DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws voor de Zelfstandige zonder personeel (ZZP), belastingnieuws, omzetbelasting

Bent u kapper, bloemist, schilder of stukadoor? Verkoopt u boeken, verstrekt u geneesmiddelen of geeft u gelegenheid tot sportbeoefening? Of verricht u een van de overige prestaties die door de wetgever onder het verlaagd btw-tarief zijn gebracht? Dan moet u vanaf 1 januari 2019 méér btw berekenen over de door u geleverde goederen en diensten. Met ingang van 1 januari 2019 wordt het verlaagde btw-tarief verhoogd van 6% naar 9%. Ons advies: pas uw prijzen voor prestaties die onder het verlaagde tarief vallen aan en richt uw btw-administratie tijdig in.

De btw-verhoging werd door het kabinet aangekondigd in het Regeerakkoord Rutte III en dient ter financiering van de verlaging van de inkomstenbelasting. De tariefsverhoging  wordt opgenomen in het Belastingplan 2019 en treedt, na instemming van zowel de Tweede als Eerste Kamer, per 1 januari 2019 in werking.

Heeft de btw-verhoging gevolgen voor u?

De tariefsverhoging geldt voor alle goederen en diensten die momenteel zijn onderworpen aan het verlaagde btw-tarief van 6%:

  • eet- en drinkwaren;
  • genees- en verbandmiddelen;
  • kunstvoorwerpen en antiquiteiten;
  • boeken;
  • bloemen, bomen en planten;
  • het geven van gelegenheid tot sportbeoefening;
  • diensten verricht door schoenmakers, kleermakers en kappers;
  • het schilderen en stukadoren van bepaalde woningen;
  • personenvervoer;
  • hotelovernachtingen en kampeerdiensten;
  • het verlenen van toegang tot circussen, dierentuinen, openbare musea, muziek- en toneeluitvoeringen, bioscopen, sportwedstrijden en attractieparken;
  • schoonmaakwerkzaamheden binnen woningen.

Verricht u één van bovenstaande prestaties of één van de andere prestaties onderworpen aan het verlaagd btw-tarief? Dan moet u met ingang van 1 januari 2019 een btw-tarief van 9% berekenen aan uw afnemers. Pas daarom tijdig uw prijzen aan en voer de tariefsverhoging door in uw btw-administratie.

Vooruitbetalingen: 6% of 9% btw?

Om te bepalen welk btw-tarief van toepassing is, moet in beginsel worden aangesloten bij het moment van verschuldigdheid. Dit is het moment waarop de factuur is uitgereikt dan wel had moeten zijn uitgereikt óf, ingeval geen verplichting bestaat tot het uitreiken van een factuur, het moment van presteren. Betaalt uw afnemer vóórdat de factuur is uitgereikt c.q. de prestatie heeft plaatsgevonden, dan wordt aangesloten bij het moment van ontvangst van de betaling.

Geen overgangsregeling

In een recent gepubliceerd nieuwsbericht heeft de staatssecretaris van Financiën aangekondigd geen overgangsregeling in te stellen voor de verhoging van het verlaagde btw-tarief op 1 januari 2019. Betalingen die u ontvangt vóór 1 januari 2019 waarbij de samenhangende prestatie plaatsvindt op of na 1 januari 2019 zijn daarom onderworpen aan het verlaagde btw-tarief van 6%.

Lopende contracten

De verhoging van het verlaagde btw-tarief van 6% naar 9% per 1 januari 2019 kunt u doorberekenen aan uw afnemers, ongeacht hetgeen is bepaald in een eventuele overeenkomst. In een overeenkomst opgenomen strijdige bedingen zijn nietig.

(Bron: Berk)

Het ministerie van Financiën heeft een nieuwe btw-regeling voor kleine ondernemers aangekondigd. De beoogde ingangsdatum van de nieuwe kleineondernemersregeling, de omzetgerelateerde vrijstelling voor ondernemers van omzetbelasting (OVOB), is 1 januari 2020.

