DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws

De Belastingdienst heeft het tweede deel van de aandachtspunten voor de aangifte inkomstenbelasting 2018 gepubliceerd.

In de tweede handreiking gaat het om de volgende onderwerpen:

– Resultaat overige werkzaamheden (ROW)
– Afkoop lijfrente
– Onjuiste verdeling – fiscaal partnerschap
– Ervenrekening
– Cryptovaluta

Resultaat overige werkzaamheden

Uit voorgaande jaren blijkt dat het opgeven van ‘resultaat uit overige werkzaamheden (ROW)’ (te) vaak niet gebeurt. Sommige belastingplichtigen vergeten die inkomsten in te vullen. Anderen weten niet precies welk bedrag zij als inkomsten moeten aangeven en welke kosten ze mogen aftrekken. Men moet de ROW zelf aangeven in de aangifte IB.
Opdrachtgevers geven dergelijke betalingen voor werkzaamheden of diensten door aan de Belastingdienst. Dit is het geval als de opdrachtnemer niet in dienstbetrekking is bij de opdrachtgever, of de opdrachtnemer de werkzaamheden of diensten niet als ondernemer verricht. Deze gegevens staan echter niet in de vooraf ingevulde aangifte (VIA). Alle bedragen die de ondernemer voor zijn werkzaamheden heeft ontvangen, moeten aangegeven worden als inkomsten uit overig werk. Dit gaat dus om inkomsten én onkostenvergoedingen. De kosten van de inkomsten uit overig werk die direct te maken hebben met deze inkomsten (zakelijke kosten) mogen afgetrokken worden. Voor een aantal van deze kosten is een vast bedrag aftrekbaar. Er zijn ook kosten die niet aftrekbaar zijn, of alleen als ze boven een bepaald drempelbedrag uitkomen.

Afkoop lijfrente

Wie een lijfrenteverzekering afkoopt, moet de afkoopsom in de aangifte vermelden. De afkoopsom is belast in box 1. Het valt de Belastingdienst op dat belastingplichtigen de in de VIA opgenomen afkoopsommen naar een onjuiste categorie in de aangifte verplaatsen of ze uit de aangifte verwijderen. Omdat de afkoop in de VIA al is ingevuld moet u de juistheid van het bedrag controleren aan de hand van de opgave van de bank of verzekeraar.

Over de afkoopsom moet men  meestal 20% revisierente betalen. Vaak geven belastingplichtigen de revisierente niet op in de aangifte. Als de lijfrenteverzekering is afgekocht binnen 10 jaar is sprake van de tegenbewijsregeling. In deze situaties is men waarschijnlijk minder revisierente verschuldigd. Op de internetsite van de Belastingdienst staat een rekentool.

Onjuiste verdeling – fiscale partners

Fiscale partners kunnen een aantal gemeenschappelijke inkomensbestanddelen onderling verdelen. Dit geldt voor bepaalde inkomensbestanddelen van box 1 en inkomen box 2 en box 3. Om deze onderlinge verdeling toe te passen, moeten de partners het hele jaar elkaars fiscale partner zijn. De verdeling van ‘inkomensbestanddelen box 1 eigen woning’ en de toedeling van ‘vermogensbestanddelen box 3’ blijkt niet altijd goed te gaan in aangiften van fiscale partners. Er ontstaat een onjuiste verdeling als fiscale partners:

  • meer of minder dan 100% van het te verdelen inkomensbestanddeel van de eigen woning aangeven en
  • minder dan 100% van de te verdelen vermogensbestanddelen aan elkaar toedelen

De belangrijkste elementen die fiscale partners onderling kunnen verdelen zijn:

  • het saldo van de inkomsten en aftrekposten van de eigen woning;
  • de gezamenlijke grondslag sparen en beleggen (box 3);
  • het (restant) persoonsgebonden aftrek.

Fiscale partners kunnen de onderlinge verdeling wijzigen zolang de definitieve aanslagen van beide partners nog niet onherroepelijk zijn vastgesteld. Een definitieve aanslag is onherroepelijk als de termijn van 6 weken voor bezwaar, beroep, hoger beroep of cassatie is verstreken. 

