DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws voor de Zelfstandige zonder personeel (ZZP), juridisch, diversen

Gegevensopslag in VS Mag een Nederlands bedrijf nog wel data opslaan in de VS? Onduidelijkheid overheerst. Advocaten en adviseurs hebben het druk.

Bijna alles wat je in Nederland op een computer doet is terug te voeren op Amerikaanse servers van Amazon, Microsoft en Google. Dat is te danken aan de cloud: goedkope rekenkracht en opslag op afstand.

Maar Nederlandse bedrijven die vertrouwen op deze cloud kunnen er niet meer blindelings van uitgaan dat ze voldoen aan alle regels voor bescherming van privacy. Dat komt doordat het Europese Hof van Justitie eerder deze maand het zogeheten Safe Harbor-verdrag torpedeerde. Volgens het Hof biedt dat onvoldoende bescherming tegen meegluren door de Amerikaanse overheid.

Privacyadvocaten en -adviseurs van onder meer KPMG, De Brauw Blackstone Westbroek en SOLV Advocaten hebben het daardoor veel drukker dan normaal, laten ze desgevraagd weten. Het schrappen van Safe Harbor zorgt bij bedrijven voor veel onzekerheid.

Elk bedrijf dat gegevens verzamelt of verwerkt, is verantwoordelijk voor de veiligheid van die gegevens. Safe Harbor was de meest gebruikte juridische constructie bij clouddiensten. Van veelgebruikte opslagdiensten van bijvoorbeeld Microsoft en Google, en van klantendatabanken van bijvoorbeeld Salesforce, is nu onduidelijk geworden of die voldoen aan de privacybeschermingseisen. Mogelijk is dat niet zo.

Er zijn voor Safe Harbor wel juridische alternatieven om data op te slaan in de VS. Een optie is om dat te regelen in modelcontracten, waarin staat dat de gebruiker akkoord gaat met opslag in de VS. Of in zogeheten binding corporate rules: bedrijfsbrede, door de overheid goedgekeurde privacyvoorwaarden.Maar: „Er zijn organisaties waar dan ruim 1.800 verschillende contracten nodig zijn, zegt Ronald Koorn, partner bij KPMG. „Onwerkbaar.”

Niet uniek voor de VS

Bovendien oordeelde het Hof dat er in de VS überhaupt te weinig waarborgen zijn om data af te schermen voor geheime diensten. „Dat zou kunnen betekenen dat ook alternatieven niet zomaar meer kunnen”, zegt Menno Weij, partner bij SOLV Advocaten. Dit probleem is niet uniek voor dataopslag in de VS. „Ook bij opslag in andere landen is hierover veel onduidelijk”, zegt Richard van Staden ten Brink, partner van De Brauw Blackstone Westbroek.

Privacyexperts zeggen dat er al langer onzekerheid bestaat over de legaliteit van het opslaan van gegevens in de Amerikaanse cloud, maar dat door de Safe Harbor-uitspraak nog meer verwarring is ontstaan. „Multinationals waren hier al langer mee bezig”, zegt Johan van Duijn, manager bij KPMG. „Maar ook andere organisaties die veel te maken hebben met de cloud komen nu met vragen.”

Er moet een standaard komen die voor rust zorgt

Adviseurs en advocaten hebben een financieel belang om te benadrukken hoe ingewikkeld en riskant de situatie is; daaraan verdienen zij immers hun geld. Maar ook de gezamenlijke Europese privacytoezichthouders, waaronder het College bescherming persoonsgegevens (CBP), hebben de afgelopen week gewaarschuwd dat het zeer onduidelijk is hoe gegevens nu legaal op servers in de VS servers gestald kunnen worden. Zij eisen snelle actie van Europese instellingen. Een nieuw verdrag tussen de EU en de VS zou een oplossing zijn.

Ook werkgeversorganisatie VNO-NCW/MKB Nederland pleit voor een ‘Safe Harbor 2.0’: „Dat moet op hoog politiek niveau gebeuren”, zegt secretaris David de Nood. „Het dataverkeer tussen de Verenigde Staten en Europa is van groot economisch belang.”

De toezichthouders hebben een deadline gesteld op 31 januari. Als bedrijven hun Amerikaanse dataverwerking dan nog niet goed hebben geregeld, overwegen zij in te grijpen, waarschuwden ze vrijdag. Dat zorgt voor nog meer druk op bedrijven.

