DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, diversen

Volgens Hof Den Bosch vormde de belegging van een ondernemer geen ondernemingsvermogen maar privévermogen. De belegging vervult volgens het hof geen functie binnen de normale uitoefening van diens onderneming en was dus niet dienstbaar aan die onderneming.

Een beleggingsadviseur startte in april 2008 een eenmanszaak en verkocht in dat kader een beleggingsproduct. In dat beleggingsproduct had hij toen al voor € 400.000 geïnvesteerd. Na de start van zijn onderneming behaalde hij aanvankelijk forse rendementen met dit beleggingsproduct, waarna hij nog eens € 100.000 in dit beleggingsproduct investeerde. Vanaf maart 2009 werd een deel van het geïnvesteerde geld terugbetaald. De ondernemer merkte in zijn aangiften IB 2008, 2009 en 2010 de door hem gedane investeringen in het beleggingsproduct aan als ondernemingsvermogen. In totaal heeft hij ruim € 230.000 van zijn investeringen terugbetaald gekregen. Na onderzoek stelde de inspecteur zich op het standpunt dat de investering in het beleggingsproduct niet als ondernemingsvermogen, maar als privévermogen moest worden aangemerkt. De man was het hier niet mee eens. Hof Den Bosch ging echter mee met de inspecteur. Een belegging vormt volgens het hof doorgaans geen ondernemingsvermogen, maar privévermogen. Dit kan volgens het hof anders zijn als de belegging plaatsvindt binnen het kader van de normale uitoefening van de onderneming, als sprake is van tijdelijk overtollige liquiditeiten of als de belegging dient voor de noodzakelijke versterking van het eigen vermogen. Van deze omstandigheden was volgens het hof geen sprake. De investering vervulde geen functie binnen de normale uitoefening van de onderneming van de man en was dus niet dienstbaar aan de onderneming. Daaraan deed niet af dat hij bedrijfsmatig adviseerde en handelde in het beleggingsproduct. Hij had, net als andere beleggers, geen invloed op de waardeontwikkeling. Na het doen van de investering was het voor hem maar afwachten wat de resultaten van de belegging en het rendement zouden zijn. Daarom was  de man volgens het hof  een belegger als alle anderen.

(PKF Wallast)

Aan het regeerakkoord van het nieuwe kabinet ontlenen wij de volgende plannen op fiscaal gebied:

Inkomstenbelasting

  • Vanaf 2019 invoering tweeschijvenstelsel IB/LB met basistarief van 36,93% en toptarief van 49,5%. Het aangrijpingspunt van het toptarief (€ 68.507 in 2018) wordt bevroren;
  • Verhoging algemene heffingskorting met ca. € 350 in 2021 en verhoging arbeidskorting;
  • De ouderenkorting wordt verhoogd met € 160. Gelijktijdig komt er een geleidelijke inkomensafhankelijke afbouw;
  • De vaste voet in de inkomensafhankelijke combinatiekorting gaat naar € 0, het opbouwpercentage wordt verhoogd;
  • De overdraagbaarheid van de inkomensafhankelijke combinatiekorting en de arbeidskorting wordt geleidelijk afgeschaft;
  • Het recht op arbeidskorting en inkomensafhankelijke combinatiekorting bij ZW-uitkeringen van uitkeringsgerechtigden zonder dienstverband wordt afgeschaft;
  • Het eigenwoningforfait wordt vanaf 2020 verlaagd;
  • De regeling ‘geen of beperkte eigen woningschuld’ (Wet Hillen) wordt de komende 20 jaar stapsgewijs afgebouwd (zie hierover een laatste update van de NOS);
  • De hypotheekrenteaftrek wordt vanaf 2020 in jaarlijkse stappen van 3% verlaagd naar het basistarief;
  • De fiscale aftrekpost voor scholingskosten wordt vervangen door een individuele leerrekening voor alle Nederlanders die een startkwalificatie hebben gehaald;
  • Box 2-tarief gaat naar 27,3 % in 2020 en naar 28,5% in 2021;
  • In box 3 wordt sneller aangesloten op het werkelijk rendement van spaartegoeden. Het heffingvrije vermogen wordt verhoogd naar € 30.000 per persoon. Een stelsel van vermogensrendementsheffing op basis van werkelijk rendement wordt uitgewerkt;
  • Na evaluatie van de huidige gebruikelijk-loon-regeling zal het kabinet bezien of de regeling moet worden aangepast. Hierbij wordt bezien of de regeling ten aanzien van het uitbetalen in aandelen voor start-ups en scale-ups wordt verruimd;
  • De Wet DBA wordt vervangen. De nieuwe wet moet enerzijds zekerheid bieden dat er geen sprake is van een dienstbetrekking en anderzijds schijnzelfstandigheid voorkomen. Voor zzp-ers wordt bepaald dat sprake is van een arbeidsovereenkomst bij een laag tarief in combinatie met een lange duur van de overeenkomst of een laag tarief in combinatie met het verrichten van reguliere bedrijfsactiviteiten. Er komt een ‘opt out’ voor de loonbelasting en werknemersverzekeringen voor de bovenkant van de markt. Dit geldt bij een hoog tarief in combinatie met een kortere duur van de overeenkomst of een hoog tarief in combinatie met het niet verrichten van reguliere bedrijfsactiviteiten. Voor zelfstandigen boven het “lage’ tarief wordt een opdrachtgeversverklaring ingevoerd die vooraf duidelijkheid en zekerheid moet geven. Hiertoe moet een webmodule worden ingevuld. De gezagsverhouding wordt voortaan meer getoetst op basis van materiële in plaats van formele omstandigheden. Het huidige handhavingsmoratorium wordt gefaseerd afgebouwd.

Loonbelasting

  • In het kader van vernieuwing van het pensioenstelsel wordt bezien of het fiscaal kader alleen nog op de pensioenpremie kan worden begrensd;
  • De looptijd van de 30%-regeling wordt beperkt van acht naar vijf jaar;
  • De onbelaste vrijwilligersvergoeding gaat omhoog van € 1500 naar € 1700.

Vennootschaps- en dividendbelasting

  • Het VPB-tarief gaat in stappen van 20% en 25% naar 16% en 21% per 2021. De verlenging van de eerste schijf in de VPB van € 200.000 naar € 350.000 wordt teruggedraaid. De schijfgrens blijft dus € 200.000;
  • De grondslag van de VPB wordt verbreed. De aftrekbaarheid van rente van vreemd vermogen wordt beperkt. Enkele bestaande specifieke renteaftrekbeperkingen worden afgeschaft. Daarbij gaat het niet om specifieke renteaftrekbeperkingen gericht tegen winstdrainage;
  • Voor banken en verzekeraars komt er een thin cap rule die renteaftrek over vreemd vermogen boven 92% van het commerciële balanstotaal beperkt;
  • De afschrijving gebouwen in eigen gebruik in de VPB wordt beperkt tot een bodemwaarde van 100% van de WOZ-waarde (was 50%);
  • Het effectief tarief van de innovatiebox gaat van 5% naar 7%;
  • De voorwaartse verrekening van verliezen in de VPB wordt beperkt tot zes jaar;
  • Om belastingontwijking aan te pakken pleit het kabinet voor het opstellen van een zwarte lijst met niet-coöperatieve jurisdicties en verder  voor een verplichting voor multinationals om per EU-land en per land op de zwarte lijst te rapporteren over hun activiteiten;
  • De dividendbelasting wordt afgeschaft.
  • Directe beleggingen in vastgoed door beleggingsinstellingen worden niet meer toegestaan.
  • Invoering van een bronbelasting op rente en royalty’s op uitgaande financiële stromen naar landen met zeer lage belastingen (low taks jurisdictions);

Omzetbelasting

  • Verhoging lage btw-tarief van 6% naar 9%.