Ervenrekening

De Belastingdienst ziet in de praktijk dat erfgenamen vaak ten onrechte vergeten een ervenrekening op te nemen in hun aangifte IB. De ervenrekening vormt een onderdeel van de totale (onverdeelde) nalatenschap. Erfgenamen moeten het saldo op de peildatum van een ervenrekening dan ook aangeven in box 3 van hun aangifte IB. In het jaar dat de nalatenschap is verdeeld tussen, en/of ter beschikking is gesteld aan, de erfgenamen, kunnen twee situaties ontstaan:

1. De erfgenamen heffen de rekening op: de ervenrekening hoeft niet meer opgenomen te worden in de aangifte IB.

2. De ervenrekening blijft bestaan: het erfdeel moet nog worden opgegegeven in de aangifte IB.

Cryptovaluta

Wie in het bezit is van cryptovaluta, behorend tot het privévermogen, geeft de waarde in het economisch verkeer aan op 1 januari (peildatum). Gebruik hierbij de koers op de peildatum van het gebruikte omwisselplatform.

Ondernemers voor de inkomstenbelasting die betalingen ontvangen in cryptovaluta voor diensten of leveringen moeten deze omrekenen naar euro’s. Het omgerekende bedrag rekent u tot zijn omzet. Mogelijk maakt de ondernemer winst of verlies bij het omwisselen. Dat komt tot uitdrukking in de winst-en-verliesrekening. Ook als de ondernemer is voor de omzetbelasting en voor zijn diensten of leveringen betalingen ontvangt in cryptovaluta, moeten deze omgerekend worden. Bij de btw-aangifte geeft men vervolgens het bedrag in euro’s op.

Belastingdienst, 15 februari 2019

Ook in 2019 komen investeringen in energiezuinige technieken en duurzame energie in aanmerking voor de energie-investeringsaftrek (EIA). Hieronder gaan wij in op de wijzigingen en in een separaat artikel gaan wij in op de wijzigingen in 2019 voor de Milieu-Investeringsaftrek (MIA) en Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL).

Wijzigingen EIA

  • De belangrijkste wijziging is dat het EIA percentage is verlaagd van 54,5% naar 45% . Het netto EIA-voordeel is in 2019 ongeveer 11% van de investeringskosten (dit was 13,5%).
  • Verbetering van het Energielabel van een gebouw wordt aantrekkelijker. Het maximum investeringsbedrag dat voor EIA in aanmerking komt wordt verhoogt van € 50 naar € 75 per m2 bvo per labelsprong. Bij een energieverbetering van D naar A (3 sprongen) is het netto voordeel € 24,75 p/m2. In 2018 was dit € 20,25 p/m2.
  •  Investeringen in verschillende soorten warmtepompen komen ook in 2019 in aanmerking. Opvallend is dat de maxima over het algemeen zijn verhoogd. Gasgestookte warmtepompen komen niet meer in aanmerking en hebben plaats gemaakt voor warmtepompen met halogeenvrij koudemiddel.
  • De aftopping op zonnepanelen voor het opwekken van energie is verwijderd omdat de aftopping de toepassing van innovatieve systemen, zoals zonvolgsystemen, belemmert. In 2018 was het maximale bedrag dat opgevoerd mocht worden € 750 per kW piekvermogen. In 2019 mag het gehele investeringsbedrag weer gemeld worden.
  • Op het gebied van ledverlichting komen alleen nog toepassingen in of bij bestaande bedrijfsgebouwen in aanmerking. Bij nieuwbouw wordt reeds de nieuwste ledverlichting meegenomen.
  • Nieuw op de energielijst zijn warmtewerende coatingen op de buitenschil van koel- en vrieshuizen. Door deze coating vermindert de benodigde hoeveelheid energie om deze koel- en vrieshuizen te koelen.
  • Ook de energie-efficiënte melkkoeling is aangepast. Alleen systemen waarbij zowel sprake is van melkvoorkoeling als warmteterugwinning op de koelinstallatie komen in aanmerking. Op deze manier wordt alle beschikbare warmte uit de melk nuttig gebruikt. Een elektrische boiler die wordt gevoed met warm water uit de warmteterugwinning komt nu ook in aanmerking.
  • Voor de energieproductie en -opslag zijn ook enkele wijzigingen. In het kader van het benutten van (overtollig) duurzaam geproduceerde energie is een langdurige opslag van warmte een goede oplossing. Langdurige warmteopslag vergt een speciale constructie van het opslagvat. Ook zijn er mogelijkheden voor accu’s om duurzaam opgewekte elektriciteit tijdelijk op te slaan, die voorkomen dat op momenten van veel aanbod en weinig vraag van elektriciteit de opwekking van duurzame elektriciteit moet worden beperkt. De ondergrens in de opslagcapaciteit vervalt om ook opslag met een kleinere capaciteit dan 10 kWh te ondersteunen.

