluta wordt voldaan, moet deze worden omgerekend naar een equivalent in euro’s. Dat omgerekende bedrag in euro’s wordt tot de omzet gerekend. Dat geldt zowel voor de winstbepaling (de inkomstenbelasting en de vennootschapsbelasting) als voor de omzetbelasting. Als de cryptovaluta worden omgewisseld in euro’s kan die omwisseltransactie voor de winstbepaling een verlies of een winst opleveren. Als de cryptovaluta per balansdatum aanwezig zijn, geschiedt de waardering volgens goed koopmansgebruik. Cryptovaluta kwalificeren niet als liquide middelen, maar zullen veelal wel als vlottende activa kunnen worden aangemerkt. Onder omstandigheden kan ook sprake zijn van voorraad. In beide situaties (vlottende activa dan wel voorraad) is de hoofdregel waardering op kostprijs of lagere marktwaarde.

 

Loonbetaling in cryptovaluta

Als loon wordt uitbetaald in cryptovaluta moet in de aangiften loonbelasting een omrekening in euro’s plaatsvinden op het moment dat het loon wordt genoten. Loon uitbetaald in cryptovaluta wordt behandeld als loon in natura.

 

Aankoop van cryptovaluta door natuurlijk persoon die IB-ondernemer is

Bij de aankoop van cryptovaluta door een natuurlijk persoon die kwalificeert als IB-ondernemer speelt het leerstuk van de vermogensetikettering. Als sprake is van duurzaam overtollige liquide middelen waarmee de cryptovaluta worden aangeschaft, worden zij tot de rendementsgrondslag van box 3 gerekend.

Als de aankoop van de cryptovaluta met ondernemingsvermogen niet plaatsvindt binnen de normale ondernemingsuitoefening en er geen sprake is van het beleggen van tijdelijke overtollige middelen op een zodanige wijze dat zij weer tijdig binnen de onderneming beschikbaar kunnen zijn, is sprake van verplicht privévermogen (box 3).

 

Het minen en de aankoop van cryptovaluta door een B.V.

Anders dan bij een IB-ondernemer speelt bij een B.V. het leerstuk van de vermogensetikettering geen rol. Dit betekent dat het minen en de aankoop (al dan niet gevolgd door verkoop) van cryptovaluta zich in de winstsfeer afspelen. De resultaten daarvan moeten volgens goed koopmansgebruik in aanmerking worden genomen.

 

Handhaving

Een belangrijke ontwikkeling in dit verband is de nieuwe 5e EU anti-witwasrichtlijn, waarin identificatieverplichtingen, en andere regels zijn opgenomen voor handelsplatformen en andere aanbieders van cryptovaluta.

(Bron: Taxence)

Op 19 december 2017 is onder andere het Belastingplan 2018, de wet Overige fiscale maatregelen 2018 en de Wet Wijziging van de Wet inkomstenbelasting 2001 tot het geleidelijk uitfaseren van de aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld aangenomen door de Eerste Kamer. In dit artikel treft u een inhoudelijke toelichting aan op een aantal relevante fiscale wijzigingen.

Verval tijdklemmen Brede Herwaardering kapitaalverzekering in wet opgenomen

Met ingang van 1 april 2017 zijn de tijdklemmen (de verplichting om gedurende 15 dan wel 20 jaar jaarlijks in te leggen) voor kapitaalverzekeringen eigen woning, spaarrekeningen eigen woning en beleggingsrechten eigen woning vervallen. Dit gold niet voor Brede Herwaardering kapitaalverzekeringen. In het besluit van 15 mei 2017 heeft de Staatssecretaris van Financiën aangegeven dat de tijdklemmen ook voor Brede Herwaardering kapitaalverzekeringen zijn vervallen met terugwerkende kracht naar 1 april 2017.

Met de wet Overige fiscale maatregelen 2018 heeft het vervallen van de tijdklemmen voor Brede Herwaardering kapitaalverzekeringen een wettelijke basis gekregen. Deze maatregel kent eveneens terugwerkende kracht tot 1 april 2017.

