DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws voor de Zelfstandige zonder personeel (ZZP), belastingnieuws, omzetbelasting

Volgens Hof Den Bosch kan het Europese Fuchs-arrest met terugwerkende kracht worden toegepast en kunnen ondernemers die voor de datum van het arrest in zonnepanelen hebben geïnvesteerd de voorbelasting op hun factuur terugkrijgen.

Een particulier heeft op 27 maart 2013 een factuur ontvangen voor de plaatsing van zonnepanelen op zijn woning. Naar aanleiding van het Fuchs-arrest van het Hof van Justitie van 20 juni 2013, waarin is geoordeeld dat een particulier die zonnepanelen op zijn huis plaatst en energie aan het net terug levert als btw-ondernemer kan worden aangemerkt, heeft hij zich op 27 juni 2013 aangemeld als ondernemer voor de omzetbelasting en verzocht om jaaraangifte te mogen doen. De particulier wordt door de inspecteur als ondernemer aangemerkt en hij reikt een aangiftebiljet uit voor de periode 27 juni 2013 tot en met 30 september 2013. De particulier verzoekt in het aangiftebiljet om een teruggave van de omzetbelasting op de factuur van maart 2013. De inspecteur is echter van mening dat het verzoek te laat is ingediend omdat de particulier zich niet binnen een maand na afloop van het kwartaal waarin de factuurdatum valt heeft aangemeld als ondernemer.

In tegenstelling tot de inspecteur is het hof van mening dat het Fuchs-arrest met terugwerkende kracht kan worden toegepast. Uit vaste jurisprudentie van het Europese Hof volgt dat de rechter een uitleg van het Europese Hof kan en moet toepassen op zaken die zijn ontstaan en tot stand gekomen voor het arrest waarin om uitleg van het betreffende voorschrift is beslist. Alleen het Europese Hof kan beslissen dat voor de uitleg een beperking in tijd geldt. De rechter moet de rechten van een belastingplichtige, die aan het Unierecht worden ontleend, waarborgen.

(Bron: PKF)

Heeft u over 2016 te weinig btw aangegeven, doe dit dan alsnog met een suppletieformulier omzetbelasting. Doet u dat vóór 1 april 2017, dan betaalt u geen belastingrente. Een correctie van € 1.000 of minder kunt u ook in uw eerstvolgende aangifte verwerken.

Heeft u in een btw-aangifte over 2016 te weinig btw aangegeven, dan moet u dit corrigeren middels een suppletie. Wacht daar niet te lang mee. U bent namelijk geen belastingrente verschuldigd als u de verschuldigde btw alsnog aangeeft en betaalt vóór 1 april 2017. Ook kunt u zo een boete voorkomen, maar dan mag het alsnog te betalen btw-bedrag niet hoger zijn dan € 20.000 of niet meer zijn dan 10% van de betaalde btw over 2016.

Tip! Corrigeren kan met een suppletie omzetbelasting. Neem hiervoor contact op met uw adviseur.

Na het indienen van de suppletie ontvangt u van de Belastingdienst een naheffingsaanslag.

Tip! Heeft u teveel btw aangegeven, dan kunt u dit ook met een suppletieformulier corrigeren. U ontvangt dan binnen enkele weken een teruggaafbeschikking van de Belastingdienst.

Kleine correcties

Voor kleine correcties hoeft u geen suppletie in te dienen. Het gaat dan om een bedrag van € 1.000 of minder aan te veel of te weinig opgegeven btw. Deze btw mag u verwerken in uw eerstvolgende btw-aangifte. U krijgt dan van de Belastingdienst geen teruggaafbeschikking of naheffingsaanslag.

I

Heeft u over 2016 te weinig btw aangegeven, doe dit dan alsnog met een suppletieformulier omzetbelasting. Doet u dat vóór 1 april 2017, dan betaalt u geen belastingrente. Een correctie van € 1.000 of minder kunt u ook in uw eerstvolgende aangifte verwerken.

