DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws voor de Zelfstandige zonder personeel (ZZP), belastingnieuws, ondernemerschap

De Belastingdienst heeft het begrip ‘gezagsverhouding’ in het Handboek Loonheffingen 2019 nader toegelicht. De beoordeling van de gezagsverhouding is belangrijk voor de vraag of een opdrachtnemer in dienstbetrekking staat tot een opdrachtgever. Deze nadere toelichting geeft opdrachtgevers en opdrachtnemers meer handvatten om zelf te beoordelen of er sprake is van een gezagsverhouding.

Beoordeling gezagsverhouding

In de nadere toelichting op het begrip ‘gezagsverhouding’ gaat de Belastingdienst in op de elementen die relevant zijn voor de beoordeling van de gezagsverhouding. Bij de beoordeling of sprake is van een gezagsverhouding spelen alle relevante elementen en hun onderlinge verhouding een rol. Het is niet mogelijk om van tevoren alle mogelijke elementen te definiëren. In de uitleg in het Handboek Loonheffingen is in ieder geval ingegaan op de volgende elementen:

  • Leiding en toezicht
    Bij leiding en toezicht wordt gekeken naar de invloed die de opdrachtgever heeft op de manier waarop de werkende de werkzaamheden uitvoert. Belangrijk hierbij is dat de opdrachtgever het recht heeft om instructies en aanwijzingen te geven. Of dit daadwerkelijk wordt gedaan is hierbij niet van belang. Zo kan er toch sprake zijn van een gezagsverhouding als het werk eenvoudig van aard is en het daardoor nagenoeg niet nodig is om opdrachten en aanwijzingen te geven.
  • Vergelijkbaarheid personeel
    Hier wordt gekeken naar de verhouding tussen de opdrachtnemer en de werkende en in hoeverre deze verhouding vergelijkbaar is met het personeel dat in dienst is bij de opdrachtgever. Een aanwijzing voor de aanwezigheid van een gezagsverhouding bestaat als de werkzaamheden die de werkende bij de opdrachtgever verricht, bij deze opdrachtgever ook worden verricht door mensen in dienstbetrekking. Als de werkzaamheden een wezenlijk onderdeel vormen van de bedrijfsvoering van de opdrachtgever, dan is de kans groter dat er sprake is van een gezagsverhouding.
  • Werktijden, locatie, materialen, hulpmiddelen en gereedschappen
    Bij dit element is van belang in hoeverre de werkende zelf zijn werktijden en de locatie waar de werkzaamheden worden uitgevoerd, kan bepalen. Ook is het hierbij relevant of de werkende al dan niet zelf voor materialen en hulpmiddelen zorgt die gebruikt worden bij de werkzaamheden.
  • Manier waarop de werkende naar buiten treedt
    Indien de werkende als een zelfstandige naar buiten treedt (bijvoorbeeld wanneer de werkende bedrijfskleding van zijn eigen bedrijf mag gebruiken), dan is dit een aanwijzing dat er geen gezagsverhouding is.

Naast de voornoemde elementen kunnen ook andere factoren een rol spelen bij de beoordeling van een gezagsverhouding. Hierbij valt te denken aan risicoaansprakelijkheid, een concurrentie- of relatiebeding en bijvoorbeeld ook doorbetaling ingeval van ziekte.

Opvolging Wet DBA

De Staatssecretaris heeft onlangs aangegeven dat de nieuwe wetgeving (de opvolger van de Wet DBA) naar verwachting per 1 januari 2021 in werking zal treden. Tot dan is de huidige Wet DBA van toepassing. De handhaving van de Wet DBA is opgeschort tot in ieder geval 1 januari 2020. Dit houdt in dat opdrachtgevers en opdrachtnemers tot 1 januari 2020 geen boetes of naheffingen krijgen als achteraf blijkt dat er sprake is van een dienstbetrekking, tenzij er sprake is van kwaadwillendheid. In dit kader is een juiste beoordeling van de gezagsverhouding dus zeker van belang.

(Bron: Mazars)

Zoals u wellicht weet, geldt sinds 1 mei 2016 de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (DBA). Al lange tijd is bekend dat er een opvolger van de huidige Wet DBA dient te komen. Het kabinet wil met een nieuwe wet de schijnzelfstandigheid van zzp’ers beter aanpakken en concurrentie op arbeidsvoorwaarden voorkomen.