Verval inkeerregeling voor buitenlands inkomen uit sparen en beleggen

De inkeerregeling, waardoor belastingontduikers een lagere boete krijgen bij vrijwillige melding, vervalt per 1 januari 2018 voor inkomen uit sparen en beleggen (box 3 inkomen) dat in het buitenland is opgekomen.

Als de Belastingdienst verzwegen inkomsten of vermogen op het spoor komt, is de belasting alsnog verschuldigd en kan de Belastingdienst een boete opleggen. Deze boete is een percentage van de nagevorderde belasting. De hoogte van de boete is afhankelijk van de feitelijke omstandigheden.

Boete bij verzwijgen van inkomen en/of vermogen

Box 1 of 2 of erfenis Box 3
Grove schuld 25% 75%
Opzet 50% 150%
Ernstige fraude of recidive 100% 300%

Er kunnen strafverzwarende en straf verminderende factoren zijn waardoor het percentage hoger of lager is.

De inkeerregeling

Als het verzwegen inkomen of vermogen vrijwillig wordt aangegeven, volgt geen strafvervolging en wijzigt het boetepercentage. Het gebruik van deze zogeheten ‘inkeerregeling’ is uitsluitend mogelijk indien de fiscus het verzwegen inkomen of vermogen nog niet ontdekt heeft. Bij vrijwillige verbetering van de aangifte binnen twee jaar is geen boete verschuldigd. Is de tweejaarsperiode al verstreken dan kan de boete gematigd worden. De boete bedraagt dan 40% van de boete die verschuldigd is zonder inkeerregeling.

Eerder aangenomen wetgeving die in 2018 ingaat

Pensioenrichtleeftijd 68 jaar

Sinds 1 januari 2014 is de zogenoemde pensioenrichtleeftijd wettelijk gekoppeld aan de levensverwachting. De pensioenrichtleeftijd is een (reken)leeftijd die wordt gebruikt voor de berekening van de maximaal toegestane fiscale opbouw van pensioen via de werkgever. Op grond van de wet is de verhoging van de pensioenrichtleeftijd gekoppeld aan de door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) geraamde levensverwachting. Op 31 oktober 2016 heeft het CBS dit cijfer voor het jaar 2028 gepubliceerd. Dit geeft aanleiding om de pensioenrichtleeftijd per 1 januari 2018 te verhogen van 67 jaar naar 68 jaar.

Als gevolg van de verhoging van de AOW- en pensioenrichtleeftijd kan een groter inkomenstekort (pensioengat) ontstaan omdat het van het verschil tussen de AOW-gerechtigde leeftijd en de pensioenleeftijd toeneemt.

De verhoging van de pensioenrichtleeftijd heeft alleen invloed op de vanaf 1 januari 2018 op te bouwen pensioenaanspraken.

In lijn met de aanpassing van de fiscale opbouwruimte voor pensioen in de werkgever-werknemersfeer worden ook de fiscaal maximale opbouwruimte voor lijfrenteproducten en het dotatiepercentage voor de fiscale oudedagsreserve aangepast.

Verschil AOW- en pensioenleeftijd

Jaar AOW leeftijd Pensioenleeftijd Verschil (maximaal)
2017 65 jaar en 9 maanden 67 jaar 15 maanden
2018 66 jaar 68 jaar 24 maanden

Aanpassing lijfrentepremieaftrek en OR-dotatie

Als gevolg van de verhoging van de pensioenrichtleeftijd wijzigt ook de maximale lijfrentepremieaftrek en dotatie aan de oudedagsreserve per 1 januari 2018.

Lijfrentepremieaftrek

Bij een verhoging van de pensioenrichtleeftijd met één jaar,wordt het premiepercentage voor de bepaling van de jaarruimte voor een lijfrente verlaagd met 0,5%-punt. In 2018 wijzigt het premiepercentage van 13,8% naar 13,3%. Bij de bepaling van de jaarruimte speelt ook de jaarlijkse pensioenaangroei (factor A) een rol. Net als het premiepercentage wordt ook de vermenigvuldigingfactor van de jaarlijkse pensioenaangroei verlaagd als gevolg van een verhoging van de pensioenrichtleeftijd met één jaar. In 2018 wijzigt de vermenigvuldigingsfactor van 6,5 naar 6,27. De verlaging voorkomt dat het in de tweede pijler opgebouwde pensioen via de imputatieregeling (6,27 x factor A) sterker zou doorwerken in de bepaling van de jaarruimte dan vóór de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd het geval is.