Heeft u in een btw-aangifte over 2016 te weinig btw aangegeven, dan moet u dit corrigeren middels een suppletie. Wacht daar niet te lang mee. U bent namelijk geen belastingrente verschuldigd als u de verschuldigde btw alsnog aangeeft en betaalt vóór 1 april 2017. Ook kunt u zo een boete voorkomen, maar dan mag het alsnog te betalen btw-bedrag niet hoger zijn dan € 20.000 of niet meer zijn dan 10% van de betaalde btw over 2016.

Tip! Corrigeren kan met een suppletie omzetbelasting. Neem hiervoor contact op met uw adviseur.

Na het indienen van de suppletie ontvangt u van de Belastingdienst een naheffingsaanslag.

Tip! Heeft u teveel btw aangegeven, dan kunt u dit ook met een suppletieformulier corrigeren. U ontvangt dan binnen enkele weken een teruggaafbeschikking van de Belastingdienst.

Kleine correcties

Voor kleine correcties hoeft u geen suppletie in te dienen. Het gaat dan om een bedrag van € 1.000 of minder aan te veel of te weinig opgegeven btw. Deze btw mag u verwerken in uw eerstvolgende btw-aangifte. U krijgt dan van de Belastingdienst geen teruggaafbeschikking of naheffingsaanslag.

(Bron: Schipper Groep)

Vanaf 1 januari 2017 gelden andere regels voor het aanmerken van een vordering als oninbaar en voor de manier waarop de betaalde BTW kan worden teruggevraagd. Daarnaast geldt een aanpassing voor het terugbetalen van afgetrokken voorbelasting door het niet betalen van de vordering.

De leverancier kan zijn op aangifte betaalde BTW terugvragen zodra het zeker is dat zijn vordering (gedeeltelijk) oninbaar is. Nieuw is dat de vordering in ieder geval 1 jaar ná de uiterste betaaldatum van de factuur, als oninbaar wordt aangemerkt. Daarnaast hoeft voor de teruggaaf geen apart verzoek meer te worden ingediend. De teruggaaf kan worden verwerkt in de BTW-aangifte.

Terugbetalen van afgetrokken voorbelasting

De afnemer moet zijn op aangifte afgetrokken voorbelasting terugbetalen als hij het factuurbedrag (deels) heeft teruggekregen of op het moment dat duidelijk is dat hij de factuur niet (helemaal) gaat betalen. Nieuw is dat de afnemer de BTW uiterlijk 1 jaar ná de uiterste betaaldatum van de factuur, moet terugbetalen.

Bron: Belastingdienst

De dagen worden kort en koud, wat betekent dat het einde van het jaar nadert! Een uitstekend moment om bij een warm, knisperend haardvuur onder het genot van een goed glas wijn vooruit te blikken op de veranderingen op btw-gebied voor het jaar 2017! Hieronder een aantal tips die voor jou relevant kunnen zijn.

Nieuwe regelgeving oninbare vorderingen
Vanaf 2017 wordt het terugvragen van afgedragen btw die niet (meer) kan worden geïnd, eenvoudiger. De btw kan namelijk in ieder geval worden teruggevraagd indien de betreffende factuur één jaar nadat deze opeisbaar is geworden nog niet is betaald. Het oninbare btw-bedrag kan gewoon in de reguliere aangifte worden opgenomen. De nieuwe termijn van één jaar gaat lopen met ingang van 1 januari 2017. Is bijvoorbeeld een vordering opeisbaar op 1 oktober 2016 niet betaald, dan kan de afgedragen btw pas worden teruggevraagd op 1 januari 2018 (en niet 1 oktober 2017). Als een oninbare vordering later alsnog (deels) wordt betaald, dan moet de teruggevraagde btw weer worden terugbetaald aan de Belastingdienst. Staat overigens al voor de éénjaarstermijn vast dat er geen betaling zal worden ontvangen, dan bestaat op dat moment al recht op teruggaaf van btw.

