DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, woning

De Staatssecretaris van Financiën keurt goed dat partners die gezamenlijk voor elk de helft een eigen woning kopen en voor elk de helft de eigenwoningschuld aangaan, niet te maken krijgen met een niet-beoogde beperking van de aftrekbare eigenwoningrente.

De Staatssecretaris van Financiën vindt het ongewenst dat partners van wie tenminste één voorafgaand aan de gezamenlijke aankoop van de eigen woning een eigenwoningverleden heeft, worden geconfronteerd met een niet-beoogde beperking van de renteaftrek. Die niet beoogde beperking van de renteaftrek kan het gevolg zijn van een bestaande eigenwoningreserve (EWR) of het niet volledig kunnen voortzetten van een bestaande eigenwoningschuld (BEWS). Daarom keurt hij onder bepaalde voorwaarden goed dat het eigenwoningverleden van beide partners bij helfte wordt verdeeld over beide partners om daarna de individuele eigenwoningschuld (EWS) en het eigenwoningverleden te bepalen. De goedkeuring geldt vanaf belastingjaar 2013.

Eén van de voorwaarden is dat de partners de eigen woning aankopen in een 50%-50%-verhouding en de schuld voor de financiering van de woning eveneens in een 50%-50%-verhouding aangaan.

In het geval zich een andere situatie voordoet dan de 50%-50% eigendomsverhouding en schuldverhouding kunnen de partners zich gezamenlijk wenden tot de Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen, Team Brieven en Beleidsbesluiten. Dan zal de staatssecretaris beoordelen of er in die situaties ook sprake is van een niet-beoogde beperking van de aftrek van eigenwoningrente.

(Bron: Taxlive)

Voor het lage overdrachtsbelastingtarief van 2% voor woningen moet er op het moment van eigendomsoverdracht sprake zijn van een gebouw dat naar zijn aard bestemd is voor bewoning. Een naar woondoeleinden gewijzigde bestemming verandert daar niets aan. Dit bleek uit een zaak die voor Hof Arnhem-Leeuwarden.

 

Een bv had in 2015 een kantoorgebouw gekocht van een stichting voor € 1.285.097. Twee maanden later verkocht de bv dit pand aan een vrouw voor € 1.350.000. Daarbij werd een aannemingsovereenkomst gesloten om het pand – exclusief benedenverdieping – te laten verbouwen tot 29 woonappartementen. De stichting droeg de juridische eigendom van het pand over aan de vrouw. Daarbij was op dat moment sprake van een wijziging naar woonbestemming en een omgevingsvergunning met woonbestemming voor de te realiseren 29 appartementen. De vrouw voldeed op aangifte 6% overdrachtsbelasting over € 1.350.000 en maakte vervolgens bezwaar tegen haar aangifte, omdat zij vond dat slechts 2% overdrachtsbelasting verschuldigd was over het aan de woonappartementen toe te rekenen gedeelte van de koopsom (de 29 nog te realiseren woonappartementen). Zij stelde dat het pand deels als woning was aan te merken, omdat bij verkrijging al vaststond dat 29 woonappartementen zouden worden gerealiseerd en dat voor de toepassing van het tarief gekeken moest worden naar de feitelijke situatie bij oplevering van de appartementen.

 

Het hof volgde de vrouw niet hierin. Het hof overwoog dat nu het pand ten tijde van levering naar zijn aard een kantoorgebouw was, waaraan ook nog geen aanpassingen waren verricht, geen sprake was van een woning. Een onroerende zaak die geen woning is, maar wordt verbouwd tot woning komt niet in aanmerking voor het lage tarief van 2%.

(PKF Wallast)

Een hypotheekadviseur die de gegevens die de boekhouder van een zelfstandige verkeerd interpreteerde, moet een deel van zijn vergoeding terugbetalen. Dat heeft klachteninstituut Kifid bepaald in een bindend advies. De adviseur informeerde de zelfstandige onjuist over het bedrag aan rente dat hij fiscaal kan aftrekken. Hij haalde het belastbaar inkomen en de winst voor belastingen door elkaar. De klant is zelfstandige, zijn partner in loondienst. Ze sluiten via CapFinLex in Den Helder een hypotheek af met drie leningdelen, waarvan de rente tot 1 juni 2026 vaststaat. Eind 2015 wil de zelfstandige de hypotheek wijzigen; de adviseur zegt daarvoor ‘de jaarcijfers, de IB-aangiften en aanslagen en de resultaten (mag op een A4-tje)’ nodig te hebben. Die gegevens moeten door de boekhouder worden verstrekt.