(Bron: NRC.nl)

Het kindgebonden budget inclusief de alleenstaande ouderkop moet bij de berekening van de kinderalimentatie niet in mindering komen op de kosten van het levensonderhoud van kinderen (de behoefte). Dat adviseert advocaat-generaal Fred Hammerstein de Hoge Raad. Volgens hem moet het kindgebonden budget worden opgeteld bij het inkomen van de ouder die het budget ontvangt en op die manier meewegen bij diens draagkracht.  Dit advies wijkt af van de aanbeveling van de Expertgroep alimentatienormen.

In deze zaak zijn prejudiciële vragen gesteld aan de Hoge Raad omdat in de rechtspraak en literatuur over dit onderwerp verschillende opvattingen bestaan.  Aan de Hoge Raad wordt nu gevraagd hierover een duidelijke uitspraak te doen.
Wanneer het kindgebonden budget in mindering wordt gebracht op de kosten van het levensonderhoud van kinderen heeft dat tot gevolg dat er veel minder of geen alimentatie meer hoeft te worden betaald. Het kindgebonden budget laten meewegen  bij de draagkracht van de ouder die het budget ontvangt, doet volgens advocaat-generaal Hammerstein het meeste recht aan het wettelijke uitgangspunt dat beide ouders  verantwoordelijk zijn voor het levensonderhoud van hun kinderen. Na echtscheiding moeten zij in de kosten daarvan naar draagkracht bijdragen. Volgens hem heeft de wetgever het kindgebonden budget primair bedoeld als inkomensondersteunende maatregel. Tenslotte levert deze manier van berekening in de meeste gevallen een redelijke uitkomst op.
Een conclusie is een rechtsgeleerd advies aan de Hoge Raad. De advocaat-generaal is lid van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie. Het parket bij de Hoge Raad kan zich over een door de Hoge Raad te beoordelen zaak niet anders uitlaten dan in het kader van de conclusie en is dan ook niet in de gelegenheid tot het geven van commentaar.
(Bron: rechtspraak.nl)

Branchevoorwaarden en ‘eigen’ algemene voorwaarden

Maakt u gebruik van branchevoorwaarden en heeft u tevens een ‘eigen’ set van algemene voorwaarden? Let dan goed op bij het van toepassing verklaren van deze algemene voorwaarden. Als dit niet op de juiste wijze gebeurt, kan dit zeer vervelende consequenties hebben.
Veel brancheorganisaties hebben, als service voor hun leden, algemene voorwaarden opgesteld. Binnen veel branches is het gebruikelijk deze te hanteren. Dit heeft als voordeel dat, zowel binnen als buiten de betreffende branche, bekend is onder welke voorwaarden in het algemeen wordt gecontracteerd.
Het komt echter met regelmaat voor dat een ondernemer naast de branchevoorwaarden ook eigen algemene voorwaarden wil hanteren, omdat daarin voorwaarden staan die meer specifiek zien op zijn onderneming. Helaas wijst de praktijk uit dat het gebruik van twee sets algemene voorwaarden regelmatig tot problemen leidt.

Branchevoorwaarden of eigen algemene voorwaarden

Als de gebruiker van algemene voorwaarden op de offerte of opdrachtbevestiging vermeldt dat branchevoorwaarden of eigen algemene voorwaarden van toepassing zijn, gaat het direct verkeerd. De Hoge Raad heeft in dat geval beslist dat geen van beide voorwaarden van toepassing zijn. Dit kan ook niet achteraf worden hersteld door alsnog een van beide van toepassing te verklaren.
Als geen van beide voorwaarden van toepassing is, kan dit vergaande gevolgen hebben. In algemene voorwaarden is doorgaans een artikel opgenomen dat de aansprakelijkheid beperkt. Als de voorwaarden echter niet van toepassing zijn en een leverancier een product levert dat niet aan de gestelde eisen blijkt te voldoen, is de leverancier onbeperkt aansprakelijk voor de schade die de afnemer lijdt. Dus in beginsel ook voor gevolgschade, doordat bijvoorbeeld de productie van de afnemer een periode stil ligt.