De OVOB      
De OVOB wordt een facultatieve regeling. De regeling staat voor iedere ondernemer open wiens omzet onder een nader vast te stellen omzetgrens blijft. Blijft u onder deze omzetgrens dan kunt u dus zelf kiezen of u gebruik wilt maken van de regeling. De omzetgrens zal tussen de € 5.000,– en € 85.000,– komen te liggen. Momenteel ligt de gemiddelde omzetgrens binnen de EU-lidstaten op ongeveer € 26.000,–.

Wanneer u opteert voor de OVOB mag u géén btw in rekening brengen. U krijgt als hoofdregel direct ontheffing voor de administratieve verplichtingen (geen facturen uitreiken, geen btw-aangifte). Daar staat tegenover dat u ook geen recht op aftrek krijgt voor de btw op uw kosten.

Let op! In de toelichting is aangekondigd dat de mogelijkheid om jaaraangifte te doen bij invoering van de OVOB komt te vervallen.

Voor wie van belang?
In tegenstelling tot de huidige regeling wordt voor de OVOB geen onderscheid meer gemaakt tussen natuurlijke personen en rechtspersonen. De wijziging van de OVOB gaat spelen voor:

  • vof/maatschap/natuurlijk persoon die nu de kleineondernemersregeling (KOR) toepast;
  • ondernemer die 1 keer per jaar btw-aangifte doet;
  • bv, nv, vereniging, stichting en andere (rechts)personen met een omzet onder de (nader vast te stellen) omzetgrens;
  • particulieren die zonnepanelen aanschaffen (hiervoor komt een aparte regeling).

Let op! Als u nu de KOR toepast, wil dit niet zeggen dat u automatisch voldoet aan de nieuwe omzetgrens van de OVOB. Bij de huidige KOR wordt uitgegaan van een maximaal te betalen btw-bedrag (dus na aftrek van voorbelasting). Heeft een ondernemer met een hoge omzet ook hoge kosten waardoor de te betalen btw laag is óf veel laag belaste omzet (6%/0%) dan kan deze ondernemer nu de KOR toepassen, maar waarschijnlijk niet de OVOB. Voor deze ondernemers is de OVOB nadeliger dan de KOR. Dit geldt ook voor de ondernemers die door de KOR nu vermindering van de te betalen btw ontvangen. Onder de OVOB vindt geen vermindering plaats. Voor bv’s, verenigingen en stichtingen met een omzet onder de omzetdrempel is de OVOB voordelig.

(Bron: WVDB)

Sinds 2018 is het makkelijker om de btw op oninbare vorderingen (facturen) terug te vragen. Maar wanneer kunt u deze btw terugvragen als het duidelijk is dat uw klant de factuur niet meer betaalt? De btw is in ieder geval terug te vragen één jaar nadat de factuur opeisbaar is geworden als de factuur op dat moment nóg niet is betaald. Het oninbare btw-bedrag mag gewoon in de reguliere btw-aangifte worden meegenomen.

In welke btw-aangifte moet u de btw terugvragen?

Heeft u vorderingen met een uiterste betaaldatum vóór 1 januari 2017, en heeft uw klant deze nog steeds niet betaald, dan worden de vorderingen op 1 januari 2018 aangemerkt als oninbaar. De btw over deze oninbare vorderingen moet u terugvragen in uw eerste btw-aangifte van 2018. Ligt de uiterste betaaldatum van een vordering ná 1 januari 2017, dan kunt u de btw over deze vordering terugvragen in de btw-aangifte over het tijdvak waarin duidelijk is dat uw klant niet meer zal betalen. U kunt de btw in ieder geval terugvragen uiterlijk één jaar na de uiterste betaaldatum van de factuur.

Ben in elk btw-tijdvak alert op oninbare vorderingen!

In elk aangiftetijdvak moet u beoordelen of u de btw kunt terugvragen of juist moet afdragen ten aanzien van oninbare vorderingen.

U als leverancier

Wanneer u een factuur verstuurt aan uw klanten, dan moet in het betreffende tijdvak de btw afdragen ook al is de factuur nog niet betaald. Wanneer uw klant niet (tijdig) betaald dan kunt u de btw terugvragen zodra het zeker is dat de vordering oninbaar is geworden. Doet u dit niet, dan is deze btw op een later moment in beginsel niet meer terug te vragen. Let op: Als uw klant een oninbare vordering later alsnog (deels) voldoet, dan moet u de btw weer terugbetalen aan de Belastingdienst.