Omzetting

De adviseur suggereert een (gedeeltelijke) omzetting naar een annuïteitenhypotheek voor en afkoop van de lopende beleggingsverzekering, om met de afkoopwaarde van € 10.000 de lening te verlagen. De nettolasten bedroegen € 607 per maand. In de nieuwe situatie worden de maandlasten € 764, uitgaande van een belastingteruggave van € 260 op basis van een tarief van 36,55%. Daar gaat de klant mee akkoord en er wordt € 1.350 in rekening gebracht voor het advies. In de offerte noteert de adviseur: ‘Totale maandelijkse teruggave conform aan mij verstrekte info: € 289. Totaal incl. annuïteit: € 704 netto per maand.’ De hypotheek wordt omgezet.

Minder renteaftrek

De renteaftrek pakt vervolgens lager uit dan de klant verwachtte. Aan de boekhouder van de klant laat de adviseur weten dat hij voor het berekenen van de teruggave is uitgegaan van het inkomen van de zelfstandige, omdat hij in het hogere IB-tarief van 40,4% valt. ‘Wij bereken overigens veiligheidshalve altijd 2% i.p.v. 0,75% eigenwoningforfait. Derhalve hebben wij een teruggavepercentage berekend van 38,5% (op basis van 40,4% tarief en 2% eigenwoningforfait).’

Winst voor belastingen

De boekhouder stelt dat de adviseur voor het bepalen van het inkomen ten onrechte is uitgegaan van de winst voor belastingen. ‘Dat is heel wat anders dan het belastbaar inkomen waarover het tarief wordt berekend. Winst voor belastingen wordt nog verminderd met de zelfstandigenaftrek ad € 7.820 en de mkb-vrijstelling.’ Daarom komt de accountant op een belastbaar inkomen dat in het lagere tarief van 36,55% valt. De aftrekpost eigen woning toewijzen aan het (hogere) inkomen van de partner, die uitkomt op € 17.000, levert geen beter resultaat op. Een nieuwe boekhouder komt tot dezelfde conclusie: de maximale aftrek is € 1.631.

‘Niet mijn taak’

De adviseur meldt vervolgens aan zijn klant: ‘Het is niet mijn taak om de werkzaamheden van een boekhouder te controleren. Nogmaals ik heb mijn bevindingen inzake de hoogte van jullie hypotheekrenteteruggave gebaseerd op de stukken en informatie die jullie mij hebben overlegd. Uitgaande van een teruggave via de laagste schijf (36,55%) en verrekend met het eigenwoningforfait zou jullie teruggave alsdan in mijn optiek € 263 per maand moeten bedragen.’
Uit coulance betaalt de adviseur wel een deel van de kosten terug.

Foutieve berekeningen

De klant dient een klacht in bij Kifid. Hij wil de advieskosten terugbetaald hebben en het verschil tussen het berekende bedrag en het werkelijke bedrag aan belastingteruggave. De geschillencommissie van Kifid stelt vast dat de adviseur foutieve berekeningen over de belastingteruggave heeft gemaakt. ‘Dat deze berekeningen een indicatief en/of voorwaardelijk karakter kenden, is op basis van het adviesdossier niet te achterhalen.’ De adviseur is toerekenbaar tekortgeschoten en heeft verkeerde informatie over de belastingteruggave gegeven. De adviseur moet een deel van zijn vergoeding (€500)terugbetalen, vindt Kifid. Niet volledig, omdat uiteindelijk door bemiddeling van de adviseur de gewenste omzetting tot stand is gebracht.