Levering bouwterrein in 2016 of 2017?
De levering van een bouwterrein is belast met btw. Door toepassing van de samenloopregeling is dan geen overdrachtsbelasting verschuldigd. De Europese rechter geeft echter een ruimere uitleg aan het begrip bouwterrein dan onze eigen wetgever. We kunnen daarom op dit moment nog “kiezen” voor de ruime of de enge definitie en daarmee inspelen op de verschillende fiscale uitwerkingen. Vanaf 1 januari 2017 is deze “keuze” niet meer mogelijk, aangezien de wettekst dan aansluit op de rechtspraak. Het kan dus aantrekkelijk zijn om de levering van een bouwterrein nog in 2016 te laten plaatsvinden.

Pas de KOR toe!
Indien er op jaarbasis maximaal € 1.883 aan btw (na aftrek van voorbelasting) is verschuldigd, dan komt een natuurlijk persoon of samenwerkingsverbanden van natuurlijke personen (zoals een maatschap of een VOF) in aanmerking voor de kleineondernemersregeling (KOR). In dat geval hoef je een deel van de btw niet te voldoen. Er geldt zelfs een vermindering van 100% indien op jaarbasis niet meer dan € 1.345 aan btw is verschuldigd. Ga daarom na of jij in jouw situatie de KOR kan toepassen!

Meld een verbreking of wijziging fiscale eenheid btw
Ondernemers die zijn opgenomen in een fiscale eenheid voor de btw zijn hoofdelijk aansprakelijk voor de btw-schulden van de fiscale eenheid. Indien er niet langer aan de voorwaarden van een fiscale eenheid btw wordt voldaan, is het raadzaam om de inspecteur hiervan op de hoogte te stellen en de fiscale eenheid te verbreken of te wijzigen. Hierdoor eindigt de hoofdelijke aansprakelijkheid voor de uittredende ondernemer(s).

Aandachtspunten laatste btw-aangifte 2016
Suppletie btw
Onjuistheden of onvolledigheden in eerder ingediende btw-aangiften kunnen worden gecorrigeerd door middel van het indienen van een suppletieaangifte. Als deze onjuistheden of onvolledigheden niet worden gecorrigeerd riskeer je een boete voor het niet tijdig of niet juist doen van de aangifte. De grens voor het verplicht indienen van een suppletieaangifte ligt bij € 1.000. Als de correctie lager is, is het indienen van een suppletieaangifte niet verplicht. In dat geval kun je de correctie meenemen in de lopende btw-aangifte.

Correctie privégebruik auto
Wanneer een ondernemer zijn auto van de zaak privé gebruikt, dan dient hij aan het einde van het jaar btw voor het privégebruik (op basis van het werkelijk aantal privé gereden kilometers of op basis van een forfaitaire correctie) te betalen. Vergeet deze correctie privégebruik auto niet!

Herziening
Het recht op aftrek van btw is afhankelijk van het gebruik van de ingekochte goederen en diensten. Op het moment van inkoop moet een ondernemer op basis van het verwachte gebruik de btw-aftrek bepalen. Wanneer het gebruik achteraf toch anders blijkt te zijn (bijvoorbeeld meer gebruik voor vrijgestelde prestaties dan ingeschat), dan moet de afgetrokken btw worden ‘herzien’. Het is belangrijk om deze herzieningsberekening eind 2016 te maken zodat de eventueel te weinig teruggevraagde btw kan worden teruggevraagd of te weinig afgedragen btw alsnog kan worden voldaan.

(Bron: Bentacera)

De btw op ontvangen facturen in aftrek gebracht maar de factuur nog niet betaald? U bent de btw na één jaar weer aan de Belastingdienst verschuldigd. Deze voorgestelde nieuwe regeling leidt ertoe dat u de btw op deze openstaande facturen moet betalen op 1 januari 2017 en moet voldoen op uw btw-aangifte. Wij adviseren u na te gaan welke facturen op 1 januari 2017 een jaar openstaan. Door tijdig een akkoord te sluiten met uw crediteur kunt u terugbetaling van de btw voorkomen.

