DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws voor de Zelfstandige zonder personeel (ZZP), belastingnieuws, omzetbelasting

BV X maakte deel uit van een f.e. voor de BTW. Zij verkreeg op 12 december 2007 een gebouw van CV E, die het gebouw in 2003 had gekocht en de voorbelasting volledig in aftrek had gebracht. Met ingang van 1 januari 2007 verhuurde CV E een deel van het gebouw vrijgesteld van BTW. Met betrekking tot de levering van het gebouw was artikel 31 Wet OB (overgang van een algemeenheid van goederen) van toepassing. BV X gaf over het vierde kwartaal 2007 herzienings-BTW aan over de periode 12 tot en met 31 december 2007. De inspecteur was het niet eens met de tijdsgelange berekening van de herzienings-BTW en legde een naheffingsaanslag op. BV X ging in beroep. Rechtbank Haarlem en Hof Amsterdam verklaarden het beroep van BV X ongegrond.

De Hoge Raad besliste op het beroep in cassatie van BV X dat op grond van artikel 31 Wet OB bij de overgang van het geheel of een gedeelte van een algemeenheid van goederen, al dan niet tegen vergoeding of in de vorm van een inbreng in een vennootschap, geen levering plaatsvond en dat degene op wie de goederen overgingen, in de plaats trad van de ondernemer die de goederen overdroeg, tenzij bij ministeriële regeling anders was bepaald. Dit laatste was niet het geval. Het in de plaats treden betrof onder meer belasting die na de overdracht werd verschuldigd vanwege eventuele herrekening in de zin van artikel 12, lid 2, Uitvoeringsbeschikking OB (UBOB) of eventuele herziening in de zin van de artikelen 13 en 13a UBOB. Dat de overnemer in de plaats trad van de overdrager betekende volgens de Hoge Raad niet dat de overnemer de al door de overdrager verschuldigd geworden maar nog niet voldane BTW verschuldigd werd in de plaats van de overdrager. Artikel 13, lid 2, UBOB bepaalde dat de herziening met betrekking tot onroerende zaken plaatsvond telkens voor 1/10 gedeelte van de voorbelasting op basis van de voor het boekjaar geldende gegevens. De herziening moest volgens de Hoge Raad volgens deze bepaling plaatsvinden bij de aangifte over het laatste belastingtijdvak van het boekjaar. Dit betekende dat de wettelijke bepalingen ervan uitgingen dat wegens herziening met betrekking tot een bepaald boekjaar te betalen BTW in één keer, aan het eind van het boekjaar, verschuldigd werd. De Hoge Raad verwierp het betoog van BV X dat de verschuldigdheid van BTW wegens herziening gedurende de loop van een boekjaar ontstond omdat deze stelling geen steun vond in het recht. De Hoge Raad verklaarde het beroep in cassatie van BV X ongegrond.

(Bron: FUTD)

De Belastingdienst kan de aftrek van voorbelasting weigeren als de ondernemer niet beschikt over een correcte factuur van zijn leverancier. Een kleine onvolledigheid in de tenaamstelling maakt een factuur niet automatisch ongeschikt. Zo luidt het oordeel van de Hoge Raad.

In beginsel moet een factuur de volledige naam en het volledige adres van de ondernemer (de leverancier) en zijn afnemer bevatten (zie ook: ‘Nieuwe btw-regels voor facturering en administratie per 1 januari 2013’). De Hoge Raad benadrukt dat daarbij van belang is dat de fiscus de leverancier aan de hand van de factuurgegevens kan identificeren en traceren. In de zaak voor de Hoge Raad ging het om een factuur waarop de handelsnaam van de leverancier stond. Deze handelsnaam was niet identiek aan de naam waaronder de leverancier was ingeschreven in het register van de Kamer van Koophandel. Het adres op de factuur kwam wel overeen met het adres in het register. De Hoge Raad concludeerde dat in deze zaak de leverancier van de belanghebbende misschien wel te identificeren en te traceren was. Omdat in de voorgaande fase het hof daar geen rekening mee had gehouden, verwees de Hoge Raad de zaak door naar een ander hof.

Update

Inmiddels heeft het hof waarnaar deze zaak is verwezen uitspraak gedaan. Het hof heeft geoordeeld dat de onvolledige naam geen ruimte overliet voor misverstanden. Daar zorgden de overige gegevens op de factuur wel voor. Ook had de belanghebbende de fiscus diverse keren verzocht het btw-nummer van de leverancier te verifiëren. Steeds had de Belastingdienst bevestigd dat het btw-nummer correspondeerde met de gegevens onder de geregistreerde naam en handelsnaam van de leverancier. Belanghebbende mocht er dus van uitgaan dat alles klopte en zijn beroep was dan ook gegrond.