U als klant

Als u al meer dan één jaar geleden een factuur niet heeft betaald, dan moet u de eerder afgetrokken btw weer terugbetalen aan de Belastingdienst.

(Bron: Koenen en Co)

23 maart 2018 – Met nog ongeveer een jaar te gaan voordat het Verenigd Koninkrijk uit de EU zal stappen, hebben de Brexit-onderhandelaars op 19 maart 2018 een belangrijke stap gezet op het gebied van de btw en douane. Zo is overeengekomen dat voor indirecte belastingen een overgangsperiode zal gelden tot 31 december 2020.

Hoe wordt de overgangsperiode vormgegeven?

Ondanks dat het Verenigd Koninkrijk eind maart 2019 uit de EU stapt, zal handel op het gebied van douane en btw zonder belemmeringen kunnen plaatsvinden. Het land blijft namelijk tot 1 januari 2021 deel uitmaken van de douane-unie en de interne markt van de EU.

De Brexit wordt niet uitgesteld

De overgangsperiode geldt niet voor alle onderwerpen. Zo zal het Verenigd Koninkrijk vanaf 30 maart 2019 geen stem meer hebben in Europa, omdat het vanaf dat moment geen lidstaat meer is. Het land behoudt echter wel de voordelen van de interne markt en douane-unie, inclusief alle daarvoor geldende regelgeving.

Doel van de overgangsperiode

In feite – zo wordt ook door de EU-handelaar in het persbericht bevestigd – is de overgangsperiode bedoeld om het bedrijfsleven (en de betreffende autoriteiten) meer tijd te gunnen om zich voor te bereiden. Ondanks dat de exacte gevolgen van de Brexit na de overgangsperiode nog niet duidelijk zijn, kunt u zich al wel voorbereiden.

Enkele aanbevelingen vanuit de Nederlandse overheid:

  • Voer een Brexit-impact analyse uit om de gevolgen voor uw onderneming in kaart te brengen
  • Overweeg bij handel in grote volumes met het Verenigd Koninkrijk een eigen douane aangifteproces
  • Overweeg het gebruik van Geautomatiseerde Periodieke Aangifte (GPA) in combinatie met een Customs Management Systeem (CMS) voor een geautomatiseerd aangifteproces
  • Overweeg de aanvraag van een AEO-vergunning bij de douane om vertragingen te minimaliseren en fysieke controles en documentcontroles bij de grens te voorkomen

(Bron: Mazars)

Het Verenigd Koninkrijk gaat de EU verlaten, zo bleek uit het op 23 juni 2016 gehouden referendum. De voorziene datum waarop het Verenigd Koninkrijk de EU gaat verlaten is vrijdag 29 maart 2019.

De vraag blijft wat de exacte gevolgen zullen zijn van de Brexit. Omdat het Verenigd Koninkrijk een belangrijk exportland is voor Nederland zullen de gevolgen in de transport- en logistieke sector groot zijn. De Brexit gaat in ieder geval gevolgen hebben voor de invoerrechten, vergunningen en de btw. Maar er kan ook gedacht worden aan mogelijke vervoerbeperkingen in het Verenigd Koninkrijk.

Invoerrechten

Als goederen worden geïmporteerd vanuit landen buiten de EU zijn invoerrechten verschuldigd. Vraag is of dit straks ook gaat gelden voor import van goederen vanuit het Verenigd Koninkrijk. Andersom is ook de vraag hoe het Verenigd Koninkrijk omgaat met inkomende goederen vanuit Nederland. Mogelijk komt er een handelsverdrag of iets dergelijks als gevolg waarvan er geen invoerrechten verschuldigd zijn. De exacte invulling is nog niet bekend, in ieder geval zullen de procedures wijzigen.

Vergunningen

Naar verwachting zal bij handel met het Verenigd Koninkrijk na de Brexit vaker een vergunning en andere documentatie nodig zijn. Daarbij kan gedacht worden aan in- of uitvoervergunningen of het EUR1-Certificaat, een speciaal type oorsprongsverklaring waarmee een verlaging of vrijstelling van invoerrechten bij import kan worden verkregen.