(Accountancyvanmorgen)

Ondanks dat de beperking van de wettelijke gemeenschap van goederen nog niet is ingegaan, dienen de eerste fiscale onvolkomenheden van deze civiele wetgeving zich al aan in de eigenwoningregeling. Het ministerie van Financiën lijkt vooralsnog niet bereid eventuele fiscale tekortkomingen te willen corrigeren. Ruben Stam spreekt van een verontrustende ontwikkeling.

Beperkte gemeenschap

Op 1 januari 2018 treedt het nieuwe huwelijksvermogensrecht in werking, met als standaardstelsel de beperkte gemeenschap van goederen. Lange tijd is verkondigd dat deze switch van algehele naar beperkte gemeenschap van goederen een puur civielrechtelijke aangelegenheid is, zonder fiscale gevolgen. In een brief van 14 april 2017 nuanceert  voormalig staatssecretaris Wiebes van Financiën dit voor het eerst. Hij geeft aan dat de beperkte gemeenschap in beginsel leidt tot andere civielrechtelijke én fiscale gevolgen dan het huidige standaardstelsel van de algehele gemeenschap. Wie vanaf 2018 het ja-woord geeft, trouwt automatisch in beperkte gemeenschap van goederen en kan alleen met huwelijkse voorwaarden de huidige situatie creëren, om zo de eventuele fiscale gevolgen verbonden aan het nieuwe huwelijksvermogensrecht te voorkomen.
Onder het nieuwe huwelijksvermogensregime blijft voorhuwelijks vermogen privévermogen, evenals de tijdens het huwelijk verkregen giften en erfenissen. Wat vóór het trouwen privé is, blijft dus privé, maar dit geldt niet altijd voor het voorhuwelijkse eigenwoningverleden.

Eigenwoningverleden

De problemen ontstaan met name wanneer mensen volgend jaar (of later) trouwen in beperkte gemeenschap van goederen en vervolgens samen een eigen woning kopen, waarbij één van de partners (of beiden) een nog niet vervallen eigenwoningreserve heeft staan. “De vraag is dan of die eigenwoningreserve gemeenschappelijk wordt,” aldus fiscalist Stam die tevens expert is op het gebied van de eigenwoningregeling. “Binnen de eigenwoningregeling staat de wetgever een ‘economische benadering’ voor ogen. Dit houdt in dat bij een huwelijk in gemeenschap van goederen partners over en weer voor de helft in elkaars eigenwoningverleden stappen. Maar in het nieuwe huwelijksvermogensrecht blijft nu juist het voorhuwelijkse privé. Gaat het eigenwoningverleden dan nog wel voor de helft van de ene partner over op de andere partner? Als dit niet zo is, dan gaat dit ‘fiscaal pijn’ doen. Wanneer in dit geval straks bij de aankoop van een nieuwe woning rekening wordt gehouden met de bestaande eigenwoningreserve en er naast een annuïtaire hypotheek ook nog een stukje aflossingsvrij geleend wordt, pakt dit voor beide partners fiscaal bijzonder ongunstig uit.”

Ongewenste uitkomst

Al in 2016 schreef Stam in het Vakblad Financiële Planning over de (ongewenste) effecten van het nieuwe huwelijksvermogensregime op de eigenwoningregeling. Dit artikel was reden voor de CDA Tweede Kamerfractie om de staatssecretaris hierover te bevragen. In zijn brief van 14 april 2017 schrijft voormalig staatssecretaris Wiebes dat toepassing van de eigenwoningreserve bij gezamenlijke financiering van de nieuwe eigen woning niet tot de gewenste uitkomst leidt. Daarom wil hij bezien in hoeverre dit meer in lijn kan worden gebracht met de doelstelling van de bijleenregeling.
Maar daarmee zijn deze woorden van de voormalig bewindsman van Financiën nog niet omgezet in daden. Daarom hebben de leden van de CDA-fractie opnieuw aan de bel getrokken, ditmaal in de schriftelijke vragenronde over het Belastingplan 2018. Zij willen van de staatssecretaris weten of één en ander gaat leiden tot aanpassing van de wet- of van de regelgeving over de bijleenregeling.
De reactie van Wiebes in de nu verschenen nota naar aanleiding van het verslag bij het Belastingplan 2018 is teleurstellend. Aangezien de vraag van de CDA-fractie geen relatie heeft met onderwerpen uit het pakket Belastingplan 2018, schuift hij deze door naar zijn ambtsopvolger die hier naar alle waarschijnlijkheid pas in 2018 met een afzonderlijke brief antwoord op zal geven.