Jaarruimte 2017: 13,8% x premiegrondslag – (6,5 x factor A) -/- F
Jaarruimte 2018: 13,3% x premiegrondslag – (6,27 x factor A) -/- F

F = de toevoeging aan de oudedagsreserve in het voorafgaande jaar verminderd met de afname van de oudedagsreserve in het voorafgaande jaar.

Voorbeeld

Bij een premiegrondslag van € 62.000 en een jaarlijkse pensioenopbouw van € 732 bedraagt de lijfrentepremieaftrek:
2017: 13,8% x € 62.000 = € 8.556 – € 4.758 (6,5 x € 732) = € 3.798
2018: 13,3% x € 62.000 = € 8.246 – € 4.590 (6,27 x € 732) = € 3.656

Oudedagsreserve

Bij een verhoging van de pensioenrichtleeftijd met één jaar, wordt het dotatiepercentage voor de fiscale oudedagsreserve verlaagd met 0,36%-punt. Het dotatiepercentage van de winst voor de fiscale oudedagsreserve wordt daarom met ingang van 1 januari 2018 verlaagd van 9,8% naar 9,44%.

2017: OR-dotatie 9,80%
2018: OR-dotatie 9,44%

Sinds 2014 is de pensioenrichtleeftijd (= de rekenleeftijd voor maximale 2e pijler pensioenopbouw) gekoppeld aan de levensverwachting. Omdat de maximale opbouw van lijfrente en oudedagsreserve is gekoppeld aan de fiscale opbouwruimte voor het 2e pijler pensioen wijzigt de lijfrentepremieaftrek en de OR-dotatie ook per 1 januari 2018.

LTV naar 100%

Een geldverstrekker moet bij de bepaling van de maximale hypotheek (naast de eigen verstrekkingsnormen) rekening houden met twee grenzen. De laagste van deze twee grenzen bepaalt de maximale hypotheek:

  • Inkomensnormen (Loan-To-Income, LTI)
  • Marktwaarde van de woning (Loan-To-Value, LTV)

De LTV-ratio daalt naar 100%. Er zijn wel mogelijkheden om af te wijken van de LTV-ratio bij de financiering van noodzakelijke woningverbetering. Hierbij kan gedacht worden aan het herstellen van funderingen, dakconstructies, verzakkingen van gevels et cetera. Het gaat dus niet om de financiering van een nieuwe keuken of badkamer. De afwijking is slechts mogelijk als de verhouding tussen de hoogte van het totale hypothecair krediet en de waarde van de woning (= LTV-ratio) daalt door het treffen van de desbetreffende voorzieningen.

Afschaffing renteaftrek restschuldfinanciering

Met ingang van 1 januari 2018 is de restschuldregeling vervallen. De wetgever introduceerde de restschuldregeling in 2012 als tijdelijke crisisregeling. Wie na verkoop van zijn woning nog een restschuld heeft, mag de rente hierover nog maximaal vijftien jaar fiscaal aftrekken. Het doel van de restschuldregeling is doorstroming op de woningmarkt te bevorderen. In antwoord op Kamervragen geeft de staatssecretaris aan dat hij geen aanleiding ziet de restschuldregeling te verlengen. Het aantal transacties op de woningmarkt is fors gestegen. Ook de woningprijzen nemen weer toe.

Wie na 2017 zijn woning verkoopt en met een restschuld achterblijft, heeft in zoverre een schuld in box 3. De rente is dan niet meer aftrekbaar, maar de lening zelf verlaagt de grondslag voor de vermogensrendementsheffing in box 3. Dat hoéft overigens niet onvoordeliger te zijn. De box 3-heffing kan behoorlijk zwaar wegen.

De Successiewet 1956 kent de schenkingsvrijstelling van € 100.800 (in 2018) in verband met de eigen woning. Deze vrijstelling is van toepassing als iemand een schenking doet waarmee de verkrijger zijn eigenwoningschuld geheel of gedeeltelijk aflost. Een restschuld in box 1 óf box 3 valt hier ook onder.
Met de uitkering uit een kapitaalverzekering eigen woning (KEW), spaarrekening eigen woning (SEW) of beleggingsrecht eigen woning (BEW) moet de gerechtigde tot de uitkering een eigenwoningschuld aflossen. Hieronder mag ook een restschuld in box 1 óf box 3 worden verstaan.