Btw transporteurs

Nederland kent een 0% btw-tarief voor vervoer dat de EU uitgaat en voor het vervoer dat daarop aansluit of daaraan voorafgaat. Op het moment dat het Verenigd Koninkrijk na de Brexit niet meer tot de lidstaten van de EU behoort kan het 0%-tarief derhalve van toepassing zijn op de transportdienst. Daarbij is van belang dat bewijsstukken van de uitvoer in de administratie aanwezig zijn. Daarbij kan gedacht worden aan kopieën van vrachtbrieven, uitvoeraangiften, correspondentie met een buitenlandse afnemer en kopiefacturen waaruit blijkt dat de goederen werkelijk zijn uitgevoerd.

Afhankelijk van de onderhandelingen met het Verenigd Koninkrijk gaan bovengenoemde gevolgen zich waarschijnlijk voor doen. In ieder geval staat vast dat de Brexit voor de importeur en exporteur voor extra administratieve lasten en formaliteiten zal leiden, waarbij sowieso ook een taak voor de transporteur zal zijn weggelegd.

Heeft u in het verleden zonnepanelen aangeschaft, maar geen btw teruggevraagd? Dan biedt een recente uitspraak van de Hoge Raad mogelijk uitkomst.

In een recente uitspraak heeft de Hoge Raad beslist dat het tijdig verzoeken om uitreiking van een btw-aangifte alleen verplicht is als btw moet worden betaald. Dit verzoek moet uiterlijk worden gedaan binnen één maand na afloop van de aangifteperiode (maand of kwartaal) waarover de btw is verschuldigd. Volgt uit de aangifte echter een teruggave, dan geldt die termijn van een maand niet, en kan ook later nog worden verzocht om uitreiking van een aangiftebiljet. Als de aangifte vervolgens binnen de door de inspecteur gestelde termijn wordt ingediend, is het verzoek om teruggave op tijd gedaan.

Het arrest van de Hoge Raad is van belang voor alle startende ondernemers die te laat hebben verzocht om uitreiking van een aangifte omzetbelasting waaruit een teruggave zou volgen. Zij kunnen alsnog een verzoek om teruggave van btw doen. Dit geldt ook voor particulieren die de omzetbelasting op hun zonnepanelen nog niet hebben teruggevraagd. De Belastingdienst heeft voor deze groep een apart aanvraagformulier ter beschikking gesteld.

In geval van een verzoek om teruggave, is er geen wettelijke termijn voor het verzoek om uitreiking van een aangifte, aldus de Hoge Raad. Toch geeft de Belastingdienst wel een termijn van vijf jaar mee aan het teruggaveverzoek. Heeft u de zonnepanelen in 2013 aangeschaft, dan moet u dat verzoek (volgens de Belastingdienst) uiterlijk in 2018 doen.

(Bron: RB)

erricht een ondernemer een vooruitbetaling aan een leverancier? En handelt de leverancier frauduleus en is het onzeker of de vooruitbetaalde goederen worden geleverd? Dan is het in overeenstemming met de btw-richtlijn dat de ondernemer recht op btw-aftrek heeft volgens A-G Wahl. Met een reactie van mr. Carola van Vilsteren.

In twee gevoegde procedures voor het Hof van Justitie EU (HvJ) was sprake van ondernemers die een blokverwarmingscentrale bestelden en van de leverancier een vooruitbetalingsfactuur ontvingen. Zij betaalden de leverancier en vroegen de omzetbelasting terug. Wanneer de blokverwarmingscentrale geleverd zou worden, was niet bekend. Uiteindelijk leverde de leverancier de blokverwarmingscentrale niet. De leverancier werd strafrechtelijk veroordeeld. De Duitse belastingdienst accepteerde de gevraagde teruggave vanwege de betaalde facturen voor de blokverwarmingscentrale niet. De hoogste federale rechter in belastingzaken in Duitsland heeft prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ. De eerste vraag was de vraag hoe dat in het kader van de btw-richtlijn moet worden bepaald of een ondernemer recht heeft de in rekening gebrachte btw in aftrek te brengen in een geval waarin onzeker is of vooruitbetaalde goederen worden geleverd. Advocaat-Generaal (A-G) N. Wahl heeft het HvJ geadviseerd als volgt te beslissen. Als een ondernemer een vooruitbetaling heeft gedaan voor goederen of diensten die uiteindelijk niet worden geleverd, de ondernemer recht heeft op aftrek als hij onwetend was dat de leverancier niet de bedoeling had om de overeenkomst na te leven.