Milieubelastingen

  • Het tarief van de eerste schijf aardgas in de energiebelasting gaat 3,00 cent omhoog en de tarieven in de eerste schijf voor elektriciteit gaat 0,72 cent omlaag. De belastingvermindering in de energiebelasting wordt verlaagd;
  • Een hogere belasting op het storten en verbranden van afval;
  • Er wordt ingezet op Europese afspraken over belastingen op luchtvaart. Een heffing op lawaaiige en vervuilende vliegtuigen wordt bezien. Mogelijk wordt in 2021 een vliegbelasting ingevoerd;

Autobelastingen

  • De BPM-teruggaafregeling op taxi’s wordt afgeschaft;
  • Er komt een kilometerheffing voor vrachtverkeer. Als compensatie wordt de motorrijtuigenbelasting op vrachtauto’s verlaagd;

Diversen

  • De informatiepositie en de opsporingscapaciteit van de Belastingdienst wordt versterkt en er komt meer transparantie;
  • Er komt een korting op de verhuurderheffing voor corporaties die investeren in verduurzaming/energiebesparing;
  • Verlaging normpercentage zorgtoeslag paren met 0,45%-punt;
  • Voor de kinderopvangtoeslag wordt € 250 miljoen per jaar extra uitgetrokken;
  • De huurtoeslag wordt over een langer inkomenstraject afgebouwd. De ‘kan’-bepaling wordt geschrapt. Er worden vereenvoudigingen van de huurtoeslag doorgevoerd;
  • Er komen lage parkeertarieven voor emissieloze auto’s;
  • De tabaksaccijns wordt verhoogd.

(Bron: Taxlive)

Voor zowel particulieren als VPB-ondernemingen die een gift doen aan een culturele instelling geldt al bijna vijf jaar een extra giftenaftrek: de multiplier. Op grond van de huidige wetgeving vervalt deze regeling per 1 januari 2018. Op Prinsjesdag heeft het kabinet zijn voornemen aangekondigd om de geldigheidsduur van de multiplierregeling met één jaar te verlengen tot 1 januari 2019. Bij aanneming van dit voorstel zal dus ook in 2018 een verhoogde aftrek gelden voor giften aan culturele instellingen.

Algemeen nut beogende instelling

Een instelling wordt als een algemeen nut beogende instelling (ANBI), mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • de instelling zet zich voor 90% of meer in voor het algemene nut;
  • de instelling dient zowel feitelijk als statutair het algemeen belang;
  • er is geen sprake van een winstoogmerk;
  • de beschikkingsmacht over het vermogen ligt niet bij een natuurlijke persoon of rechtspersoon;
  • er wordt geen overtollig vermogen aangehouden;
  • bestuurders of beleidsbepalers ontvangen alleen een onkostenvergoeding en een niet-bovenmatig vacatiegeld;
  • de instelling heeft een actueel beleidsplan dat inzage geeft in de werkzaamheden en werving, beheer en besteding van gelden;
  • de kosten staan in een redelijke verhouding tot de bestedingen voor het doel;
  • een batig liquidatiesaldo komt ten goede aan het algemeen nut;
  • uit de administratie van de instelling blijkt dat aan bovenstaande voorwaarden wordt voldaan;
  • de instelling en de personen die rechtstreeks daaraan zijn verbonden voldoen aan de integriteitseisen; en
  • op internet worden bepaalde gegevens, waaronder de (officiële) naam, de contactgegevens, de doelstelling van de instelling, gepubliceerd.

 

Culturele instellingen

Een ANBI die voor minstens 90% actief is op cultureel gebied, kan de status ‘culturele ANBI’ krijgen. In het Programma ANBI op de internetsite van de Belastingdienst kunt u opzoeken of een instelling als zodanig is aangewezen. Achter de naam van de instelling in de kolom activiteit is dan ‘Cultuur’ vermeld. Voorbeelden van culturele instellingen zijn instellingen die actief zijn in onder andere beeldende kunst, bouwkunst, erfgoed, dans, film, letteren, (pop)muziek, (muziek)theater of vormgeving.