Voordeel terugbetalen btw

Heeft u een factuur uitgereikt met daarop btw, dan kunt u de btw weer terugvragen zodra de factuur een jaar openstaat. De btw op facturen die op 1 januari 2017 openstaan, kunt u terugvragen over het eerste tijdvak van 2018. De nieuwe regeling werkt dus niet terug in uw voordeel.

 

Nadeel terugbetalen btw

De nieuwe regeling werkt wél terug in uw nadeel. Heeft u de btw  op facturen nog niet betaald maar wel (deels) teruggevraagd? Dan bent u die btw weer verschuldigd als de factuur na een jaar nog openstaat. Dit geldt dus ook voor facturen die op 1 januari 2017 een jaar openstaan. De btw op deze oude facturen van vóór 1 januari 2016 bent u op 1 januari 2017 verschuldigd.

Maak een overzicht van facturen die u nog moet betalen.  Staan deze facturen op 1 januari 2017 al een jaar open? Dan bent u de btw die u heeft teruggevraagd, weer verschuldigd. De btw verwerkt u op de btw-aangifte over het eerste tijdvak in 2017. Een akkoord met de crediteur kan voorkomen dat u de btw weer verschuldigd bent. Het akkoord moet ertoe leiden dat de koopschuld wordt omgezet in een leenschuld.

(Bron: ABAB)

Op grond van de Btw-richtlijn mag een ondernemer in beginsel de btw aftrekken op afgenomen goederen en diensten voor zover deze worden gebruikt voor btw-belaste prestaties. Deze bepaling biedt geen ruimte voor een regeling die de btw-aftrek volledig weigert als de ondernemer het aangeschafte goed voor minder dan 10% gebruikt voor btw-belaste prestaties.

Aftrekbare btw

In beginsel mogen ondernemers btw aftrekken als voorbelasting in hun aangifte omzetbelasting als deze btw gedurende het aangiftetijdvak:

  • is gefactureerd door andere ondernemers vanwege de prestaties die aan de ondernemer zijn verricht. De facturen moeten aan bepaalde eisen voldoen;
  • door de ondernemer verschuldigd is geworden omdat hij een intracommunautaire verwerving heeft verricht. Hierbij geldt als aanvullende voorwaarde voor het recht op aftrek dat de ondernemer moet beschikken over een correcte factuur; of
  • verschuldigd is geworden als gevolg van invoer van goederen, verlegging, het verrichten van prestaties binnen het eigen bedrijf die zijn aangewezen als btw-belaste diensten om concurrentieverstoring te voorkomen of vanwege de levering van een nieuw vervoermiddel door een particulier of wederverkoper.

 

Het recht op aftrek van voorbelasting is gekoppeld aan het gebruik voor btw-belaste prestaties. Bij bepaalde vormen van gebruik van de afgenomen prestaties in het buitenland kan ook recht op aftrek van voorbelasting bestaan. Bijvoorbeeld als de ondernemer volgens de nationale wet recht op aftrek van voorbelasting zou hebben gehad als het gebruik in Nederland had plaatsgevonden.

 

Uitzonderingen op recht op aftrek

In bepaalde gevallen is het recht op aftrek van voorbelasting uitgesloten. Als iemand ten behoeve van de onderneming een korte tijd verblijft in een horecabedrijf, is de btw in de kosten van eten en drinken niet aftrekbaar. Daarnaast kent het Besluit Uitsluiting aftrek omzetbelasting (BUA) nog enkele situaties waarin de aftrek van btw als voorbelasting is beperkt of zelfs geheel is uitgesloten. Daarbij valt te denken aan de btw op standsuitgaven of op loon in natura met uitzondering van de auto voor de zaak (de auto van de zaak valt onder een aparte regeling).