 

Herziening aftrek afhankelijk van terugbetaling vooruitbetaalde factuur

De tweede prejudiciële vraag betrof de vraag of een nationale wettelijke regeling die een herziening van de aftrek vereist en deze afhankelijk stelt van de terugbetaling van de vooruitbetaling in strijd is met de richtlijn. De A-G heeft het HvJ geadviseerd te beslissen dat dit niet het geval is. Een nationale regeling mag herziening van de aftrek van voorbelasting afhankelijk stellen van een door de leverancier aan de afnemer betaalde vergoeding.

 

Reactie mr. Carola van Vilsteren

Taxence vroeg Carola van Vilsteren, fiscalist bij Van Vilsteren BTW advies B.V. om een reactie:

‘Zoals inmiddels vaker staat het recht op aftrek van btw in een kwestie die riekt naar fraude in de spotlights van het Europese Hof. De btw op vooruitbetalingsfacturen die niet gestoeld zijn op een overeenkomst tot het verrichten van een prestatie is niet aftrekbaar, zoveel is wel duidelijk. In het grijze gebied waarin wel sprake is van een overeenkomst maar de prestatie uiteindelijk niet geleverd wordt neemt de Advocaat Generaal de ter goeder trouw handelende afnemer terecht in bescherming. Er van uitgaande dat het Hof de conclusie volgt is er een praktisch arrest beschikbaar wat gebruikt kan worden bij een eventuele discussie over recht op aftrek van btw bij vooruitbetalingen.’

(Bron: Taxlive)

De aanleiding van het BTW-feest ligt in een uitspraak van het Hof en een arrest van de Hoge Raad van eind 2017. De mogelijkheden voor BTW-aftrek zijn groter dan u denkt. Toets aan de hand van een voorbeeld uit de praktijk of een hogere BTW-aftrek verdedigbaar is.

Volgens het Hof ook aftrek van BTW op dak

Volgens een uitspraak van het Hof van 27 november 2017 bestaat voor het deel van het dak waarop de zonnepanelen zijn geplaatst, deels recht op BTW-aftrek. Het deel van het dak waarop de zonnepanelen zijn bevestigd telt dan mee als nuttige zakelijke ruimte en verhoogt het zakelijk gebruik van de woning. Dit zijn de ruimtes in de woning, maar ook onderdelen van de woning die dienstig zijn aan de nuttige ruimtes (bijvoorbeeld de muren, de fundering en het dak). De muren, fundering en het dak worden naar evenredigheid aan de nuttige ruimtes toegerekend en zijn daarom van belang bij de berekening van de verhouding privégebruik/zakelijk gebruik. Het gedeelte van het dak waarop de zonnepanelen zijn geplaatst, wordt gezien als zakelijke nuttige ruimte en verhoogt het zakelijk gebruik van de woning. De ondernemer die de woning tot het ondernemingsvermogen heeft gerekend kan daardoor nog een BTW-voordeel behalen.

Praktijkvoorbeeld uitspraak Hof

Stel dat in 2018 een woning wordt gebouwd met een totale woonoppervlakte van 237m2  waarvan zakelijk 53m2, dan is 22% (53/237) van de BTW op de bouwkosten aftrekbaar. Indien de oppervlakte van het zakelijk deel van het schuindakvlak 66m2 bedraagt, waarvan 11m2 in gebruik voor de zonnepanelen dan is het percentage zakelijk gebruik 26% (53 m2 + 11 m2)/(237m2 + 11m2). Uitgaande van bouwkosten van € 400.000 plus € 84.000 BTW kan dan € 3.360 (4% van € 84.000) meer BTW in aftrek worden gebracht.

In welke situaties bestaat recht op extra BTW-aftrek?