(Bron: Taxence)

De staatssecretaris heeft het besluit van 4 juli 2007 over de margeregeling in de BTW geactualiseerd. Dit is de regeling voor gebruikte goederen en kunstvoorwerpen, voorwerpen voor verzamelingen en antiquiteiten (kav-goederen). Het besluit is op 26 juli 2014 in werking getreden en bevat onder meer de volgende (beleidsmatige) wijzigingen:

  • De verhoging van het algemene BTW-tarief van 19% naar 21% is verwerkt
  • De herziening van de keuze om al dan niet de margeregeling toe te passen is onder voorwaarden versoepeld
  • Ter verduidelijking is een nieuwe paragraaf opgenomen over de samenloop van de autodemontageregeling en de margeregeling
  • De onderdelen over intracommunautaire transacties met kav-goederen zijn verduidelijkt. Ten onrechte afgetrokken BTW staat de toepassing van de kav-vergunning niet in de weg
  • De grens voor afgifte van een inkoopverklaring is verhoogd naar € 500.
  • De wederverkoper die de margeregeling toepast, moet op de factuur een bepaalde aanduiding opnemen in verband met nieuwe factureringsregels per 1 januari 2013

 

(Bron: FUTD)

Onder voorwaarden kunt u ervoor kiezen om de verhuur van een onroerende zaak te belasten met BTW. Het is daarbij belangrijk om de keuze goed vast te leggen. Blijkt achteraf dat u niet aan de voorwaarden voldoet, dan kunt u net als bij een recente zaak van rechtbank Gelderland een naheffingsaanslag verwachten.

De verhuur van een onroerende zaak is in principe vrijgesteld van BTW. U kunt echter verzoeken om de verhuur met BTW te belasten. U kunt dit doen door een apart verzoek bij de Belastingdienst in te dienen of de BTW-belaste verhuur op te nemen in de huurovereenkomst. De verhuur moet dan wel aan bepaalde voorwaarden voldoen. In deze zaak ging het om een directeur-grootaandeelhouder (dga), die een onroerende zaak verhuurde aan zijn bv. De dga nam de optie voor BTW-belaste verhuur op in de huurovereenkomst, maar deze huurovereenkomst werd niet geëffectueerd. De bv kreeg echter wel de beschikking tot het pand. Door het ontbreken van een overeenkomst en een verzoek aan de fiscus, was deze verhuur vrijgesteld van BTW. De Belastingdienst legde daarom naheffingsaanslagen op om de BTW te herzien.

Voorwaarden BTW-belaste verhuur

De dga vond de naheffingsaanslagen niet terecht en ging naar de rechter. De rechtbank stelde dat de dga ook nooit aan de voorwaarden voldeed voor de BTW-belaste verhuur. De onroerende zaak werd namelijk niet voor ten minste 90% of meer gebruikt voor belaste prestaties. Daarnaast moest de fiscus rekening houden met het huwelijksgoederenregime van de dga. De dga was daardoor met zijn partner ieder voor 50% eigenaar van het pand. De aftrek van BTW hoorde in dat geval beperkt te worden tot het aandeel van de dga in de onroerende zaak. Bij de herziening van de BTW had de inspecteur hier rekening mee moeten houden. De fiscus mocht dus naheffingsaanslagen opleggen, maar moest die wel verminderen vanwege het huwelijksgoederenregime.

(Bron: Fiscaal Rendement)

Ondernemers zijn in beginsel verplicht om omzetbelasting te berekenen over de vergoeding die zij aan hun afnemers in rekening brengen. Bij het doorberekenen van kosten voor gemene rekening hoeft geen omzetbelasting in rekening te worden gebracht. Kosten voor gemene rekening zijn kosten die ten behoeve van verschillende ondernemers worden gemaakt en in eerste instantie door één van hen worden betaald. Deze kosten worden volgens een vaste verdeelsleutel doorbelast aan de andere ondernemers. Het risico van die kosten gaat alle ondernemers volgens de overeengekomen verdeelsleutel aan.