 

Uitsluitend gebruik voor (andere dan) belaste prestaties

De situatie is eenvoudig als de ondernemer prestaties afneemt die hij uitsluitend gebruikt voor btw-belaste prestaties. In beginsel kan hij dan gewoon alle btw aftrekken. Gebruikt de ondernemer de afgenomen prestaties uitsluitend ten behoeve van activiteiten die zijn vrijgesteld van btw, dan is de zaak eveneens simpel. Hij heeft dan geen recht op aftrek van voorbelasting.

 

Gemengd gebruik niet-investeringsgoederen en diensten

Als de ondernemer een afgenomen goed of dienst zowel voor btw-belaste prestaties als voor andere doeleinden (btw-vrijgestelde prestaties of privédoeleinden) gebruikt, mag hij een deel van de voorbelasting aftrekken. Voor diensten en goederen waarop doorgaans niet wordt afgeschreven – de zogeheten niet-investeringsgoederen – geldt dat men het recht op aftrek in eerste instantie moet bepalen op het moment van inkoop. Als de ondernemer het goed nog niet in gebruik heeft genomen, zal hij een schatting moeten maken. Wanneer hij daadwerkelijk het niet-investeringsgoed gaat gebruiken, moet hij de verhouding in het geschatte gebruik vergelijken met de verhouding in het werkelijke gebruik. Als de werkelijke verhouding afwijkt van de geschatte verhouding, moet een btw-correctie plaatsvinden. In beginsel baseert de ondernemer de verdeling op basis van omzetverhoudingen tenzij het werkelijk gebruik een betere verdeelsleutel vormt.

 

Gemengd gebruik investeringsgoederen

Voor investeringsgoederen gelden grotendeels dezelfde regels voor de berekening van de aftrek van voorbelasting voor de btw-aftrek als voor niet-investeringsgoederen. Een verschil is dat de ondernemer bij investeringsgoederen voor ieder goed afzonderlijk bepaalt of hij de btw splitst op basis van het werkelijk gebruik of op basis van de omzetverhoudingen. Bovendien moet de ondernemer gedurende de herzieningstermijn van vijf jaar (tien jaar bij onroerende investeringsgoederen) ieder jaar nagaan of de verhouding in het werkelijke gebruik met meer dan 10% afwijkt van de oorspronkelijke verhouding waarvan hij was uitgegaan. Overigens geldt deze 10%-marge in beginsel niet in het eerste jaar. Is sprake van een te grote afwijking, dan moet de ondernemer over 20% (10% als het gaat om onroerende zaken) een btw-correctie toepassen.

 

Nihilaftrek bij belast gebruik <10%

Voor het Hof van Justitie van de EU is de vraag gekomen of de fiscus het recht op aftrek van voorbelasting geheel mag weigeren als een afgenomen goed of dienst voor minder dan 10% voor economische activiteiten wordt gebruikt. Het district Potsdam-Mittelmark had namelijk enkele aangeschafte goederen voor 2,65% gebruikt voor btw-belaste prestaties. De belastingdienst van Brandenburg stond echter geen enkele aftrek toe nu het gebruik voor belaste prestaties minder dan 10% was. Maar deze beperking was niet toegestaan onder de Zesde Richtlijn. Ook de huidige richtlijn stelt dat een ondernemer recht heeft op aftrek van voorbelasting voor zover hij deze gebruikt voor belaste prestaties.

(Bron: Taxence)

De Belastingdienst heeft modelovereenkomsten op haar site geplaatst voor de situatie waarin de opdrachtgever zeker wil weten dat hij geen loonheffingen hoeft in te houden en af te dragen. De voorbeeldovereenkomsten van de Belastingdienst zeggen niets over de aanwezigheid van btw-ondernemerschap en of er een vrijstelling kan worden toegepast.