Noodklok

Stam vindt deze doorschuifactie van Wiebes niet verstandig. Het nieuwe huwelijksvermogensrecht is op 1 januari 2018 immers een feit. “Wiebes lijkt met zijn brief van 14 april 2017 te erkennen dat de beperkte gemeenschap uitstralingseffecten heeft naar de eigenwoningregeling. De beperkte gemeenschap van goederen conflicteert dan met de fiscale eigenwoningregeling,” aldus Stam. “Door het vooruit schuiven belast de staatssecretaris aankomende echtelieden met een eigenwoningverleden met extra kosten. Volgens de uitleg van de voormalig staatssecretaris zijn zij straks genoodzaakt om huwelijkse voorwaarden aan te gaan en volledig annuïtair te lenen. Dat kost geld. In de praktijk leidt deze oplossing in sommige gevallen tot minder leenruimte en daarmee tot verplicht ‘kleiner’ wonen.”
“Het is aan de wetgever om vóór 2018 met een passende oplossing te komen,” vervolgt Stam. “Die oplossing ligt voorhanden door binnen de hele eigenwoningregeling ook voor de beperkte gemeenschap van goederen, in tegenstelling tot het civielrechtelijke, uit te blijven gaan van de economische benadering. Dus ook al trouw je in beperkte gemeenschap van goederen, dan nog stap je voor de helft in het eigenwoningverleden van je partner. Daarmee neemt de wetgever voor een groot gedeelte de pijn uit de eigenwoningregeling weg die dreigt te ontstaan door het nieuwe huwelijksvermogensrecht.”
(Bron: Taxlive)

Hof Den Bosch oordeelt dat het deel van de hypotheekrente en premies levensverzekering dat een man voor zijn ex-partner betaalt, niet is aan te merken als aftrekbare onderhoudsverplichting.

De zaak (6 april 2017, ECLI:NL:GHSHE:2017:1527) verloopt als volgt. Een man is gehuwd in gemeenschap van goederen. In 2009 gaat hij scheiden. Zijn ex-partner verlaat de echtelijke woning in 2009, maar de woning blijft vooralsnog gezamenlijk eigendom. De man blijft in de woning wonen en betaalt de volledige hypotheekrente en premies van de bijbehorende gekoppelde levensverzekering. Deze bedragen neemt hij in zijn aangifte inkomstenbelasting op als (aftrekbare) kosten voor onderhoudsverplichtingen. De Belastingdienst accepteert de volledige aftrek van de betaalde bedragen niet.
Het Hof Den Bosch geeft aan dat alleen in rechte vorderbare familierechtelijke periodieke uitkeringen voor aftrek in aanmerking komen. De bewijslast ligt bij de man. De man voert aan dat bij het vaststellen van alimentatie rekening is gehouden met de verschuldigde hypotheekrente en verzekeringspremies. Volgens het hof is dit niet voldoende: de man maakt niet aannemelijk dat er sprake is van een overeenkomst met zijn ex-partner waarin de betaling is geregeld. Het hof verklaart het beroep van de man ongegrond.