Door bewust geen aftrek lijfrentepremies toe te passen, kan de verzekeringnemer geen beroep doen op de verruiming van de saldomethode.

In 2013 ontving een verzekeringnemer uitkeringen uit een levensverzekering met lijfrenteclausule. De inspecteur belastte de uitkering. De man meende dat de uitkering onbelast was, omdat hij in de jaren 1995 tot en met 2000 de premies niet in aftrek had bracht, omdat hem dit geen fiscaal voordeel meer zou opleveren, naast de andere aftrekposten. Bij Hof Amsterdam is de belastbaarheid van de ontvangen lijfrente-uitkering in geschil. Volgens het hof moet worden getoetst aan de voorwaarden van een goedkeurend besluit uit 1990 (Besluit van 29 juni 1990, DB90/3579). Een belastingplichtige moet eerst proberen om via een ambtshalve vermindering alsnog aftrek van de premies te krijgen. Kan dat niet meer, dan kan de saldomethode worden toegepast, zodat de uitkeringen pas belast zijn nadat deze de betaalde premie overstijgt. Om deze saldomethode te kunnen toepassen moet de belastingplichtige aantonen dat het niet in aftrek brengen van de premies niet te wijten is aan opzet of grove schuld. Anders gezegd, er moet daadwerkelijk sprake zijn van verzuim en niet van een welbewuste afzien van aftrek.

Welbewuste keuze

De verzekeringnemer bevestigt voor het hof dat het niet in aftrek brengen van de premies gedurende de jaren 1995-2000 door hem berustte op de gedachte dat de uitkeringen onbelast zouden blijven. Het hof ziet hierin een welbewuste keuze van de belastingplichtige en geen verzuim. Op grond hiervan kan de belastingplichtige de verruimde saldomethode niet toepassen. Ook vindt de man geen gehoor bij het hof voor zijn standpunt dat de uitkomst, waarbij de premies niet in aftrek zijn gebracht en de uitkeringen belast zijn, onredelijk is. Het staat de rechter niet vrij de redelijkheid en de billijkheid van de wet te beoordelen, gezien het wettelijke verbod hiervan.

De fiscus berekent de correctie van de aftrekbare btw vanwege gemengd gebruik op basis van werkelijk gebruik of aan de hand van omzetverhoudingen, maar niet allebei. Van Rechtbank Zeeland-West-Brabant hoeft dit ook niet.

Als een btw-ondernemer btw-belaste goederen of diensten afneemt voor prestaties die deels ook btw-belast zijn en deels btw-vrijgesteld, kan hij niet alle voorbelasting aftrekken. Hij zal een correctie voor het gemengd gebruik moeten toepassen. In beginsel vindt daarbij de zogeheten pro rata-verhouding toepassing. Dat betekent dat de Belastingdienst een verdeelsleutel hanteert op basis van de omzetverhoudingen tussen de prestaties waarvoor de afgenomen goederen en diensten zijn gebruikt. Als aannemelijk is dat de pro-rata methode niet overeenkomt met het werkelijke gebruik, moet men het werkelijke gebruik als verdeelsleutel nemen. Op basis van het Unierecht had Nederland ook een combinatie van beide verdeelsleutels mogen hanteren. Maar dit betreft een mogelijkheid, geen verplichting, zo stelt de rechtbank vast. Nederland heeft geen gebruik gemaakt van deze mogelijkheid. De Belastingdienst staat daarom het gebruik van een van deze methoden toe, maar geen combinatie van beiden.

Geen schending Europees recht

In de zaak voor de rechtbank wilde een fiscale eenheid voor de btw (FE) de voorbelasting op de kosten voor een digitaal platform berekenen aan de hand van het werkelijk gebruik. Voor de berekening van de aftrekbare btw op de overige algemene kosten wilde zij de pro rata-methode hanteren. De Belastingdienst had dit terecht geweigerd. De inspecteur berekent de aftrekbare voorbelasting op de algemene kosten door uitsluitend de pro rata-methode toe te passen. Dit vormt geen schending van Europees recht.

(Bron: Taxence)

ter beschikking staat, is het vaak voordelig de bijtelling te verdelen.