 

Belastingvoordeel voor donateur

Wat is het belastingvoordeel voor donateurs van een culturele instelling? Voor particulieren geldt een extra giftenaftrek in de inkomstenbelasting, de zogenaamde multiplierregeling. Zij mogen op basis van deze regeling in hun aangifte inkomstenbelasting 1,25 keer het bedrag van de gift aftrekken. Bij een periodieke gift van € 1.000 aan een culturele instelling kan een particulier dus een gift van € 1.250 in aanmerking nemen. Zie ook de artikelen: ‘Nieuw besluit over periodieke giften’ en ‘Lage sterftekans echtpaar verhinderde periodieke giftenaftrek’. De maximale gift waarop de multiplier kan worden toegepast bedraagt € 5.000. Let wel erop dat bij een eenmalige gift nog wel rekening moet worden gehouden met de drempel en het plafond voor de giftenaftrek. Ondernemingen die onder de vennootschapsbelasting vallen, mogen in de aangifte vennootschapsbelasting 1,5 keer het bedrag van de gift aftrekken, met een maximum van
€ 2.500. Mocht de Belastingdienst de ANBI-status achteraf met terugwerkende intrekken, dan wordt de giftenaftrek bij de donateur slechts teruggevorderd als hij te kwader trouw is.

 

Verlenging geldigheidsduur multiplier

De multiplierregeling is in het jaar 2012 ingevoerd voor een periode van vijf jaar. Dat betekent dat deze regeling zowel in de inkomstenbelasting als de vennootschapsbelasting per 1 januari 2018 vervalt. Op 15 maart 2017 heeft de Tweede Kamer de evaluaties van de multiplier giftenaftrek controversieel verklaard. De vraag of de multiplierregeling al dan niet moet worden gecontinueerd, wordt om die reden overgelaten aan het nieuwe kabinet. Wel wordt voorgesteld om de geldigheidsduur van de multiplierregeling met een jaar te verlengen tot 1 januari 2019. Voor deze verlenging is, naast aanneming van het voorstel door de Tweede en de Eerste Kamer, ook een goedkeuring van de Europese Commissie nodig.

(Bron: Taxence)

Vanaf 1 januari 2018 worden alle peuterspeelzalen kinderdagverblijven. Dat betekent dat u als werkende ouder mogelijk ook kinderopvangtoeslag kunt aanvragen als uw kind naar de peuterspeelzaal gaat.

Kinderopvangtoeslag

De kinderopvangtoeslag is een tegemoetkoming voor werkende ouders met jonge kinderen die naar de kinderopvang gaan. De overheid draagt bij aan de kosten van kinderopvang. Hoe hoog de toeslag is, hangt af van de hoogte van het inkomen van de ouders, het aantal kinderen en de soort opvang.

Tip: Gaat uw kind naar de peuterspeelzaal en voldoet u aan de voorwaarden, vraag dan vanaf 1 november 2017 de kinderopvangtoeslag aan via Belastingdienst/Toeslagen.

Let op! U krijgt geen kinderopvangtoeslag over de uren die de gemeente vergoedt. De toeslag geldt namelijk alleen voor de uren die u zélf betaalt. Informeer dan ook bij de peuterspeelzaal of de gemeente meebetaalt.