Belang voor de praktijk

Het komt in echtscheidingssituaties regelmatig voor dat één van de ex-partners in de voormalig echtelijke woning blijft wonen terwijl de woning nog gezamenlijk eigendom is. De ex-partners kunnen dan met een aantal fiscale en financiële complicaties te maken krijgen.
Echtscheidingsregeling
Vanaf het moment dat een ex-partner de gezamenlijke woning verlaat, heeft deze fiscaal gezien geen eigen woning meer. Op grond van de echtscheidingsregeling van artikel 3.111, vierde lid Wet inkomstenbelasting 2001 kan de ex-partner echter nog maximaal 24 maanden zijn of haar deel van de gezamenlijke woning aanmerken als eigen woning. De daadwerkelijk betaalde rente die met dit deel van de woning samenhangt, is aftrekbaar.
Eigenwoningforfait
Als een ex-partner zijn of haar deel van de voormalig echtelijke woning ter beschikking stelt, mag degene die niet in de woning woont het eigenwoningforfait aftrekken als alimentatie in natura.
De ex-partner die in de woning blijft wonen, kan alleen voor het gedeelte van de woning waarvan hij eigenaar is de eigenwoningregeling toepassen. Alleen voor dit gedeelte is de daadwerkelijk betaalde rente aftrekbaar. De helft van de woning wordt ter beschikking gesteld. Voor degene die in de woning blijft wonen, vormt het eigenwoningforfait dat hiermee samenhangt, ontvangen alimentatie waarover inkomstenbelasting verschuldigd is.

Rente volledig betaald door één van de ex-partners
Het komt voor dat een van de partners de rente volledig betaalt. In dat geval is de helft van de rente in principe niet aftrekbaar. In plaats van dat een van de partners alle rente betaalt, kunnen de ex-partners beter afspreken dat de zittenblijvende partner aan de vertrokken partner alimentatie betaalt ter grootte van de door de vertrokken partner verschuldigde hypotheekrente. Daardoor bereiken zij dat per saldo de rentelast per saldo drukt op de zittenblijvende partner en bij hem of haar ook fiscaal aftrekbaar is (zij het deels onder de noemer van alimentatie).Onafhankelijk van de gemaakte keuzes is het van groot belang om de afspraken schriftelijk vast te leggen in het convenant.
[ Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden ]

Hoe pakken de fiscale regels voor een hypotheek op een eigen woning uit wanneer bij een verblijvensbeding een van de partners komt te overlijden? Een casus.

De casus luidt als volgt. Een man woont sinds 2006 ongehuwd samen met mijn partner. Ze hebben een samenlevingsovereenkomst met een verblijvingsbeding, maar geen testament. In 2010 hebben zij samen een woning gekocht met een grotendeels aflosvrije hypotheek. Hoe werkt het verblijvingsbeding als een van hen komt te overlijden?
Een verblijvingsbeding bepaalt dat goederen die gemeenschappelijk eigendom zijn na het overlijden van één van de partners aan de andere partner toekomt veelal onder de voorwaarde om de schulden over te nemen. Als iemand overlijdt, komt zijn aandeel in de woning en de hypotheek aan de partner toe. De hypotheek kan echter niet ongewijzigd blijven doorlopen. Op de hypotheek zijn de fiscale regels van vóór 2013 van toepassing. Een belangrijk element van de oude fiscale regels is dat er geen aflossingsverplichting bestaat. Het deel van de hypotheek dat de overlevende partner als gevolg van het verblijvingsbeding krijgt, mag niet doorlopen onder de oude fiscale regels. Een aanpassing van de lening is noodzakelijk zodat aan de in de huidige fiscale regels opgenomen aflossingsverplichting is voldaan. Een aanpassing van de geldlening kan gevolgen hebben voor de woonlasten.
Als de woning en de hypotheek niet op grond van een verblijvingsbeding maar op grond van een testament worden verkregen, kan de hele hypotheek doorlopen onder de oude fiscale regels en is aanpassing niet nodig.

Belang voor de praktijk

Een verblijvingsbeding is een veel voorkomende bepaling in een samenlevingsovereenkomst. Een verblijvingsbeding is een overeenkomst waarbij partners afspreken dat de goederen, die gemeenschappelijk eigendom zijn van beide partners, na het overlijden van één van de partners aan de andere partner toekomen. Kenmerken van een verblijvingsbeding zijn:
  • de verplichting om eventuele schulden die samenhangen met de gezamenlijke bezitting over te nemen;
  • toedeling van de gezamenlijke goederen aan de langstlevende partner om niet;
  • de statistische sterftekans van beide partner is min of meer gelijk zijn.

In de praktijk is een leeftijdsverschil tot 5 jaar acceptabel.