Het kabinet wil in de nieuwe wet opdrachten aan zzp’ers die onder een bepaald uurtarief (€ 15 – € 18) werken, automatisch omzetten in een arbeidsovereenkomst. Ook de duur en de aard van de  werkzaamheden moest bij die afbakening een rol spelen. Als zelfstandigen langer dan drie maanden en voor reguliere bedrijfsactiviteiten worden ingeschakeld, zouden het werknemers zijn. Volgens de Europese Commissie zijn deze kabinetsplannen echter in strijd met het EU-recht, zo meldt Minister Koolmees op 26 november aan de Kamer.

Daarmee zal de opvolger van de Wet DBA niet eerder dan in 2021 worden ingevoerd en wordt door het kabinet gezocht naar alternatieven.

Verduidelijking gezag

Wel komt er volgens de Minister per 1 januari 2019 meer duidelijkheid over het gezagscriterium in het Handboek Loonheffingen. Onder de huidige wet is er sprake van een dienstbetrekking als cumulatief voldaan wordt aan de volgende drie criteria: het verrichten van persoonlijke arbeid tegen vergoeding onder een gezagsverhouding. De invulling van dit laatste criterium is op dit moment niet altijd duidelijk. Met behulp van de verduidelijking zou u beter in staat moeten zijn om te kunnen beoordelen of er sprake is van een dienstbetrekking.

Kabinetsplannen

Opdrachtgeversverklaring

Via een webmodule kunnen opdrachtgevers in de toekomst een opdrachtgeversverklaring verkrijgen als uit beantwoording van de vragen blijkt dat er geen sprake is van een dienstbetrekking. Daarmee wordt beoogd dat ze helderheid krijgen over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. De opdrachtgeversverklaring is geldig tot (een aantal maanden na) het volgende herijkingsmoment van de webmodule. Vooralsnog wordt gedacht aan een periode van een jaar in de beginperiode. De uitwerking van de webmodule ligt op schema en de verwachting is dat deze eind 2019 gereed is.

Opt-out

Aan de bovenkant van de arbeidsmarkt komt er in de toekomst voor zelfstandig ondernemers onder voorwaarden een opt-out van de loonheffing en premies werknemersverzekeringen. Dit biedt opdrachtnemers aan de bovenkant van de arbeidsmarkt en hun opdrachtgevers extra zekerheid. De verklaring heeft vrijwarende werking voor de opdrachtgever, tenzij bij controle komt vast te staan dat niet is voldaan aan de criteria (tarief en duur) voor de opt-out. Partijen in een arbeidsrelatie kunnen een opt-out-verklaring niet met terugwerkende kracht laten ingaan. De opt-out-verklaring geldt zo lang de werkzaamheden die worden verricht en de omstandigheden waaronder dit gebeurt niet veranderen. De opdrachtgever en de opdrachtnemer hoeven daarom bij ongewijzigde werkzaamheden of omstandigheden niet periodiek een nieuwe opt-out-verklaring in te dienen of deze in te trekken. Ook hoeven zij geen melding te doen van het einde van de arbeidsrelatie en daardoor van intrekking van de opt-out-verklaring.

Het kabinet werkt de plannen over de positie van zzp’ers op de arbeidsmarkt verder uit. De plannen ter vervanging van de Wet DBA blijven op hoofdlijnen zoals deze in het regeerakkoord zijn geschetst. De invoering van de verplichte arbeidsovereenkomst bij een laag tarief en de opt-out mogelijkheid aan de bovenkant van de arbeidsmarkt lopen echter vertraging op: er wordt naar gestreefd deze per 2021 in te voeren. In de loop van 2019 wordt bezien of en wanneer de webmodule voor opdrachtgevers wordt ingevoerd en wat dit betekent voor het huidige handhavingsmoratorium van de Wet DBA. Deze status blijkt uit de voortgangsbrief van het kabinet over dit dossier.

Webmodule

Via een webmodule krijgen opdrachtgevers zekerheid over de vraag of een arbeidsrelatie kan worden gezien als ‘buiten dienstbetrekking’. In dat geval geeft de webmodule een opdrachtgeversverklaring af die de werkgever vrijwaart van loonheffingen (tenzij de vragen niet naar waarheid zijn beantwoord en tenzij feitelijk anders wordt gewerkt). De verwachting is dat de webmodule eind 2019 gereed is; maar het kabinet houdt een kleine slag om de arm of met de webmodule zekerheid kan worden gegeven. Voor de zomer zal het kabinet een update geven over de testresultaten en de ingebruikname van de webmodule.