De modelovereenkomsten zijn geen werkgeversgezag; meestal is sprake van opdrachtverstrekking. De opdrachtnemer stuurt een factuur waarbij hij/zij per tijdseenheid of afgerond project wordt betaald. In deze situatie zal al gauw sprake zijn van btw-ondernemerschap, maar dit moet per geval afzonderlijk worden beoordeeld.

Btw-vrijstelling

Bij een aantal overeenkomsten is een btw-vrijstelling van toepassing, bijvoorbeeld omdat er medische prestaties worden verricht waarbij een BIG-registratie vereist is. Bij toepassing van de voorbeeldovereenkomst voor muziekonderwijzer, is de leeftijd van de leerling van belang voor vaststelling van de btw-heffing. Is de leerling jonger dan 21 jaar, dan is er een vrijstelling voor de btw. Is de leerling ouder dan 21 jaar, dan is er 21% btw over de muzieklessen verschuldigd. Bij toepassing van de overeenkomsten dient per geval beoordeeld te worden of er sprake is van btw-ondernemerschap. Dit is afhankelijk van de feitelijke situatie. Over het algemeen zal snel sprake zijn van btw-ondernemerschap, maar kunnen specifieke vrijstellingen van toepassing zijn waardoor er geen btw hoeft te worden vermeld op de factuur.

(Bron: HLB)

Bij gebruik van de nieuwe DBA-modelovereenkomsten van de Belastingdienst kunnen btw-vrijstellingen in gevaar komen, aldus Carola van Vilsteren in Tax Talks.

Bij het uitlenen van personeel is btw een belangrijk punt, omdat de btw een kostenverhogend effect heeft. Het uitlenen van personeel is volgens een besluit in beginsel een belaste prestatie ter zake waarvan btw in rekening dient te worden gebracht, al kan de heffing in een aantal situaties toch achterwege blijven.

Opdrachtverstrekking en btw

Vanuit btw-perspectief lijken de nieuwe DBA-modelovereenkomsten van de Belastingdienst ook tot nieuwe problemen te kunnen leiden. Om een dienstbetrekking te voorkomen, streeft men naar een opdrachtverstrekking. Een opdrachtverstrekking is normaal gesproken belast met btw, tenzij een vrijstelling van toepassing is. Kijkend naar de modellen voor bijvoorbeeld medici, dan is er geen btw-probleem als het om een BIG-er gaat die een medische dienst verricht omdat hij onder een vrijstelling valt. Als het gaat om een gastdocent die wordt ingezet voor het verzorgen van wettelijk geregeld onderwijs, wordt het een ander verhaal. Er kunnen in dat geval wel goedkeuringen gelden, maar juist de school moet dan de lead hebben. Dat wringt met de arbeidsrelatie en dat gaat voor de btw niet goed, aldus Carola van Vilsteren in de aflevering van Tax Talks van 19 januari 2016.

Werken met personeel zonder btw-heffing?

Een oplossing voor gezamenlijk werken met personeel zonder btw is bijvoorbeeld via een overeenkomst ‘kosten voor gemene rekening’. Het nadeel hierbij is echter dat ieder een deel van de kosten volgens een vooraf vastgestelde verdeelsleutel voor zijn rekening moet nemen, en deze verdeelsleutel kan niet meer gewijzigd worden. Partijen kunnen bijvoorbeeld ook een zogenaamde ‘pot-overeenkomst’ aangaan. Het gezamenlijke personeelslid wordt dan van een gemeenschappelijke bankrekening betaald en er zit geen vaste verdeelsleutel in.