Overgang bestaande eigenwoningschuld naar partner
In artikel 10bis.1, zevende lid, Wet IB 2001 is bepaald dat in een drietal gevallen waarin een bestaande eigenwoningschuld overgaat op een andere partner, die schuld voor die andere partner ook kwalificeert als bestaande eigenwoningschuld. Het betreft de overgang van een bestaande eigenwoningschuld:

  • door boedelmenging door voltrekking van een huwelijk, of;
  • door boedelmenging door wijziging van huwelijkse voorwaarden, of;
  • krachtens erfrecht.

De overgang krachtens een verblijvingsbeding is voor de inkomstenbelasting niet aan te merken als een verkrijging krachtens erfrecht. Dit heeft tot gevolg dat een bestaande eigenwoningschuld die van de overleden partner overgaat op de andere partner, niet meer kwalificeert als bestaande eigenwoningschuld. Aanpassen van de financieringsconstructie is noodzakelijk om de aftrekbaarheid van de rente veilig te stellen. Om voor aftrek in aanmerking te komen, zal de voormalig bestaande eigenwoningschuld moeten voldoen aan de huidige fiscale regels. De aflossingsverplichting kan er voor zorgen dat de woonlasten wijzigen.

Als er in plaats van een verblijvingsbeding een testament is opgesteld, kwalificeert de overgang van een bestaande eigenwoningschuld als een verkrijging krachtens erfrecht. Aanpassing van de lening aan de huidige fiscale regels is dan niet noodzakelijk: de kwalificatie bestaande eigenwoningschuld blijft immers behouden. In een voorkomend geval verdient het aanbeveling om te overleggen met de notaris.
[ Bron: Fiscaal Juridisch Adviesbureau Nationale Nederlanden ]

Staatssecretaris Wiebes van Financiën voelt er niets voor de restschuldregeling tot na 31 december 2017 te verlengen. Dat stelt hij in antwoord op Kamervragen van de leden Ronnes en Omtzigt (CDA).

De problematiek die in 2012 aanleiding was voor het introduceren van de restschuldregeling is volgens de staatssecretaris sterk afgenomen. Bij de introductie is ervoor gekozen om deze crisismaatregel tijdelijk van aard te maken. Nu, vijf jaar later, is de conclusie dat het herstel van de woningmarkt sterker is geweest dan toen kon worden verwacht. Verlenging zou bovendien een fiscale derving als gevolg hebben.

De restschuldregeling is ingevoerd per 29 oktober 2012 voor een termijn van vijf jaar en loopt op 31 december 2017 af. De maatregel heeft tot doel de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen.

Personen met een zogenoemde onderwaterhypotheek, een hypotheek waarbij de waarde van de eigen woning lager is dan de op die woning rustende schuld, kunnen door de tijdelijke aftrekbaarheid (maximaal 15 jaar) van de rente en kosten op de bij verkoop van die woning resterende schuld in staat worden gesteld te verhuizen.

(Bron: Taxlive)

Heeft u een eigenwoningschuld dan moet u de door u betaalde hypotheekrente verplicht in aftrek brengen in uw aangifte inkomstenbelasting.

Deze aftrek van hypotheekrente is geen keuze, maar een verplichting.

Heeft u een kleine eigenwoningschuld dan kan het belastingvoordeel door aftrek van hypotheekrente in uw aangifte inkomstenbelasting, omslaan in een nadeel. Dan is het voordeliger om geen hypotheekrenteaftrek te claimen. U heeft echter geen keuze. Heeft u een eigenwoningschuld dan moet u deze schuld en de daarmee samenhangende rente en kosten in box 1 opvoeren in uw aangifte inkomstenbelasting.

Er is geen keuze met betrekking tot de aftrek, maar alleen in bepaalde gevallen een keuze voor de kwalificatie van de schuld (box 1 of box 3).

Let op! Soms is het mogelijk een eigenwoningschuld zodanig aan te passen dat deze niet meer kwalificeert als eigenwoningschuld. Laat u hier echter goed over informeren. De fiscale regels rondom de eigen woning zijn namelijk steeds ingewikkelder geworden.