Branchevoorwaarden en eigen algemene voorwaarden

Als de gebruiker op de offerte of opdrachtbevestiging vermeldt dat de branchevoorwaarden en de eigen algemene voorwaarden van toepassing zijn, kan dit ook tot problemen leiden. De voorwaarden zullen immers niet identiek zijn.
Welke voorwaarden zijn van toepassing indien deze onderling afwijkende en/of tegenstrijdige bepalingen bevatten? Een voorbeeld hiervan is de situatie dat bij een geschil tussen partijen de branchevoorwaarden een vorm van arbitrage voorschrijven en de eigen algemene voorwaarden een gang naar de gewone rechter.
Welke voorwaarden in dat geval van toepassing zijn, is niet eenvoudig aan te geven. De rechter zal tot een oordeel moeten komen over wat partijen over en weer redelijkerwijs uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben mogen afleiden en wat zij van elkaar mochten verwachten.
Onlangs heeft de Hoge Raad geoordeeld dat de rechter bij de beantwoording van die vraag, gewicht kan toekennen aan de wijze waarop de voorwaarden van toepassing zijn verklaard. In de betreffende zaak stond de verwijzing naar de eigen algemene voorwaarden standaard op het briefpapier voorgedrukt. In het gedeelte dat per transactie moest worden ingevuld, stond de verwijzing naar deze laatste voorwaarden. Dit leidde tot het oordeel dat de branchevoorwaarden van toepassing waren.

Twee sets van voorwaarden wenselijk

Uit voorstaande blijkt dat het gebruik van twee sets van algemene voorwaarden tot onduidelijkheden en zelfs tot vergaande problemen kan leiden. Een ondernemer die gebruik maakt van twee sets, doet er dan ook goed aan om te bekijken of het überhaupt wenselijk en/of noodzakelijk is om beide voorwaarden naast elkaar te blijven gebruiken. In veel gevallen is het door het formuleren van een paar uitzonderingen op de branchevoorwaarden mogelijk om niet ook nog eens met een set eigen algemene voorwaarden te werken. Uiteraard moeten deze uitzonderingen zorgvuldig worden geformuleerd en van toepassing worden verklaard.

(Bron: Pellicaan)

Wanneer een bedrijf een per e-mail toegezonden activatiecode voor een overeenkomst intypt, mag je daaruit concluderen dat men dat contract heeft gewild. Ook al is er geen handtekening gezet. Dat vonniste (arresteerde, maar dat klinkt gek) het Hof Arnhem-Leeuwarden onlangs. Elektronisch contracteren, het blijft een onderwerp dat de gemoederen doet losmaken.

Wie in de Nationale Zorggids vermeld wil worden, moest vroeger een contract ondertekenen en terugsturen. Dat is natuurlijk praktisch nogal omslachtig, vandaar dat het bedrijf achter de gids een nieuw proces had ingevoerd: Je krijgt een mail met een unieke activatiecode, die moet je invoeren op de website en na akkoord op algemene voorwaarden (argh) en op ‘Activering voltooien’ klikken heb je dan een contract gesloten.

In tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, is er nul komma niets spannends aan elektronisch contracteren. Ook niet als je een huis koopt of zo, want ook dan is het simpel: dat mag niet elektronisch.

Als het wél elektronisch mag, dan zijn er eigenlijk geen inhoudelijke eisen. Wil je een gescand stuk papier met inktkrabbel, leuk voor je. Wil je een activatiecode ingevoerd zien en een vinkje bij i-agree-with-ze-terms-and-conditions dan is dat ook prima. Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding, en dat is het. Een stuk papier met inktkrabbel levert sterker bewijs op dát je het aanbod hebt aanvaard, dat is alles.

En als je een proces opzet dat begint met

“Welkom in de beveiligde omgeving van de Nationale Zorggids. Voer uw activeringcode in om de vier stappen te doorlopen waarmee u uw opdracht kunt activeren en bevestigen.”

dan is dat ook prima:

Daarmee is naar het oordeel van het hof reeds bij de eerste stap voldoende duidelijk, althans zou voor een professionele wederpartij als B2B-Twente voldoende duidelijk moeten zijn geweest, dat het proces eindigde met de bevestiging van een opdracht.

Maar juristen zouden juristen niet zijn als ze niet toch een grote twijfel op weten te roepen. Hoe weet je bijvoorbeeld of de persoon die die code intypt, wel gemachtigd is om namens het bedrijf het contract te sluiten?