Arbeidsovereenkomst bij laag tarief

Deze maatregel kan volgens het kabinet worden vormgegeven door een nieuwe arbeidsovereenkomst in het Burgerlijk Wetboek op te nemen, die gelijkwaardig is aan de bestaande arbeidsovereenkomst. De maatregel loopt vertraging op tot tenminste 2021, omdat er een substantieel risico is dat de zij strijdig is met EU-recht. Om die reden worden ook alternatieve maatregelen onderzocht ter bescherming van zzp’ers aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Concreet noemt het kabinet een minimumtarief, dat inhoudt dat zzp’ers niet minder dan tussen de 15 en 18 euro per uur betaald mogen krijgen.

Opt-out bij hoog tarief

De consequenties van de opt-out voor zelfstandigen met een hoog tarief zijn nader ingevuld. De afbakening van de groep voor wie de opt-out gaat gelden is nog niet helemaal duidelijk; de tariefgrens van € 75 lijkt nog niet definitief. Ook deze maatregel zal niet eerder ingaan dan per 2021.

Bij een opt-out verklaren opdrachtgever en opdrachtnemer gezamenlijk dat zij wensen dat de opdrachtnemer niet als verzekerde voor de werknemersverzekeringen wordt beschouwd. Daarmee is de opdrachtgever gevrijwaard van loonheffingen, ook als blijkt dat er sprake is van een arbeidsovereenkomst. De vrijwaring geldt niet als niet aan de voorwaarden voor de opt-out is voldaan; dan kan wel met terugwerkende kracht worden beoordeeld dat sprake is van een arbeidsovereenkomst. De opdrachtnemer die een opt-outverklaring heeft ondertekend, heeft geen recht op uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen.

Handhaving Wet DBA

Op 1 juli 2018 heeft de Belastingdienst het Toezichtplan Arbeidsrelaties gepubliceerd, dat invulling geeft aan het toezicht op arbeidsrelaties gedurende het huidige handhavingsmoratorium, dat in ieder geval duurt tot 1 januari 2020. Het plan houdt in dat de Belastingdienst minimaal 100 opdrachtgevers selecteert om te bezoeken en mee in gesprek te gaan over hun werkwijze met opdrachtnemers. Het kabinet geeft aan dat de 100 opdrachtgevers inmiddels zijn geselecteerd en het merendeel van de bedrijfsbezoeken is gestart. In de loop van 2019 wordt duidelijk hoe de handhaving verder zal worden ingevuld, nu de beoogde datum van 2020 (deels) niet zal worden gehaald.

Verduidelijking begrip gezagsverhouding

Het kabinet heeft eerder aangekondigd het begrip ‘gezagsverhouding’ – als één van de criteria voor een arbeidsovereenkomst – te zullen verduidelijken. Per 1 januari 2019 zal deze verduidelijking worden opgenomen in het Handboek loonheffingen van de Belastingdienst. De tekst is al gepubliceerd en is hier beschikbaar. In de tekst wordt een reeks aan relevante aspecten benoemd, maar worden geen handvatten geboden om deze aspecten te wegen. Daar is immers ook de webmodule voor bedoeld.

(Bron: PWC)

Als ondernemer geniet u tal van fiscale voordelen. Maar wanneer bent u als zzp’er fiscaal gezien ondernemer?

Fiscale voordelen

TractorHet ondernemerschap kent tal van fiscale voordelen. Een belangrijk fiscaal voordeel is de zelfstandigenaftrek van € 7.280. De voorwaarden voor deze aftrek is dat u ondernemer voor de inkomstenbelasting bent en dat u voldoet aan het urencriterium van 1.225 uur per jaar.

Zzp’er ondernemer?

Eerder bracht een zzp’er zijn zaak voor de rechter, omdat de inspecteur hem niet als ondernemer wilde aanmerken. In plaats daarvan was volgens de inspecteur sprake van resultaat uit werkzaamheid. Dit betekende dat geen recht bestond op onder andere de zelfstandigenaftrek.