Juist en volledig

Kwalificeert de schuld als een eigenwoningschuld, dan moet de hypotheekrente worden afgetrokken, zelfs als dit nadelig uitpakt. U bent namelijk verplicht een juiste en volledige aangifte inkomstenbelasting in te dienen. Juist en volledig geldt niet alleen voor positieve inkomensbestanddelen, maar bijvoorbeeld ook voor aftrekbare kosten en aftrekbare hypotheekrente.

(Bron: Foederer)

Bij de waardebepaling inzake de WOZ, is de gemeente verplicht een taxatieverslag mee te sturen. U heeft namelijk recht op een gemotiveerde waardevaststelling. Heeft u geen taxatieverslag ontvangen, dan kunt u mogelijk met succes in bezwaar.

Aanslag ozb

Gemeentes stellen ieder jaar opnieuw de WOZ-waarde van uw pand vast. Op basis hiervan ontvangt u onder andere een aanslag onroerendezaakbelasting (ozb). Bij het vaststellen van de waarde is de gemeente verplicht een taxatieverslag mee te sturen.

Tip: Via een vergelijking met soortgelijke panden kunt u nagaan of de waarde van uw pand niet te hoog is vastgesteld.

Taxatieverslag moet worden opgestuurd

Gemeentes gaan soms te makkelijk om met hun verplichtingen. Zo kwam onlangs een zaak voor de rechter waarbij de gemeente geen taxatieverslag had meegestuurd. In plaats daarvan kon de betreffende belastingplichtige met behulp van zijn DigiD inloggen op de site van de gemeente en hier het verslag inzien. De rechter besliste dat de vaststelling van de waarde dan onvoldoende gemotiveerd is. De gemeente had het taxatieverslag moeten opsturen. De gemeente werd daarom opgedragen de WOZ-waarde alsnog te onderbouwen.

In een andere zaak had de gemeente Amsterdam vanwege de vele WOZ-bezwaren met knippen en plakken van een standaardtekst het er zich volgens de rechter te makkelijk vanaf gemaakt.

U heeft dus recht op een gemotiveerde waardevaststelling.

(Bron: HLB)

Uw huidige hypotheek valt in box 1. Mogelijk kan een fiscale verhuizing van uw lening naar box 3 u duizenden euro’s aan belastingvoordeel opleveren.

Als u weinig hypotheekrente betaalt, is het belastingvoordeel van de renteaftrek gering of zelfs afwezig, omdat de renteaftrek (grotendeels) wegvalt tegen de bijtelling van het eigenwoningforfait. Als u uw hypotheek dan verhuist naar box 3, heeft u meer belastingvoordeel omdat de hypotheekschuld het vermogen in box 3 verlaagt. Hierdoor gaat u minder vermogensrendementsheffing betalen.

Als u de hypotheek gewoon zou aflossen, verlaagt u ook het vermogen in box 3 en geniet u dus ook dat fiscale voordeel. Een voordeel van ‘verhuizen’ ten opzichte van aflossen is echter dat u het geld nu ter beschikking houdt voor uitgaven als aanvulling van uw pensioen.

Voorbeeld

Bert Otten van Otten Belastingadvies geeft een voorbeeld. ‘Stel, u hebt een woning van €400.000 en een hypotheek van €200.000. U betaalt 2% hypotheekrente. Uw salaris bedraagt €80.000 bruto per jaar en u mag de rente aftrekken tegen het maximale tarief van 50,5%. De rekensom is dan als volgt: u betaalt €4000 bruto aan rente per jaar, het eigenwoningforfait bedraagt € 3000, de aftrekbare rente is dan € 1000 (€4000 – €3000). Hiervan ontvangt u 52% terug, minus 1,5% (tariefsaanpassing eigen woning 2016) maal €4000, ofwel €460 (€520 – €60). Dat is dus een netto aftrekpercentage van slechts 11,5% (€460/ €4000).’