Gelukkig is de rechtbank hier ook lekker nuchter:

Vast staat immers dat de e-mail met de offerte is gezonden aan [e-mailadres], het e-mailadres van [de bestuurder], de bestuurder van B2B-Twente, zodat Nationale Media ervan mocht uitgaan dat het activeringsproces was doorlopen door [de bestuurder] zelf of met zijn instemming door een ander.

Uiteraard hangt het dan dus af van de persoon met wie je mailt, maar dat is niet anders dan in de gewone wereld: als je met Piet van inkoop zaken doet, dan mag je veronderstellen dat Piet je in mag kopen, maar babbel je met Marjo van HRM dan moet je even dubbelchecken of ze dat wel mag. En wat is het verschil tussen een brief van Piet, inkoper bij Example BV, en een mail van piet@example.com?

(Bron: blog.justimentus.com)

 

ZZP’ers vermelden op hun facturen bijna altijd een betalingstermijn. Toch wordt deze uiterlijke betaaldatum regelmatig overschreden door opdrachtgevers of klanten, waardoor ondernemers in financiële problemen komen. Wat zijn de wettelijke voorwaarden met betrekking tot betalingstermijnen en hoe kun je als ZZP’er het beste met wanbetalers omgaan?

 

Tegenwoordig komt het steeds vaker voor dat een cloudprovider door een curator wordt gedwongen om zijn dienstverlening voort te zetten na faillissement van een klant van de cloudprovider. In een recente casus werd bepaald, welke rechten een cloudprovider in dit soort gevallen heeft.

In de casus Free Record Shop vs CTAC (cloudprovider) http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBROT:2015:1678 maakt Free Record Shop gebruik van de clouddiensten van CTAC. Zoals bekend is Free Record Shop failliet gegaan, en op moment van faillissement had CTAC nog een openstaande vordering staan bij Free Record Shop van meer dan € 400.000. CTAC deed daarop een beroep op zijn recht op beëindiging van het contract. Dit recht was expliciet opgenomen in de overeenkomst.

De curatoren dwongen CTAC vervolgens via een kort geding om de geleverde diensten voort te zetten. De kortgedingrechter keek bij zijn beoordeling naar de belangen van de faillissementsboedel en van CTAC. De dienstverlening is essentieel is voor Free Record Shop. De rechter vindt daarom dat CTAC de dienstverlening, in ieder geval tijdelijk, moet voortzetten. De curatoren moeten CTAC voor het voortzetten wel betalen.

CTAC zet de dienstverlening voort en start vervolgens een bodemprocedure. CTAC stelt dat de overeenkomst, door de eis van tijdelijke voortzetting van de overeenkomst, in feite gestand is gedaan op basis van artikel 37 Faillissementswet. Dat artikel luidt als volgt:

Artikel 37 Faillissementswet

  1. Indien een wederkerige overeenkomst ten tijde van de faillietverklaring zowel door de schuldenaar als door zijn wederpartij in het geheel niet of slechts gedeeltelijk is nagekomen en de curator zich niet binnen een hem daartoe schriftelijk door de wederpartij gestelde redelijke termijn bereid verklaart de overeenkomst gestand te doen, verliest de curator het recht zijnerzijds nakoming van de overeenkomst te vorderen.
  2. Indien de curator zich wel tot nakoming van de overeenkomst bereid verklaart, is hij verplicht bij die verklaring voor deze nakoming zekerheid te stellen.
  3. De vorige leden zijn niet van toepassing op overeenkomsten waarbij de gefailleerde slechts verbintenissen op zich heeft genomen tot door hem persoonlijk te verrichten handelingen.

CTAC stelt dat de gehele openstaande vordering een boedelvordering is geworden, waardoor deze een voorrangspositie heeft. De rechter oordeelt:

In het onderhavige geval heeft de voorzieningenrechter Ctac onder voorwaarden die waarborgen dat rekening wordt gehouden met de gerechtvaardigde belangen van Ctac verplicht om tijdelijk (gedurende de afkoelingsperiode) te blijven presteren. Hetgeen hiervoor is overwogen rechtvaardigt om aan te nemen dat Curatoren daarmee niet geacht kunnen worden de overeenkomst gestand te hebben gedaan in de zin van artikel 37 Fw. De curator is weliswaar gehouden zich binnen een daartoe door de wederpartij gestelde redelijke termijn uit te laten over de vraag of hij bereid is de overeenkomst gestand te doen, maar bij bepaling van de lengte van de minimaal aan de curator te gunnen redelijke termijn zijn alle omstandigheden van het geval van belang. Tot die omstandigheden behoort de vraag of de dwangcrediteur door hantering van een wat langere termijn nadeel ondervindt, alsmede de betrokken belangen van de boedel. Gelet op de hiervoor besproken wederzijdse belangen van Ctac en de boedel was die termijn in het onderhavige geval niet verstreken in de periode dat Ctac de dienstverlening tijdens de afkoelingsperiode (gedwongen) voortzette. Derhalve kan niet worden aangenomen dat door de tijdelijke voortzetting van de overeenkomsten Curatoren die overeenkomsten gestand hebben gedaan in de zin van artikel 37 Fw. Nu ook daarna geen keuze voor nakoming is gemaakt, is de conclusie dat artikel 37 Fw niet van toepassing is.

De conclusie van deze casus is, dat een cloudprovider gedwongen kan worden om zijn dienstverlening voort te zetten in geval van faillissement van een klant. Uit de rechtspraak blijkt wel dat hij dan recht heeft op een vergoeding. Die vergoeding is echter alleen voor de periode na faillissement waarin de dienstverlening wordt voortgezet. De vergoedingen die de failliete klant verschuldigd is voor faillissement, zijn gewoon aan te merken als concurrente vordering.

(Bron: http://www.it-jurist.nl )

Vennoten van vennootschappen onder firma en beherend vennoten van commanditaire vennootschappen zijn ook hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van de vennootschap die zijn ontstaan voordat de vennoten als vennoot tot de vennootschap toetraden. Dit heeft de Hoge Raad onlangs geoordeeld. Van Iersel Luchtman Advocaten geeft in een blog aan waarom dit zo’n belangrijke uitspraak is.

De Hoge Raad heeft op 13 maart 2015 een belangrijke uitspraak gewezen over de hoofdelijke aansprakelijkheid van vennoten van vennootschappen onder firma (v.o.f.) en beherend vennoten van commanditaire vennootschappen (c.v.). In deze uitspraak heeft de Hoge Raad geoordeeld dat vennoten van een v.o.f. of en beherend vennoten van een c.v. ook hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van de vennootschap die zijn ontstaan voordat de vennoten als vennoot tot de vennootschap toetraden. Over de vraag of vennoten van een v.o.f. of c.v. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden voorafgaand aan hun toetreden als vennoot, bestond al lange tijd onduidelijkheid in de rechtspraak en literatuur. Over het algemeen werd geoordeeld dat vennoten die tot een al bestaande v.o.f. of c.v. toetraden niet voor oude schulden aansprakelijk waren, tenzij zijzelf bewust aansprakelijkheid hadden aanvaard.

Motivatie HR
De Hoge Raad heeft zijn belangrijke oordeel als volgt gemotiveerd. In de wettelijke regeling over de hoofdelijke aansprakelijkheid van vennoten van een v.o.f. of c.v. valt geen beperking te lezen tot verbintenissen van de vennootschap die zijn ontstaan nadat een vennoot tot de vennootschap is toegetreden. Daarnaast brengt de strekking van de betreffende bepalingen volgens de Hoge Raad met zich mee dat de hoofdelijke verbondenheid van de vennoten alle schulden/verplichtingen betreffen die ten tijde van hun toetreding tot de vennootschap bestaan, of nadien zijn ontstaan. Het betreft bepalingen die tot doel hebben de schuldeisers van een v.o.f. of c.v. te beschermen in de situatie dat het vermogen van de vennootschap ontoereikend is om aan alle schulden/verbintenissen van de vennootschap te voldoen. In die gevallen kunnen de schuldeisers dus ook de vennoten aanspreken.

Verhaalsmogelijkheid
De uitspraak betekent dat schuldeisers er, bij het toetreden van een nieuwe vennoot, een verhaalsmogelijkheid bij krijgen. Dat feit leidt, zo overweegt de Hoge Raad, niet tot een ander oordeel. De grondslag daarvoor is dat de schuldeiser die een rechtsbetrekking is aangegaan met een v.o.f. of c.v. weet dat de vennoten daar op grond van de wet persoonlijk voor instaan. Daarbij stelt de Hoge Raad dat de persoonlijke aansprakelijkheid van vennoten van een v.o.f. of c.v. voor alle schulden van de vennootschap de rechtszekerheid dient. Er hoeft dan dus ook niet nader onderzocht te worden wat het ontstaansmoment van een schuld is.