(Bron: HLB)

X kreeg in december 2014 van de inboedelverzekering € 22.630 uitgekeerd vanwege roet- en rookschade aan de inboedel door een brand. Dit had gevolgen voor het vermogen van haar medebewoner Y. Bij hem leidde dat tot een grondslag voor sparen en beleggen van € 765 en daarmee tot een vermogen dat meer was dan het heffingvrij vermogen. Omdat het vermogen van medebewoner Y meetelde was hierdoor de huurtoeslag voor X over 2015 definitief berekend op nihil en waren eerder toegekende voorschotten teruggevorderd. X ging in beroep en stelde dat de schadevergoeding als bijzonder vermogen buiten beschouwing moest blijven. Rechtbank Gelderland stelde voorop dat niet in geschil was dat de situatie van X niet voorkwam in de genoemde gevallen in artikel 9 Uitvoeringsregeling Awir. De Rechtbank was het met X eens dat de schade-uitkering buiten beschouwing had moeten blijven bij het vaststellen van het recht op huurtoeslag. De Rechtbank leidde dit af uit aan uitspraak van de Raad van State van 28 januari 2015 waarin was beslist dat er in uitzonderlijke gevallen ruimte was om een geval gelijk te stellen met de wél in artikel 9 Uitvoeringsregeling Awir geregelde gevallen. Verder was artikel 47 Awir ingevoerd voor situaties waarin de vermogenstoets ertoe zou leiden dat in strijd met de bedoeling van de wetgever geen of een lagere tegemoetkoming zou worden toegekend. De inboedel telde niet mee voor de rendementsgrondslag van box III. De inboedel van X was verloren gegaan door brand en de inboedelverzekering had een bedrag uitgekeerd waarmee X deze kon vervangen. Het bedrag van de inboedelverzekeraar was uitgekeerd en zag dan ook op de waarde van de inboedel. Van een feitelijke draagkrachtverbetering was volgens de Rechtbank geen sprake omdat de uitgekeerde vergoeding was bedoeld voor de compensatie van het verloren gegane vermogen in de inboedel. De Rechtbank besliste dat de wetgever had gewild dat een schadevergoeding bedoeld voor een vermogensonderdeel dat al tot de uitzonderingen behoorde in dat karakter van uitzondering deelde. De inspecteur had daarom de schade-uitkering buiten beschouwing moeten laten op grond van artikel 47 Awir in samenhang met artikel 9 Uitvoeringsregeling Awir. De Rechtbank verklaarde het beroep van X gegrond

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de echtelijke woning van X niet is aan te merken als pensioenvoorziening. De in verband met de toedeling van de woning gemaakte kosten zijn dan niet aan te merken als kosten tot verwerving, inning of behoud van uitkeringen en verstrekkingen. De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

Het huwelijk van X eindigt in 2011 door echtscheiding. In het kader van de echtscheiding heeft verevening van wederzijdse pensioenrechten plaatsgevonden. X stelt dat hij € 20.000 aan advocaatkosten heeft gemaakt, in verband met de toedeling van de echtelijke woning en spaartegoeden, en dat deze aftrekbaar zijn als aftrekbare kosten van uitkeringen en verstrekkingen. X is namelijk van mening dat zijn woning en vermogen moeten worden aangemerkt als pensioenvoorzieningen.

Hof Arnhem-Leeuwarden (MK I, 4 oktober 2016, 16/00010, V-N 2016/67.1.1) oordeelt dat de echtelijke woning van X en zijn vermogen niet zijn aan te merken als pensioenvoorziening. Het hof verwijst daarbij naar de artikelen 3.100 – 3.107 Wet IB 2001. In deze artikelen wordt omschreven wat onder belastbare periodieke uitkeringen en verstrekkingen moet worden verstaan, en de echtelijke woning en vermogen worden niet genoemd in deze artikelen. Volgens het hof zijn de ter zake van de toedeling van die vermogensbestanddelen in de echtscheidingsprocedure gemaakte advocaatkosten dan ook niet gemaakt tot verwerving, inning of behoud van uitkeringen en verstrekkingen. Het gelijk is aan de inspecteur.

De Hoge Raad oordeelt dat de middelen of klachten niet tot cassatie kunnen leiden (art. 81 Wet RO).

(Bron: Taxlive)

Indien een pand verhuurd is, dan kan voor de box 3-heffing een lagere waarde in aanmerking worden genomen. Voor de toepassing van die leegwaarderatio is volgens Rechtbank Zeeland-West-Brabant wel een meer dan symbolische huur noodzakelijk.