Dit extra recht op BTW-aftrek doet zich voor bij de bouw van een woning waarbij op het dak direct zonnepanelen worden gelegd, maar deels ook indien de zonnepanelen worden geplaatst binnen 9 jaar na afloop van het jaar waarin de woning in gebruik is genomen. Stel dat de zonnepanelen in voorgaand voorbeeld pas op 31 december 2020 worden geplaatst, dan kan in de jaren 2021 t/m 2027 elk jaar € 336 BTW teruggevraagd worden.

Ook voor particulieren

Voor particulieren met zonnepanelen op het dak kan de uitspraak van het Hof aanleiding zijn bij onderhoud of vervanging van het dak een deel van de BTW terug te vragen.

Volgens de Hoge Raad ook teruggave van BTW op zonnepanelen uit 2013

Door een arrest van de Hoge Raad van 15 december 2017 is het mogelijk om alsnog BTW over de aankoop van zonnepanelen voorafgaande aan het Fuchs-arrest van 20 juni 2013 terug te vragen. Voor investeringen in het jaar 2013 kan tot 31 december 2018 BTW teruggevraagd worden.

Conclusie

Ondernemers en particulieren met zonnepanelen raden wij aan eens kritisch te kijken of nog extra BTW teruggevraagd kan worden. Een verzoek om teruggave van BTW over het jaar 2013 moet voor 31 december 2018 ingediend zijn. Van belang hierbij is nog wel dat nog de Hoge Raad zich nog moet buigen over de BTW op het dak.