De Hoge Raad is van oordeel dat aan de belangen van de vennoten die toetreden tot een bestaande  v.o.f. of c.v. voldoende tegemoet gekomen wordt, omdat zij voorafgaand aan toetreding kunnen bedingen dat zij volledige inzage krijgen in de schuldenpositie van de vennootschap en daar nader onderzoek naar kunnen doen. Ook is het mogelijk dat toetredende vennoten (intern) afspraken maken met de bestaande vennoten over de onderlinge draagplicht van eventuele bestaande schulden van de vennootschap.

Kortom, vanaf nu is duidelijk dat de vennoten van een v.o.f. of c.v. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor alle schulden/ verplichtingen van de vennootschap.

N.B. Waar in deze blog hierna worden gesproken over “vennoot” of “vennoten”, wordt de vennoot van een v.o.f. en de beherend vennoot van de c.v. bedoeld. Deze blog heeft geen betrekking op de “stille vennoot” van de c.v., die niet als vennoot naar buiten treedt en geen beheersdaden pleegt. Stille vennoten liepen overigens al het risico aansprakelijk te worden voor alle schulden van de c.v., indien en zodra zij beheersdaden pleegden.

(Bron: Accountancyvanmorgen)

 

Het verslag van de inbreng op het initiatiefwetsvoorstel modernisering huwelijksvermogensrecht bevat opvallend veel vragen over het publieke draagvlak van het wetsvoorstel. Meerdere politieke partijen willen van initiatiefnemers D66, PvdA en VVD weten of het klopt dat een meerderheid van de bevolking het voorstel wil.

D66, PvdA en VVD willen met het wetsvoorstel de wettelijke gemeenschap van goederen beperken tot dat wat beide echtgenoten tijdens en door hun huwelijk door hun inspanning inbrengen. Uit het verslag blijkt dat de SP de stelling van de initiatiefnemers, dat het meest wenselijke regime in de wet dient te staan, begrijpt. De partij vraagt zich wel af of het niet wenselijk is nader onderzoek te doen naar wat dan in Nederland door een meerderheid als ’wenselijk’ wordt ervaren. Het CDA uit twijfels over het nut en de noodzaak van het initiatiefwetsvoorstel.

Mening notariaat
Volgens de SP wordt vooral de kritiek op het buiten de gemeenschap houden van het voorhuwelijkse vermogen breed gedragen door verschillende vakorganisaties. De Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) verwacht ten aanzien van het bijhouden van de daarmee samenhangende administratie door de echtgenoten problemen. Verder vindt de beroepsorganisatie dat het wettelijk huwelijksvermogensrecht een goede regeling moet bevatten voor de grootste groep gehuwden. Het voorstel voor wijziging van het huwelijksvermogensrecht is nu nog te complex en moet daarom breder worden onderbouwd.

(Bron: KNB)

 

 

Een bank mag niet zomaar een lening opzeggen vanwege de verschuldigde boeterente, zo heeft de Hoge Raad onlangs geoordeeld. Dat is belangrijk nieuws voor ondernemers, want de bank moet dus ook rekening houden met de belangen van de klant.

Banken denken dat ze alles mogen. In de algemene bankvoorwaarden staan ze zichzelf zo ongeveer alles toe, de klant moet zich maar schikken naar de wensen van de kredietverstrekker. Zo eigent iedere bank zich op ruime gronden het recht toe het krediet op te zeggen. Ondernemers in bijzonder beheer kunnen erover meepraten.

Als je een lening met vaste rente hebt, heeft opzegging als vervelend gevolg dat je een boeterente moet betalen. Is dat altijd gerechtvaardigd? Nee dus. De beëindiging van de kredietrelatie kan onder omstandigheden onrechtmatig zijn, omdat de bank onvoldoende rekening houdt met de belangen van de ondernemer, zo heeft de hoogste rechter onlangs bevestigd.