Een particulier, woonachtig in Frankrijk, is in het bezit  een pand dat hij tot en met 2008 verhuurde. In 2012 is de WOZ-waarde van het pand ruim € 900.000. In 2012 woont hij in Frankrijk en verhuurt hij het pand voor één euro aan zijn dochter. De man doet aangifte IB waarbij hij voor de waarde van het pand rekening houdt met de leegwaarderatio (in 2012 50% bij een huur van 0% tot 1% van de WOZ-waarde). De inspecteur ging hier niet mee akkoord, omdat er van een reële huur geen sprake is.

De rechtbank overweegt dat voor toepassing van de leegwaarderatio sprake moet zijn van een verhuurde woning  en op die verhuur is afdeling 5 van titel 4 van boek 7 van het Burgerlijk Wetboek van toepassing is. Artikel 7:201 lid 1 BW bepaalt dat huur is een overeenkomst waarbij de verhuurder aan een huurder een zaak in gebruik verstrekt waarbij de huurder zich verbindt tot een tegenprestatie. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval geen sprake van huur in die zin, omdat een tegenprestatie ontbreekt. Van het bedrag van € 1 per jaar kan immers niet worden gezegd dat dat een meer dan symbolische tegenprestatie is. Bovendien nam de ‘verhuurder’ ook nog alle kosten van gas, elektra en water voor zijn rekening. Kosten die normaliter ten laste van de huurder zouden komen. Volgens de rechtbank is er dus geen sprake van verhuur maar van bruikleen. Aan de voorwaarden voor toepassing van de leegwaarderatio is dan niet voldaan.

(Bron: PKF)

Bent u arbeidsongeschikt of bent dit geworden en beschikt u over een lijfrente? Dan kunt deze onder voorwaarden afkopen zonder dat u extra belasting hoeft te betalen. Wat zijn in deze situatie de regels en voorwaarden?

Belasting plus belasting

De overheid beschouwt een lijfrente als aanvullende oudedagsvoorziening. Voortijds afkopen hoort daar dus niet bij. Om dit onaantrekkelijk te maken betaalt u 20% extra belasting bij voortijdige afkoop, de zogenaamde revisierente. Naast dus de belasting die u sowieso al over de lijfrente-uitkering zelf betaalt, in veel gevallen al 52%.

Uitzondering bij arbeidsongeschiktheid

U kunt een lijfrente afkopen zonder 20% revisierente te betalen indien u arbeidsongeschikt bent. U hoeft niet een bepaald percentage arbeidsongeschikt te zijn.

Let op! Uw arbeidsongeschiktheid moet blijken uit een verklaring van een arts. Deze moet verklaren dat u uw hoofdberoep niet volledig uit kunt oefenen en dat deze situatie naar verwachting nog minstens 12 maanden voortduurt.

Hoeveel mag ik afkopen?

Welk bedrag u jaarlijks mag afkopen zonder dat u revisierente hoeft te betalen, is afhankelijk van uw inkomen. Hiermee is duidelijk dat de faciliteit bedoeld is als aanvulling op uw inkomen uit arbeidsongeschiktheid.

Let op! Vanwege de uitvoerbaarheid is bepaald dat de afkoop van een bedrag van €40.321 (2017) per jaar niet tot heffing van revisierente leidt.

Tip: Heeft u meer aan lijfrentes en heeft u ook meer nodig om uw inkomen voldoende te kunnen aanvullen, dan kunt u via uw inspecteur te weten komen tot welk bedrag u zonder revisierente te betalen vrij kunt opnemen.

Wilt u uw lijfrente (deels) afkopen, neem dan tijdig contact op met uw verzekeraar. Na ontvangst van de artsenverklaring zal deze dan geen revisierente inhouden.

(Bron: HLB)

Ook onder de Wet IB 2001 geldt dat alleen kosten voor opleidingen om de eigen vakkennis op peil te houden aftrekbaar zijn van de winst of het resultaat uit overige werkzaamheden. Voor andere studiekosten is men aangewezen op de persoonsgebonden aftrek.