Ook zelfstandig beroep

Uit de uitspraak volgt allereerst dat ook een zelfstandig uitgeoefend beroep een onderneming kan vormen. In de betreffende zaak was de zzp’er zelfstandig werkzaam in de agrarische sector. De rechter ging daarop na of voldaan werd aan de fiscale eisen voor het ondernemerschap.

Eén opdrachtgever, toch onderneming

In één van de ter discussie staande jaren werd 93% van de opbrengst door de zzp’er behaald via één opdrachtgever. Toch stond dit een onderneming niet in de weg. Belangrijker was of er voldoende ondernemersrisico werd gelopen.

Ondernemersrisico

Uit de feiten bleek dat de zzp’er inderdaad ondernemersrisico liep. Zo diende de man zelf voor voldoende klanten te zorgen, was hij zelf aansprakelijk voor eventuele schade, liep hij debiteurenrisico en diende hij vooraf in te schatten hoeveel uren werk een bepaalde klus zou opleveren. De rechter kwalificeerde de man dan ook als ondernemer.

Geen investeringen?

Dat er niet geïnvesteerd zou zijn, was volgens de rechter niet van belang. Ook niet dat er zich geen enkel debiteurenrisico had voorgedaan. Bepalend is slechts of dat risico al dan niet gelopen wordt.

Heeft u vragen over de fiscale eisen ten aanzien van het ondernemerschap, neem dan contact met ons op.

(Bron: HLB)

Op 1 mei 2016 trad de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (Wet DBA) in werking ter vervanging van de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR). Van begin af aan was er veel weerstand tegen de Wet DBA. Met als gevolg het opschorten van de handhaving. Alleen de echte ‘kwaadwillenden’ (denk aan opzet, of fraude) worden aangepakt. In een brief aan de Tweede Kamer informeren minister Koolmees (SZW) en staatssecretaris Snel (Financiën) over de stand van zaken en de beoogde vervolgstappen.

Wat was ook alweer het doel van de Wet DBA?

Het doel van de Wet DBA is om opdrachtgevers en –nemers vooraf meer duidelijkheid te geven of een arbeidsverhouding al dan niet kwalificeert als een dienstbetrekking. Deze zekerheid wordt verkregen door te werken met een door de belastingdienst goedgekeurde modelovereenkomst.

Afschaffing Wet DBA

In het Regeerakkoord van 2017 werd het vervangen van de Wet DBA door een nieuwe wet aangekondigd. De nieuwe maatregelen moeten uitvoerbaar en handhaafbaar zijn, zekerheid bieden aan ondernemers en hun opdrachtgevers en de administratieve lasten moeten zoveel mogelijk worden beperkt.

In de beoogde nieuwe wet wordt de kwalificatie wel/geen dienstbetrekking afhankelijk van het gehanteerde uurtarief. Op hoofdlijnen wordt dit als volgt beoordeeld:

  1. Laag tarief
    Bij opdrachten met een laag uurtarief, in combinatie met een langdurige werkperiode, of in combinatie met het verrichten van reguliere activiteiten wordt geacht altijd sprake te zijn van een dienstbetrekking. De grens van het lage uurtarief zal naar verwachting uitkomen tussen de 15 en 18 euro.
    Hoe deze maatregel zich verhoudt binnen het Europese recht, ten aanzien van het vrije verkeer van diensten, moet nog onderzocht worden.
  2. Hoog tarief
    Voor opdrachten met een hoog uurtarief (75 euro meer), in combinatie met een kortere werkperiode, of in combinatie met het verrichten van niet-reguliere activiteiten komt een ‘opt out’ uit de loonheffingen.
  3. Tussencategorie
    Voor de tussencategorie wordt een opdrachtgeversverklaring ingevoerd. Deze verklaring kan door de opdrachtgever worden verkregen door een webmodule in te vullen, met vragen over de aard van de werkzaamheden. Het kabinet onderzoekt of er een goede balans mogelijk is tussen het aantal vragen van de webmodule (administratieve lasten) en de kwaliteit van de uitkomst (voldoende zekerheid).

    Gezag
    Belangrijk criterium bij het bepalen of er sprake is van wel of geen dienstbetrekking, is of er sprake is van gezag. Juist dit onderdeel leidde tot veel onduidelijkheid en onrust bij de Wet DBA. Daarom zal het kabinet nog vóór het einde van dit jaar meer duidelijkheid geven over dit begrip.