Een ondernemer die de administratie van een aantal onderwijsinstellingen verzorgde deed een beroep op de regeling voor doorbelasten van kosten voor gemene rekening. Hof Amsterdam vond niet aannemelijk dat het om kosten voor gemene rekening ging. Volgens het hof was het risico niet volgens een vaste verdeelsleutel verdeeld over de betrokkenen. Dat is een feitelijk oordeel dat in cassatie niet op juistheid kan worden getoetst. Volgens de Hoge Raad berust het oordeel van het hof niet op een onjuiste rechtsopvatting. Het beroep in cassatie was daarom ongegrond.

(Bron: Schuiteman)

Verleent u telecommunicatiediensten, omroepdiensten of elektronische diensten aan buitenlandse consumenten in de Europese Unie die niet btw-plichtig zijn? Dan krijgt u per 1 januari 2015 met nieuwe btw-regels te maken. Regels die grote impact op uw onderneming hebben en een tijdige voorbereiding vragen. Wacht daarom niet langer en onderneem actie. Mazars helpt u graag!

Wat verandert er?

Vanaf 2015 bent u als ondernemer die digitale diensten verleend aan buitenlandse particuliere afnemers (B2C) btw verschuldigd in meerdere landen. U bent dan namelijk btw-plichtig in het land waar uw particuliere afnemer woont. Heeft u afnemers in meerdere Europese lidstaten? Dan zult u in deze lidstaten btw-plichtig zijn. De nieuwe regeling brengt een administratieve last met zich mee. De btw-tarieven verschillen veelal per land en als uw afnemers in meerdere landen wonen, zult u al deze tarieven toe moeten passen. Dit gaat u veel hoofdbrekens kosten.

plichtig   zijn?Dan wordt het voor u tijd om actie te ondernemen!Voorkom te late registratie en onderneem actie!

Wilt u voorkomen dat u tegen een boete aanloopt? Of dat u zich te laat registreert? Begin dan tijdig met het voorbereiden van uw administratie. Dit betekent dat u moet nagaan:

In welke EU-lidstaten uw consumenten wonen   Welke btw-tarieven deze landen hanteren   Of leveringscondities gewijzigd moeten worden   Hoe u uw IT systemen aan de verschillende btw-tarieven en -aangiften kunt   aanpassen   Hoe u zich voor kunt bereiden op een mogelijke buitenlandse belastingplicht.

De impact van de gewijzigde regelgeving op uw onderneming mag niet onderschat worden.  Denk bijvoorbeeld aan het structureren van uw financiële administratie: uw software zal aangepast moeten worden. Hoe zorgt u ervoor dat de buitenlandse consument een prijs met het juiste btw-tarief ontvangt voor uw diensten? Wat betekent dit voor uw prijsstelling?

Btw registratie

Moet u zich nu in elk land waar uw afnemers wonen afzonderlijk voor de btw registreren? Nee, zeker niet. De Mini One Stop Shop (MOSS) is geïntroduceerd om dit te voorkomen. Het MOSS-systeem biedt u de mogelijkheid om de verschuldigde btw voor digitale diensten via een webportal aan te geven in de lidstaat waar de ondernemer voor de btw geregistreerd is of wil zijn. Vervolgens worden de aangiften, samen met de betaalde btw, door het land van registratie doorgezonden naar de lidstaten waar uw klanten wonen. Per 1 oktober 2014 kunt u zich voor het MOSS-systeem registreren. Binnenkort informeren wij u hier verder over.

Registreren voor het MOSS-systeem is niet verplicht. U mag er ook voor kiezen om in ieder land afzonderlijk aangifte te doen.

(Bron: Mazars)

Als een Nederlands lichaam bepaalde diensten, bijvoorbeeld advisering, afneemt van een ondernemer die buiten de EU is gevestigd, kan het zijn dat het lichaam de btw moet opgeven. Hof Amsterdam heeft geoordeeld dat deze regeling is toegestaan onder het Europees recht.

De zaak voor het hof was aangespannen door een Nederlandse bv die een naheffingsaanslag btw had ontvangen. Deze bv was een tussenhoudstermaatschappij die geen btw-ondernemer was. De bv had adviesdiensten afgenomen van ondernemers uit Canada en de Verenigde Staten. Volgens de Nederlandse wet worden deze diensten geacht in Nederland te zijn verleend als de dienstverlener buiten de EU woont of is gevestigd en de afnemer een Nederlands lichaam is. Daarnaast moet het werkelijke gebruik en de werkelijke exploitatie plaatsvinden in Nederland. Overigens leidt zo’n situatie in beginsel tot verlegging naar de afnemer. De tussenhoudstermaatschappij stelde dat de bovenstaande regeling in strijd was met het Europees recht. Maar aan de hand van de wetsgeschiedenis en de Franse versie van de Zesde Richtlijn (de voorloper van de huidige BTW-richtlijn) oordeelde het hof dat de Nederlandse regel binnen de grenzen van het Europees recht bleef. De naheffingsaanslag was terecht opgelegd.