(Bron: Taxence)

X en zijn echtgenote Y kochten in 2006 vijf appartementsrechten in een appartementencomplex. Voor de levering van de appartementsrechten op 10 oktober 2007 was op 16 mei 2007 € 93.004 aan BTW in rekening gebracht die X pas in het tweede kwartaal 2008 in aftrek bracht als voorbelasting. X had de appartementsrechten in 2007 in gebruik genomen. Hij gebruikte het woonappartement ook voor werkzaamheden ten behoeve van zijn onderneming, vooral voor het voeren van de administratie daarvan. De teruggaaf was aan hem verleend. De inspecteur stelde later dat X de appartementsrechten tot zijn privévermogen had gerekend zodat hij geen recht had op aftrek van voorbelasting. X ging in beroep tegen de opgelegde naheffingsaanslag BTW. Hij stelde dat hij al in 2007 de appartementsrechten als ondernemingsvermogen had geëtiketteerd en dat het hem niet kon worden tegengeworpen dat de in rekening gebrachte BTW door een omissie pas in een later tijdvak in aftrek was gebracht. Hof Den Bosch verwees naar een arrest van 8 oktober 2010 waarin de Hoge Raad had beslist dat een aftrek waarop direct aanspraak bestond, maar die in eerste instantie ten onrechte niet was gerealiseerd, niet alsnog via herziening kon worden teruggevraagd. Als laatste tijdstip waarop de keuze om een goed al dan niet als ondernemingsvermogen aan te merken, gold het tijdstip waarop het goed in gebruik was genomen. Het tijdstip van ingebruikname was volgens het Hof het laatste tijdstip waarop X de appartementsrechten tot zijn ondernemingsvermogen kon rekenen. Uiterlijk op dat moment moest X uitdrukking geven aan zijn keuze. Het stond volgens het Hof niet precies vast wanneer de ingebruikname had plaatsgevonden, maar het stond wel vast dat dit in 2007 had plaatsgehad. Het Hof besliste dat X er niet voor had gekozen om de appartementsrechten in 2007 tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen omdat hij de in rekening gebrachte BTW niet uiterlijk in de aangifte BTW over het vierde kwartaal 2007 als voorbelasting in aftrek had gebracht. De beslissing dat X de appartementsrechten niet tot zijn ondernemingsvermogen had gerekend, bleek volgens het Hof ook uit het feit dat X in de jaren 2007 tot en met 2010 geen BTW wegens een fictieve dienst in zin van artikel 4, lid 2, onderdeel a, Wet OB had aangegeven.

(Bron: FUTD)

Zorggroepen, gezondheidscentra en geboortezorgcentra in de eerste lijn betalen vanaf komend jaar geen 21 procent btw meer over de vergoeding voor de overheadkosten die zij maken. Een ruime meerderheid in de Tweede Kamer stemde woensdagmiddag in met een amendement op het Belastingplan 2016 van de parlementariërs Neppérus (VVD) en Groot (PvdA), dat deze btw-vrijstelling per 1 januari 2016 moet regelen. Het Belastingplan van staatssecretaris Wiebes moet overigens nog worden goedgekeurd door de Eerste Kamer, waar de coalitie van PvdA en VVD geen vanzelfsprekende meerderheid heeft.

In het amendement stellen beide coalitiegenoten voor om de verbruiksbelasting op onder meer frisdrank, limonade en vruchtensap (frisdrankaccijns) te verhogen. Het geld dat deze fiscale maatregel de schatkist oplevert, zo’n 30 miljoen euro per jaar, moet worden ingezet om een btw-vrijstelling te kunnen bekostigen voor zorggroepen. Staatssecretaris Wiebes (VVD, Financiën) kan aan de wens van de Kamer tegemoetkomen door het Uitvoeringsbesluit omzetbelasting uit 1968 aan te passen. Hiervoor is geen wetswijziging nodig. Wiebes deed vorige week in een debat over het Belastingplan al de toezegging dat hij de btw-vrijstelling voor zorggroepen per 1 januari volgend jaar zou regelen, mits het amendement door een meerderheid van de Kamer gesteund zou worden.