Aanscherping handhaving per 1 juli

De handhaving van de Wet DBA is telkens opgeschort. Tot op heden worden alleen de ernstigste gevallen van kwaadwillendheid aangepakt. Vanaf 1 juli aanstaande verbreedt dit toezicht naar alle kwaadwillenden. Er is sprake van kwaadwillendheid als er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking én opzettelijke en evidente schijnzelfstandigheid. De belastingdienst moet dit aantonen.

Daarnaast wordt het toezicht aangescherpt. Op 1 juli aanstaande publiceert de belastingdienst een toezichtsplan en houdt het volgende in. De belastingdienst selecteert minimaal 100 opdrachtgevers uit verschillende branches en sectoren. Deze opdrachtgevers worden nog dit jaar door de belastingdienst bezocht om in gesprek te gaan over hun werkwijze met opdrachtnemers. Als blijkt dat er sprake is van een (fictieve) dienstbetrekking en kwaadwillendheid, stelt de belastingdienst een nader onderzoek in. Er worden zowel opdrachtgevers geselecteerd die gebruik maken van een (al dan niet goedgekeurde) modelovereenkomst, als opdrachtgevers die nog niet in beeld zijn geweest bij de belastingdienst.

Daarnaast onderzoeken de belastingdienst en de inspectie SZW of zij elkaars onderzoeksrapporten structureel kunnen uitwisselen en zet de inspectie SZW nog meer capaciteit in op de bestrijding van schijnzelfstandigheid.

Vervolgstappen

In januari 2018 heeft een verkenningssessie plaatsgevonden, waarbij veldpartijen (onder andere werkgevers- en zzp-organisaties) hun mening konden geven over de nieuwe plannen.

De behandeling in de Tweede Kamer vindt deze week plaats. Op 3 september wordt een vervolg gegeven aan de eerdere verkenningssessie. Een nadere uitwerking van de maatregelen volgt in het najaar. Zoals eerder vermeld wordt vóór het einde van dit jaar meer duidelijkheid gegeven over het begrip gezag.

Gevolgen voor de praktijk

Zolang de Wet DBA nog niet is afgeschaft, blijft deze van kracht. De belastingdienst heeft de handhaving echter opgeschort tot 1 januari 2020. Dat betekent dat als er achteraf wordt geconstateerd dat er sprake is van een dienstbetrekking, er geen naheffingen en boetes worden opgelegd. Alleen als er sprake is van kwaadwillendheid worden er wel naheffingen en boetes opgelegd. Vanaf 1 juli wordt het toezicht verbreed én aangescherpt. De kans is aanwezig dat een opdrachtgever nog dit jaar wordt geselecteerd voor een bedrijfsbezoek door de belastingdienst.

(Bron: GT)

Het overleg met vertegenwoordigers van zzp’ers, opdrachtgevers en andere veldpartijen over een opvolger van de Wet DBA is uitgesteld.

Eerst vindt nu het overleg met de Kamer plaats en pas daarna kunnen de belangenorganisatie feedback geven.

Eerder dit jaar kondigde de minister aan dat voor het zomerreces naar de Tweede Kamer een brief met de hoofdlijnen over een opvolger voor de Wet DBA zou worden gestuurd. Voorafgaand aan het sturen van de brief zouden veldpartijen gelegenheid krijgen feedback te geven. Half juni heeft noch dit overleg plaats gevonden, noch is de hoofdlijnenbrief al verstuurd. Het overleg met de vaste Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid over de opvolger van de Wet DBA staat gepland voor 27 juni.

Inmiddels is duidelijk geworden dat dit overleg met vertegenwoordigers van onder meer opdrachtgevers en opdrachtnemers en bemiddelaars voor het verzenden van de hoofdlijnenbrief en het overleg met de Kamer niet meer haalbaar is. Zipconomy meldde dat dit overleg wordt uitgesteld tot na de zomervakantie, zodat de partijen beter voorbereid aan het overleg kunnen deelnemen. Een woordvoerder van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bevestigt dit bericht. Wanneer het veldoverleg wel zal plaatsvinden, kon zij niet zeggen. De uitnodigingen worden na de zomervakantie verstuurd. Het is ook nog niet bekend wanneer de brief naar de Kamer wordt verstuurd. De Kamer heeft gevraagd om de brief voorafgaand aan het overleg met de Kamercommissie.