Wie als zelfstandig ondernemer of resultaatgenieter inkomsten uit zijn werkzaamheden in de aangifte inkomstenbelasting opvoert als winst respectievelijk resultaat uit overige werkzaamheden vindt het misschien niet meer dan logisch om scholingskosten in mindering te brengen op die inkomsten. Maar net als onder de Wet op de Inkomstenbelasting 1964 geldt ook onder de Wet IB 2001 dat eerst moet worden vastgesteld dat de betreffende opleiding tot doel heeft eerder opgedane vakkennis op peil te houden.

Nieuwe kennis valt onder persoonsgebonden aftrek

Als het volgen van een opleiding ertoe leidt dat iemand meer geld kan vragen voor zijn diensten doordat hij nieuwe vakkennis opdoet, en daarmee zijn vakbekwaamheid uitbreidt, zijn de scholingskosten alleen als persoonsgebonden aftrekpost op te voeren.

Het huidige kabinet wil echter de persoonsgebonden aftrekpost voor scholingsuitgaven per 1 januari 2018 vervangen door scholingsvouchers die bestemd zijn voor diegenen voor wie het maatschappelijk belang van deelname aan scholing groot wordt gevonden. Daarmee zou voor zelfstandige ondernemers alleen het op peil houden van de eerder opgedane vakkennis en vaardigheden nog aftrekbaar blijven. De stemming over het betreffende wetsvoorstel is overigens na zware kritiek uit de Tweede Kamer opgeschort. Of deze aftrekpost toekomst heeft valt op dit moment niet te zeggen.

(Bron: Accountancyvanmorgen)

De belastingkamer van de rechtbank Zeeland-West-Brabant heeft in een proefproces de vermogensrendementsheffing over spaartegoeden in box 3 in stand gehouden voor de jaren 2013 en 2014. Bij de heffing wordt uitgegaan van een zogenaamd forfaitair rendement van 4%. Dit is een fictief percentage aan rendement waarover belasting betaald moet worden. Voor dit proefproces waren door de Belastingdienst onder meer twee zaken geselecteerd waarin belastingplichtigen stelden dat in de jaren 2013 en 2014 het forfaitaire rendement van 4% teveel afwijkt van het rendement dat daadwerkelijk behaald kan worden.

Eigendomsrecht

Het percentage van 4% is vastgelegd in de wet. De rechter moet de wet toepassen en kan daar alleen van afwijken als de wet in strijd is met een verdrag. Volgens de belanghebbenden is belastingheffing over een forfaitair rendement van 4% voor spaartegoeden in strijd met het eigendomsrecht zoals dat beschermd wordt in artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP EVRM), omdat het percentage hoger is dan het daadwerkelijk te behalen rendement.

Niet in strijd met verdrag

De rechtbank is van oordeel dat de huidige heffing van 30% over een forfaitair rendement van 4% over spaartegoeden niet in algemene zin in strijd is met artikel 1 EP EVRM in de jaren 2013 en 2014. De Hoge Raad oordeelde eerder al dat de rendementsheffing voor de jaren 2010 en 2011 niet in strijd is met artikel 1. De Hoge Raad heeft daartoe geoordeeld dat voor die jaren niet is komen vast te staan dat het destijds door de wetgever voor een lange reeks van jaren veronderstelde rendement van 4% voor particuliere beleggers niet meer haalbaar was (het onhaalbaarheidscriterium). De rechtbank ziet geen aanleiding om voor de jaren 2013 en 2014 anders te oordelen. Ook voor die jaren is namelijk met alles wat de belanghebbenden hebben aangevoerd niet komen vast te staan dat aan het onhaalbaarheidscriterium wordt voldaan. Dat de werkelijk te behalen rendementen op spaartegoeden in die jaren lager zijn dan 4% is niet voldoende.

(Bron: Rechtspraak.nl)