Belangenafweging

Let op, het gaat dus altijd om een belangenafweging. In dit geval was de ondernemer een van de verplichtingen uit hoofde van de leningsovereenkomst niet nagekomen, maar had die wel altijd keurig rente en aflossing betaald. Bovendien waren er voldoende zekerheden gesteld, waardoor de bank nauwelijks enig risico liep. Onder deze omstandigheden had de bank te veel gewicht toegekend aan het eigen belang.

Overigens: de bank had ook de rekening-courant opgezegd, maar dat was wel toegestaan, nu de bank rekening had gehouden met de opzegtermijn. Daarnaast speelde in dat geval het probleem van de boeterente natuurlijk niet.

Strijd gewonnen, oorlog verloren

Hoe mooi de uitspraak ook is – banken verliezen niet vaak in hoogste instantie – het zal veel ondernemers niet helpen. Tegen de tijd dat de procedures over opzegging van het krediet lopen, is vaak alles al misgegaan. Een overwinning in de rechtszaal is dan een kwestie van strijd gewonnen, oorlog verloren. Meestal is überhaupt geen geld om advocaten in te huren.
Het komt er in praktijk op aan zulke situaties te voorkomen door op de juiste manier de dialoog te voeren met de bank. Banken zijn zich welbewust van de juridische haken en ogen aan opzegging en bereiden dat voor om later geen verwijten te krijgen. Ondernemers doen er verstandig aan hetzelfde te doen. Dat betekent dat je een dossier moet opbouwen, afspraken schriftelijk moet vastleggen en moet proberen helder te krijgen waarom de bank de relatie wil afbouwen.

Wat is je rechtspositie?

Om dat te voorkomen is het zaak (opnieuw) vertrouwen te winnen van de bank. Kom dus tijdig afspraken na en schets een realistisch scenario voor aflossing. Last but not least: schakel een kundig adviseur in, zodat je weet wat je (rechts-) positie is. Daar heb je meer aan dan.
(Bron: MKB Sevicedesk)

 

De kantonrechter van Rechtbank Amsterdam verklaart voor recht dat de schade van X door het verschil in fiscale bijtelling, na een aanrijding, zolang het leasecontract loopt als toerekenbare vermogensschade wordt beschouwd.

Verzoeker, X, heeft in november 2013 een 5-jarig leasecontract gesloten bij Athlon Car Lease voor een Mitsubishi. Op dat moment gold geen fiscale bijtelling voor de auto. Op 21 februari 2014 vindt er een aanrijding plaats waarbij de Mitsubishi van X verloren gaat. De leasemaatschappij levert op 15 maart 2014 een nieuwe Mitsubishi aan X met dezelfde specificaties. Per 1 januari 2014 zijn de belastingtarieven gewijzigd en geldt vanaf dan een fiscale bijtelling van 7% voor de auto. Dit resulteert in een bijtelling van € 257,71 bruto per maand. Bij de resterende looptijd van het leasecontract is dat en schadepost van € 14 431,98. X wil vergoeding van deze schade en stelt dat het verschil in fiscale bijtelling als toekomstige vermogensschade moet worden aangemerkt. Volgens de verzekeringsmaatschappij komt deze bijtelling niet voor vergoeding in aanmerking. De schade komt voort uit een verandering in de belastingwetgeving. Dat zou een te ver verwijderd causaal verband met de aanrijding opleveren. X en de verzekeringsmaatschappij wenden zich tot de rechter voor een verklaring voor recht. Volgens de kantonrechter van Rechtbank Amsterdam is er bij een verkeersongeval geen aanleiding om al te gauw een te ver verwijderd causaal verband tussen gebeurtenis en schade aan te nemen. Er is immers in beginsel sprake van eigen verwijtbaar handelen en verzekerde schade. Wat de schade betreft gaat het hier om extra kosten. In het kader van een total loss moet een nieuwe auto worden aangeschaft. Dat is normaal en dus voorzienbaar. In aanmerking genomen het aantal lease-auto’s in Nederland en het door de overheid gevoerde beleid om met fiscale regelingen te beïnvloeden welke auto’s worden gebruikt is het voorzienbaar dat bij een total loss de fiscale bijtelling als bijkomstige schade wordt opgevoerd. De kantonrechter verklaart voor recht dat de schade van X door het verschil in fiscale bijtelling zolang het leasecontract loopt als toerekenbare vermogensschade wordt beschouwd.

(Bron: Taxlive)