(Bron: Taxence)

Een ondernemer die zelfstandige ondernemers werkzaamheden laat uitvoeren in het kader van de onderneming moet loonheffing inhouden en afdragen als die werkzaamheden alle kenmerken van een dienstbetrekking hebben.

Bij onderneemster met een tolk-vertaalbureau werd een boekenonderzoek uitgevoerd. Het bureau verzorgde cursussen Spaans en Nederlands voor Spaanstaligen. Naar aanleiding daarvan volgen naheffingsaanslagen loonheffing. Uit het onderzoek bleek dat de lessen werden gegeven door docenten die op basis van mondelinge afspraken waren ingehuurd. Uiteindelijk was het de vraag of twee van de vijf docenten in dienstbetrekking waren. Volgens de inspecteur waren de docenten in dienstbetrekking omdat zij tegen vergoeding cursussen verzorgden en daarbij gebruik maakten van het door het tolk-vertaalbureau voorgeschreven lesmateriaal. De docenten konden zich niet laten vervangen en de docenten werden na afloop van een cursus middels een evaluatieformulier door de cursisten beoordeeld. Het standpunt van de onderneemster dat de twee docenten ook een eigen onderneming hadden en dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslagen de docenten als ondernemer heeft erkend, wil volgens de rechtbank niet zeggen dat er geen sprake is van een dienstbetrekking. Ook het feit dat de docenten privélessen gaven in dienst en in naam van het tolk-vertaalbureau dat daarvoor de vergoeding ontving, maakt niet dat er geen dienstbetrekking is. Een beroep op het gelijkheidsbeginsel van de onderneemster, waarvoor zij de vergelijking maakt met de pakketbezorgers van PostNL, slaagt niet. Een van de docenten beschikt over een VAR-WUO maar de daarin genoemde werkzaamheden komen niet overeen met de werkzaamheden waarvoor de vergoeding is betaald. Kortom, de docenten worden geacht in dienstbetrekking te zijn.

 

Volgens de onderneemster kan over de aan de twee docenten betaalde vergoedingen geen loonheffing worden nageheven omdat de vergoedingen in hun aangiften zijn verwerkt. Daar de inspecteur niet kan achterhalen of de vergoedingen in de aangiften van de docenten zijn verwerkt omdat hij alleen totaalbedragen kan zien en de aanslagen van de docenten zijn vastgesteld voordat de naheffingsaanslagen LH zijn opgelegd, kunnen volgens de rechtbank voor de twee docenten alleen de premies voor werknemersverzekeringen en de werkgeversheffing Zorgverzekeringswet bij de onderneemster worden nageheven.

(Bron: Taxence)

Het feit dat een ondernemer hoge bemiddelingsfees moet betalen aan derden die aanvullende diensten verrichten, sluit volgens Hof Amsterdam niet uit dat die vennoot fiscaal kwalificeert als ondernemer.

Een man had in 2011 het winkelpand van zijn kledingzaak verkocht en 2012 zijn onderneming gestaakt. De man wilde de boekwinst op het winkelpand doteren aan de herinvesteringsreserve (HIR) en doorschuiven naar een nieuwe onderneming. In 2011 kocht de man een onroerende zaak die uit vakantiestudio’s bestond om deze te verhuren. De inspecteur meende dat hier geen sprake was van een onderneming, omdat de man te veel werkzaamheden zou uitbesteden aan twee à drie bemiddelingsbureaus. De Belastingdienst wees erop dat de commissies die de man was verschuldigd aan de bemiddelingsbureaus konden oplopen tot 24%.

 

Voldoende activiteiten zelf verricht

Maar Hof Amsterdam vindt dat de man aannemelijk heeft gemaakt dat hij zelf ook voldoende werkzaamheden verricht bij de verhuur van de vakantiestudio’s om fiscaal ondernemer te zijn. Zijn werkzaamheden in aanvulling op de werkzaamheden van de bemiddelingsbureaus hebben duidelijk als doel om meer rendement te behalen dan mogelijk is bij normaal vermogensbeheer. Verder merkt het hof op dat bij de toets op ondernemerschap men niet alleen moet kijken naar activiteiten gedurende de herinvesteringstermijn. Feiten en omstandigheden die zich na de herinvesteringsstermijn hebben voorgedaan, kunnen ook iets zeggen over de aanwezigheid van een onderneming. Bovendien staat de rechter toe dat de man de herinvesteringsreserve die was gevormd bij de verkoop van het winkelpand afboekt van de vakantiestudio’s. Het is voldoende dat de vakantiestudio’s niet dienen als belegging, maar voor ondernemingsactiviteiten.