‘Het ei is gelegd’, zegt Theo Bisschops, fiscaal jurist en directeur van zorggroep RCH Midden-Brabant. ‘Waarschijnlijk regelt de staatssecretaris via een beleidsbesluit nu dat zorggroepen en gezondheidscentra voortaan erkend worden als sociale en culturele instellingen. Volgens Europese regels zijn zij vrijgesteld van het betalen van btw. Deze weg is onlangs ook in de wijkverpleging bewandeld. Hiermee erkent de politiek dat als de zorg onderdeel is van een geheel, zoals bij ketenzorg het geval is, de belastingdienst niet zomaar een knip kan maken.’

Al enkele jaren komen zorggroepen en gezondheidscentra in het geweer tegen de btw-heffing op de vergoeding voor de administratieve kosten die zij maken om de kwaliteit van en de samenwerking in de zorg te handhaven en te verbeteren. De fiscus oordeelde tot op heden dat bij het maken van overheadkosten door zorggroepen er geen directe zorgrelatie is met de patiënt en dat er daarom geen sprake kan zijn van btw-vrijgestelde medische zorgverlening. Een standpunt dat in het voorjaar van 2014 nog door het Amsterdamse Hof werd bevestigd in een zaak die was aangespannen door zorggroep Zaanstreek-Waterland.

Al stelde Christel van Vugt, accountmanager bij brancheorganisatie InEen, onlangs in een artikel in Medisch Contact dat de fiscus in de afgelopen jaren niet één lijn heeft getrokken bij het aanslaan van de zorggroepen. ‘Sommige zorggroepen hebben (..) nooit btw betaald. Sommige hebben een vrijstelling, andere weer niet. Weer andere hebben, na de uitspraak van het Amsterdamse Hof in 2014, een forse aanslag met terugwerkende kracht opgelegd gekregen. ’

Een interessante vraag is nu of de fiscus besluit om met terugwerkende kracht de btw-aanslagen voor zorggroepen kwijt te schelden. Nika Stegeman, belastingadviseur, reageert terughoudend. ‘Het grootste struikelblok is dat de btw-vrijstelling gekoppeld is aan de verhoging van de verbruiksbelasting op frisdrank. Er is dus pas per 1 januari 2016 budgettaire dekking voor het schrappen van de btw-heffing op zorggroepen. Aan de andere kant merk je ook dat de Kamer vindt dat deze vrijstelling echt nodig is. De Kamer kan de staatssecretaris dan ook opdragen om zorggroepen met terugwerkende kracht per 1 januari 2015 vrij te stellen van het betalen van btw. Een regeling waarbij zorggroepen ook een btw-vrijstelling krijgen voor de jaren tot 2015, is uitvoeringstechnisch lastig. Je hebt het hier dan namelijk over gesloten boekjaren.’

Bisschops: ‘Met deze uitspraak van de Kamer in de hand heeft de belastingdienst het recht om tot 1 januari 2016 btw te heffen op de overheadkosten van zorggroepen. In theorie zou de fiscus na dit aangenomen amendement dus zelfs extra werk kunnen gaan maken van het met terugwerkende kracht aanslaan van zorggroepen. Onder de belastinginspecteurs zitten hele eigengereide personen en de wettelijke naheffingstermijn is vastgesteld op vijf jaar. Daarna ben je pas veilig. Aan de andere kant kan staatssecretaris Wiebes ook besluiten om de btw-aanslagen op zorggroepen over de afgelopen vijf jaar juist terug te draaien. Dit is ook in de wijkverpleging gebeurd. Het is allemaal heel verwarrend. De champagne kan nog niet open.’

Zelf probeert Bisschops de heffing van ongeveer een half miljoen euro (inclusief naheffing) die zijn zorggroep RCH Midden-Brabant kreeg opgelegd ongedaan te maken via een bodemprocedure bij de rechtbank Zeeland/West-Brabant. ‘Ondanks dit besluit van de Kamer gaan wij onze procedure gewoon doorzetten. Of de fiscus moet ineens een draai make. Voor mij is dit een principekwestie.’

(Bron: Medisch-contact)