Voor ‘nieuwe’ restschulden geldt dat deze niet langer in box 1 vallen. Voor per 31 december 2017 bestaande restschulden in box 1 geldt dat deze in box 1 blijven vallen, met het geldende maximum van vijftien jaar. De laatste restschuld in box 1 verhuist dus pas per 2033 naar box 3.

Aftrekbeperking hypotheekrenteaftrek naar maximaal 49,5%

De aftrekbare kosten voor een eigen woning worden niet tegen het toptarief van de 4e belastingschijf (in 2018: 51,95%) in aanmerking worden genomen, maar tegen een lager tarief. In 2018 is het percentage waartegen aftrekbare kosten in aanmerking worden genomen maximaal 49,5%. Het gaat om alle aftrekbare kosten voor de eigen woning. Dus niet alleen de eigenwoningrente maar ook bijvoorbeeld erfpachtcanons of de nota van de adviseur voor hypotheekbemiddeling.

(Bron: NN)

Belastingplichtigen hebben in 2014 te veel belasting betaald over hun vermogen. De omstreden vermogensrendementsheffing op basis van een verondersteld rendement van 4% leidde in dat jaar tot een buitensporige last voor individuele burgers.

Dat heeft het Amsterdamse gerechtshof dinsdag bepaald in een uitspraak in hoger beroep tegen de vermogensrendementsheffing. Volgens het hof droegen individuele burgers in 2014 meer dan hun ‘fair share’ bij aan de schatkist met de heffing van 1,2% op spaargeld, beleggingen en vastgoed (30% belasting over een forfaitair rendement van 4%).

Het feitelijk rendement dat belastingbetalers in dat jaar en voorafgaande jaren hadden behaald, maakte dat de heffing niet in verhouding stond met het belang van de Staat om voldoende belasting te innen, aldus de raadsheren. Volgens het hof was er sprake van een schending van de ‘fair balance’.

Geen gevolgen

Het gerechtshof verbindt echter geen gevolgen aan dit oordeel. De rechters stellen dat het niet aan het hof is om de schade te herstellen die individuele burgers hebben geleden. Regering en parlement moeten dat doen en dienen daar voldoende tijd voor te krijgen, aldus de uitspraak.

Met ingang van 1 januari 2017 is de vermogensrendementsheffing in box 3 van de inkomstenbelasting aangepast. Het kabinet zei hiermee tegemoet te komen aan de bezwaren. In het kader van de behandelde zaak achtte het hof het niet zijn taak om te beoordelen of dat in voldoende mate is gebeurd.

Blij met arrest

Het hof deed uitspraak in een rechtszaak die is aangespannen door de Bond voor Belastingbetalers namens een gedupeerde. De bond heeft meerdere proefprocessen aangespannen die bepalend zijn voor de uitkomst van het massaal bezwaar dat belastingplichtigen hebben aangetekend tegen de rendementsheffing.

Fiscaal jurist Cor Overduin, die de bond bijstaat in zijn juridische strijd, zegt blij te zijn met het arrest, ook al verbindt het hof daar geen consequenties aan zijn conclusie. ‘Het hof deelt de analyse dat het forfaitaire rendement van 4% onjuist is en dat box 3 in strijd is met artikel 1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens’, zegt de partner bij Grant Thornton Accountants. Artikel 1 Eerste Protocol beschermt het ongestoord genot van eigendom.

Druk op Hoge Raad

Volgens Overduin zet de uitspraak de Hoge Raad onder druk. De Bond van Belastingbetalers gaat daar in cassatie. Het oordeel van de hoogste rechter in belastingzaken is bepalend voor de uitkomst van het massaal bezwaar. Individuele zaken staat daarna de weg naar het Europese Hof voor de Rechten van de Mens nog open. Daar kan het Amsterdamse arrest ook goed van pas komen, aldus Overduin.

De Belastingdienst laat weten het arrest nog te bestuderen.

(Bron: vd.nl)