Vanaf 1 januari 2014 is het Register Kort Beroepsonderwijs (RKBO) gesplitst in 2 nieuwe registers. Onderwijsinstellingen en docenten moeten controleren of zij na 1 januari 2014 in het juiste register staan. Zo niet, verliezen zij mogelijk het recht op de btw-vrijstelling voor het beroepsonderwijs.

Docentenregister Beroepsonderwijs

Het Docentenregister Beroepsonderwijs is uitsluitend bedoeld voor natuurlijke personen die beroepsonderwijs verzorgen aan onderwijsinstellingen. Het gevolg van een inschrijving in dit register is dat al het beroepsonderwijs dat aan onderwijsinstellingen wordt verzorgd, is vrijgesteld van btw. Op de factuur hoeft dan ook geen btw vermeld te worden. Als er rechtstreeks, voor eigen rekening en risico en op eigen verantwoordelijkheid, met cursisten of zakelijke opdrachtgevers overeenkomsten worden afgesloten voor het verzorgen van het beroepsonderwijs, dan is hierover wel btw verschuldigd.

 

Instellingenregister Beroepsonderwijs

In dit register kunnen onderwijsinstellingen en natuurlijke personen zich laten inschrijven die rechtstreeks, voor eigen rekening en risico en op eigen verantwoordelijkheid met cursisten of zakelijke opdrachtgevers overeenkomsten afsluiten voor het verzorgen van beroepsonderwijs. Het gevolg van inschrijving in het Instellingenregister Beroepsonderwijs is dat al het door u verzorgde beroepsonderwijs is vrijgesteld van btw. Een inschrijving in het Instellingenregister Beroepsonderwijs omvat (automatisch) ook een inschrijving in het Docentenregister Beroepsonderwijs.

Indien u via de instellingsaudit in het RKBO bent ingeschreven dan wordt u per 1 januari 2014 in het Instellingenregister Beroepsonderwijs opgenomen. Als u dit niet wilt en per 1 januari 2014 alleen in het Docentenregister Beroepsonderwijs wilt zijn ingeschreven, dan kunt u met het CRKBO contact opnemen over de verdere procedure (www.crkbo.nl).

Meer informatie: Vragen en antwoorden over splitsing RKBO

(Bron: Taxence)

Per 1 januari 2014 wijzigen de voorwaarden voor het doen van btw-aangifte per jaar.

Wilt u btw-aangifte per jaar doen? Dan moet u vanaf 1 januari 2014 voldoen aan alle volgende voorwaarden:

  • U betaalt per jaar minder dan € 1.883 btw.
  • U levert per jaar voor minder dan € 10.000 aan intracommunautaire leveringen en intracommunautaire diensten.
  • U hebt per jaar voor minder dan € 10.000 aan intracommunautaire verwervingen.
  • U hebt geen vergunning artikel 23.

Verandert uw aangiftetijdvak door deze wijziging? Dan krijgt van de belastingdienst een brief.

Bent u niet in Nederland gevestigd? Dan geldt deze wijziging van de voorwaarden niet voor u.

(Bron: Belastingdienst)

Het Hof van Justitie van de EU heeft duidelijk gemaakt wanneer een verkoopsom moet worden geacht inclusief btw te zijn als de partijen daarover niets zijn overeengekomen.

Twee Roemeense ondernemers hadden verschillende verkoopovereenkomsten gesloten die zagen op onroerende zaken. Daarbij hadden zij niets afgesproken over de btw. De Roemeense belastingdienst kwam daar achter en legde naheffingsaanslagen btw op. Daarbij berekende de Roemeense fiscus de btw over de overeengekomen verkoopprijzen. De ondernemers stelden dat de verkoopprijzen moesten worden geacht inclusief btw te zijn. Het Hof heeft geoordeeld dat de fiscus een overeengekomen verkoopprijs moet opvatten als een verkoopprijs inclusief btw als de partijen geen afspraken hebben gemaakt over de btw. Daarbij geldt als voorwaarde dat de leverancier de nageheven btw niet kan verhalen op de afnemer.

(Bron: Taxence)