(Bron: fiscaalconsult(

Ontwikkelingsorganisatie X vroeg in december 2012 aan de inspecteur om als BTW-ondernemer te worden aangemerkt en haar aangiftebiljetten voor de jaren 2006 tot en met 2012 uit te reiken. In oktober 2013 ontving X de aangifteformulieren voor 2006 tot en met 2011 en diende deze in november 2013 in. Het aangifteformulier voor 2012 diende X in december 2013 in. De inleverdatum op de aangifteformulieren was steeds 1 februari van het volgend jaar. De inspecteur verklaarde de teruggaafverzoeken van X over 2006 tot en met 2012 niet ontvankelijk omdat zij buiten de wettelijke termijn waren ingediend. X ging in beroep en stelde dat zij als BTW-ondernemer moest worden aangemerkt. De inspecteur had haar ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om door het indienen van aangiften verzoeken om teruggaaf in te dienen. Rechtbank Gelderland besliste dat X in dit geval binnen drie maanden na afloop van het kwartaal waarop de teruggaaf betrekking had, had moeten verzoeken om teruggaaf van BTW. De driemaandentermijn volgde volgens de Rechtbank uit artikel 31, lid 2 en lid 5, Wet OB omdat moest worden aangenomen dat bij een eerste teruggaafverzoek, zonder dat sprake was van een uitnodiging tot het doen aangifte, geen aangifte moest worden gedaan op grond van artikel 14, lid 1, Wet OB. De Rechtbank besliste dat X in wezen had verzocht om aangiften over alle kalenderkwartalen van 2007 tot en met 2012. Uit artikel 10, lid 2, AWR kon volgens de Rechtbank worden afgeleid dat de inspecteur een termijn moest stellen van tenminste een maand na het einde van de betreffende kalenderkwartalen en hij had dit ook daadwerkelijk gedaan. maar niet bevoegd was de wettelijke aangiftetermijnen ten gunste van X te verlengen. Wel besliste de Rechtbank dat de inspecteur de teruggaafverzoeken over het derde en vierde kwartaal 2012 ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard omdat X al in haar brief van december 2012 (en dus voordat de driemaandentermijn voor die kwartalen was verstreken) om uitreiking van aangiftebiljetten had gevraagd. De Rechtbank was het echter niet met X eens dat zij voor de uitvoering van projecten in ontwikkelingslanden BTW-ondernemer was omdat tussen haar en het Ministerie van Buitenlandse Zaken een rechtsbetrekking bestond op grond waarvan zij van dit ministerie vergoedingen ontving voor diensten die zij aan dezelfde ministerie verleende. De Rechtbank besliste dat X haar activiteiten primair verrichtte ter verwezenlijking van haar eigen doelstellingen en was het met de inspecteur eens dat geen sprake was van verbruik als bedoeld in het Landboden Agrardienste-arrest van het EU-Hof. De Rechtbank besliste dat X geen diensten tegen vergoeding had verricht en dat zij geen ondernemer voor de BTW was.Ontwikkelingsorganisatie X vroeg in december 2012 aan de inspecteur om als BTW-ondernemer te worden aangemerkt en haar aangiftebiljetten voor de jaren 2006 tot en met 2012 uit te reiken. In oktober 2013 ontving X de aangifteformulieren voor 2006 tot en met 2011 en diende deze in november 2013 in. Het aangifteformulier voor 2012 diende X in december 2013 in. De inleverdatum op de aangifteformulieren was steeds 1 februari van het volgend jaar. De inspecteur verklaarde de teruggaafverzoeken van X over 2006 tot en met 2012 niet ontvankelijk omdat zij buiten de wettelijke termijn waren ingediend. X ging in beroep en stelde dat zij als BTW-ondernemer moest worden aangemerkt. De inspecteur had haar ten onrechte niet in de gelegenheid gesteld om door het indienen van aangiften verzoeken om teruggaaf in te dienen. Rechtbank Gelderland besliste dat X in dit geval binnen drie maanden na afloop van het kwartaal waarop de teruggaaf betrekking had, had moeten verzoeken om teruggaaf van BTW. De driemaandentermijn volgde volgens de Rechtbank uit artikel 31, lid 2 en lid 5, Wet OB omdat moest worden aangenomen dat bij een eerste teruggaafverzoek, zonder dat sprake was van een uitnodiging tot het doen aangifte, geen aangifte moest worden gedaan op grond van artikel 14, lid 1, Wet OB. De Rechtbank besliste dat X in wezen had verzocht om aangiften over alle kalenderkwartalen van 2007 tot en met 2012. Uit artikel 10, lid 2, AWR kon volgens de Rechtbank worden afgeleid dat de inspecteur een termijn moest stellen van tenminste een maand na het einde van de betreffende kalenderkwartalen en hij had dit ook daadwerkelijk gedaan. maar niet bevoegd was de wettelijke aangiftetermijnen ten gunste van X te verlengen. Wel besliste de Rechtbank dat de inspecteur de teruggaafverzoeken over het derde en vierde kwartaal 2012 ten onrechte niet-ontvankelijk had verklaard omdat X al in haar brief van december 2012 (en dus voordat de driemaandentermijn voor die kwartalen was verstreken) om uitreiking van aangiftebiljetten had gevraagd. De Rechtbank was het echter niet met X eens dat zij voor de uitvoering van projecten in ontwikkelingslanden BTW-ondernemer was omdat tussen haar en het Ministerie van Buitenlandse Zaken een rechtsbetrekking bestond op grond waarvan zij van dit ministerie vergoedingen ontving voor diensten die zij aan dezelfde ministerie verleende. De Rechtbank besliste dat X haar activiteiten primair verrichtte ter verwezenlijking van haar eigen doelstellingen en was het met de inspecteur eens dat geen sprake was van verbruik als bedoeld in het Landboden Agrardienste-arrest van het EU-Hof. De Rechtbank besliste dat X geen diensten tegen vergoeding had verricht en dat zij geen ondernemer voor de BTW was.

(Bron: FUTD)

De staatssecretaris heeft het conceptwetsvoorstel van de voorgenomen aanscherping van de definitie voor geneesmiddelen voor toepassing van het verlaagde BTW-tarief voor internetconsultatie aangeboden. De toepassing van het verlaagde BTW-tarief voor geneesmiddelen wordt afhankelijk gesteld van de afgifte van een (parallel)handelsvergunning of expliciete vrijstelling daarvan, zoals bedoeld in de Geneesmiddelenwet. Producten zullen daarom vanaf 1 januari 2018 alleen onder het verlaagde BTW-tarief vallen als voor deze producten een (parallel)handelsvergunning is afgegeven of als deze producten daar expliciet van zijn vrijgesteld. Door de koppeling met de (parallel)handelsvergunning, of expliciete vrijstelling daarvan zoals bedoeld in de Geneesmiddelenwet, zullen cosmetische, reinigende en verzorgende producten en andere farmaceutische producten die verhandeld worden met een vergunning als medische hulpmiddelen niet (meer) kwalificeren als geneesmiddel voor de BTW.

(Bron: FUTD)