Hoe om te gaan met oude leningen
Als u een oude lening fiscaal wilt verhuizen, dan moet u deze lening aflossen en dan moet u haar na een paar maanden opnieuw aangaan. Het oogmerk van deze nieuwe lening moet het financieren van sparen/beleggen zijn, en niet van de woning. De lening kan dan in box 3 worden geplaatst. Hoe langer de tijd tussen het aflossen en het opnemen, hoe aannemelijker dit oogmerk is. Een alternatief is om eerst in box 3 te lenen, tijdelijk te beleggen en later een deel van de beleggingen te verkopen om de hypotheek mee af te lossen. Een en ander werkt naar de mening van specialisten in beginsel niet als de lening wordt aangegaan met het oog op de aflossing van de hypotheek.

Naast een hypotheekschuld beschikt u over een vermogen van € 300.000. Per 1 januari 2017 krijgt u te maken met de nieuwe hogere rendementsheffing in de fiscale box 3. Om deze nadelige belastingregel om te zetten in uw voordeel moet u een schuld creëren in box 3, waardoor uw vermogen afneemt. Stel dat u uw hypotheek van € 200.000 voor 1 januari verhuist naar box 3, dan zal uw vermogen in box 3 dalen naar ongeveer €100.000. Hierdoor betaalt u op jaarbasis €2760 (1,38% * 200.000; geen partner) minder aan box 3-belasting. Dit voordeel is een stuk groter, namelijk € 2300 op jaarbasis, dan wanneer u uw hypotheek in box 1 laat staan.

 

Verhuizen

Voor ‘nieuwe’ hypotheken waarvoor de annuïtaire aflossingseis geldt, kan de overgang naar box 3 worden relatief eenvoudig geforceerd door niet annuïtair af te lossen. Hierdoor zou er geen sprake meer zijn van een eigenwoningschuld. Gezien de peildatum box 3 van 1 januari kunt u het ‘overboeken’ het beste aan het einde van het jaar doen. Houd wel rekening met de verwerkingstijd van de bank. Ook is het mogelijk om de lening weer terug te verhuizen naar box 1. ‘Dit is anders voor leningen van voor 2013’, aldus Renaldo Antonissen, belastingadviseur bij 216 accountants. ‘Eenmaal in box 3, altijd in box 3.’

 

Hop van box 1 naar 3
Door de lage hypo-theekrente — minder aftrek — is het soms fiscaal aantrekkelijk om de schuld in box 3 te plaatsen

Wees ervan bewust dat u op grond van de Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) in beginsel 50% van de marktwaarde van de woning zonder verplichting tot aflossing mag lenen. Een voorbeeld. U leent € 400.000 en u komt met de bank overeen dat er slechts € 200.000 in 30 jaar hoeft te worden afgelost volgens een annuïtair aflossingsschema. Door het overeenkomen van deze leningsvorm wordt niet voldaan aan de fiscale aflossingseis. De schuld valt daarmee in box 3. Maar er wordt wel voldaan aan de Gedragscode Hypothecaire Financieringen die voorschrijft dat ten minste 50% van de lening in 30 jaar geheel wordt afgelost. ‘Let wel op, dat indien de lening niet wordt gewijzigd – ofwel deze blijft annuïtair – er additionele termijnen gelden in de Wet Inkomstenbelasting. De lening blijft nog in box 1 gedurende 12 maanden’, aldus Antonissen.

‘Als u momenteel een rente van 4 à 5% betaalt, dan kan het betalen van boeterente prima worden gecombineerd met een fiscale verhuizing van de hypotheek. Door het betalen van boeterente, betaalt u eigenlijk een deel van de rente vooruit. Een groot voordeel daarvan is dat de bijtelling van het eigenwoningforfait maar voor één keer van toepassing is. Als u kunt aftrekken tegen het toptarief, kunt u bovendien die rente nu nog aftrekken tegen een hoog tarief. Immers, dat tarief wordt jaarlijks steeds minder. Vervolgens gaat u na de verhuizing van uw hypotheek profiteren van het voordeel in box 3. U combineert zo dus belastingvoordeel in box 1 en box 3. Als u een renteafspraak voor een lange periode maakt, kunt u bovendien momenteel een historisch lage rente krijgen en heeft u dus de zekerheid van toekomstige lage lasten’, aldus Otten.

(Bron: Financieel Dagblad)