(Bron: Taxence)

Als een belastingplichtige met een activiteit een zeer lage omzet haalt die volledig wegvalt tegen de afschrijvingen, kan de inspecteur concluderen dat met betrekking tot deze activiteit geen objectief winstoogmerk bestaat. Er kan dan geen sprake zijn van een bron van inkomen en dus evenmin van een onderneming.

Een man werkte in loondienst, dreef samen met zijn vrouw een vof en oefende daarnaast een administratiekantoor uit. De werkzaamheden van het administratiekantoor bestonden vooral uit het invullen van aangiften inkomstenbelasting voor particulieren. Zijn afnemers waren vooral familieleden en kennissen. In zijn aangifte inkomstenbelasting 2012 gaf de man een jaaromzet op van € 257. In latere jaren was zijn omzet lager of zelfs nihil. De man kocht daarnaast een auto die hij etiketteerde als vermogensbestanddeel van zijn administratiekantoor. De afschrijvingskosten van de auto kwamen per jaar (gemiddeld) uit op ruim € 3.000. Hof Arnhem-Leeuwarden maakte daaruit op dat de man nog jarenlang verlies zou maken. Het hof oordeelde dat objectief gezien geen winst was te verwachten. De administratiewerkzaamheden vormden geen bron van inkomen. Het inkomen van de man diende dan ook niet te worden verminderd met een negatief resultaat uit administratiewerkzaamheden.

(Bron: Taxlive)

e opschorting van de handhaving van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) is verlengd tot 1 januari 2020. Dat betekent dat opdrachtgevers en opdrachtnemers tot die tijd geen boetes of naheffingen krijgen als achteraf blijkt dat er sprake is van een dienstbetrekking.

Wel gaat het kabinet de mogelijkheden voor de handhaving van kwaadwillenden vanaf 1 juli 2018 verruimen. Dit schrijven minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris Snel van Financiën in een brief aan de Tweede Kamer.

Met de Wet DBA is de afgelopen periode geprobeerd duidelijkheid te scheppen over de vraag wanneer er sprake is van een dienstbetrekking. In plaats van duidelijkheid leverde de wet juist veel onrust onder zzp’ers en opdrachtgevers op. Daarom zet het kabinet in op nieuwe wet- en regelgeving die naar verwachting per 1 januari 2020 in werking treedt.

Tot die tijd wordt de opschorting van de handhaving verlengd en blijft de huidige situatie onveranderd voor opdrachtgevers en opdrachtnemers. Zij krijgen geen boetes en naheffingen. Wel kunnen ze in afwachting van nieuwe wetgeving en bij onzekerheid altijd contact opnemen met de Belastingdienst om afspraken te maken.

Bij kwaadwillenden handhaaft de Belastingdienst wel. Per 1 juli 2018 richt de handhaving zich niet langer alleen op de ernstigste gevallen, maar ook op de andere kwaadwillenden.  Het kabinet geeft hiermee gehoor aan de toenemende onvrede over mogelijke schijnzelfstandigheid bij voornamelijk de onderkant van de arbeidsmarkt.

Criteria handhaving

De Belastingdienst kan handhaven bij kwaadwillenden als zij de volgende drie criteria alle drie kan bewijzen:

  • Er is sprake van een (fictieve) dienstbetrekking.
  • Er is sprake van evidente schijnzelfstandigheid.
  • Er is sprake van opzettelijke schijnzelfstandigheid.

Gezagsrelatie

Of iemand een werknemer is, wordt onder meer bepaald door de vraag of er sprake is van een gezagsrelatie. De Tweede Kamer heeft het kabinet opgeroepen om voor 1 januari 2019 te verduidelijken wat dit begrip – onder de huidige wetgeving – inhoudt. Het kabinet gaat in overleg met de betrokkenen over de knelpunten en zal in een hoofdlijnenbrief nog voor de zomer toelichten hoe dit begrip verduidelijkt wordt.

(Bron: Taxence)