Bijtelling privégebruik

De bijtelling voor de auto van de zaak hangt samen met het privégebruik dat van de auto gemaakt kan worden en is een percentage van de catalogusprijs. De bijtelling blijft achterwege als bewezen kan worden dat met de auto niet meer dan 500 kilometer privé in het jaar is gereden.

Progressie

Het voordeel van een verdeling van de bijtelling hangt samen met de progressie van het tarief in box 1. Als één van beide partners een lager tarief betaalt, is een verdeling van de bijtelling voordelig.

Voorbeeld:
Stel dat de auto van de zaak een cataloguswaarde van € 50.000 heeft en dat de bijtelling 22% is. Als de ene partner over de top van het inkomen bijvoorbeeld in 2019 een belastingtarief kent van 51,75% en de ander 38,1%, is het verschil in tarief 13,65%. Werken beiden in een man/vrouw-vof en wordt de bijtelling 50%/50% verdeeld, dan scheelt dit jaarlijks, rekening houdend met de mkb-winstvrijstelling van 14%:
€ 50.000 x 22% x 1/2 x (13,65% x 0,86) = € 646
Voor een dga en zijn/haar partner bedraagt het voordeel in dezelfde situatie:
€ 50.000 x 22% x 1/2 x 13,65% = € 751

Auto noodzakelijk

Voorwaarde is dat de partner de auto ook nodig heeft voor de werkzaamheden. Dit kan binnen de vof via een goede taakverdeling al snel aannemelijk worden gemaakt.

Let op! Bovenstaand voorbeeld is vereenvoudigd. Er zijn namelijk veel inkomensafhankelijke zaken, zoals de Zvw-premie en heffingskorting, die ook moeten worden meegerekend bij de verdeling van de bijtelling. Laat daarom uw persoonlijke situatie altijd door uw adviseur doorrekenen. Het is ook specifiek afhankelijk van de situatie en het soort bedrijf of het toegepast kan worden. Overleg daarom met een accountant als u dit wilt toepassen.

Heeft u vragen over een verdeling van de bijtelling van de auto van de zaak, neem dan contact met ons op.

Wanneer u als ondernemer btw in rekening brengt voor uw producten en of diensten, kunt u de btw op zakelijke facturen aftrekken als voorbelasting. Deze factuur moet volgens de wet echter wel aan verschillende eisen voldoen. Voldoet een inkoopfactuur niet aan deze eisen? Dan loopt u het risico dat de Belastingdienst uw aftrek weigert. Controleer daarom altijd of de facturen van uw leveranciers aan de eisen voldoen.

Factuureisen

Op een factuur zijn onder meer de volgende vermeldingen verplicht:

  • naw-gegevens van de leverancier/dienstverlener én afnemer (een postbusadres alleen is niet voldoende, het volledige vestigingsadres moet vermeld worden)
  • btw-identificatienummer van de leverancier
  • kvk-nummer van de leverancier
  • factuurdatum en prestatiedatum (als deze afwijkt van de factuurdatum)
  • opeenvolgende nummering
  • hoeveelheid en aard geleverde goederen of diensten
  • prijs exclusief btw per btw-tarief, het btw-tarief en het bedrag aan btw

Let op!
Voor een aantal bijzondere regelingen gelden aanvullende bepalingen. Bijvoorbeeld als er sprake is van een vrijstelling, intracommunautaire levering, export, een verleggingsregeling, een nieuw vervoermiddel, de reisbureauregeling, de margeregeling of selfbilling (de afnemer reikt dan de factuur uit). Neem voor meer informatie over deze regelingen contact met ons op.

Vereenvoudigde factuur

Bij kleine factuurbedragen van maximaal € 100 inclusief btw is het mogelijk een vereenvoudigde factuur uit te reiken of te ontvangen. Deze factuur hoeft aan minder eisen te voldoen om toch in de btw-administratie te worden opgenomen. Op deze factuur moeten in ieder geval de naw-gegevens van de leverancier/dienstverlener, een omschrijving van de geleverde goederen of diensten en het bedrag worden vermeld. Een vereenvoudigde factuur is niet toegestaan bij leveringen of diensten vanuit of naar het buitenland.

Factuur met bijlagen

Wellicht krijgt u weleens facturen met aanvullende bijlagen. Deze bijlagen horen bij de factuur en moeten worden meegenomen in de beoordeling of u recht hebt op de aftrek van btw. Op die bijlagen kan namelijk informatie staan die op de eigenlijke factuur ontbreekt, zoals een adres, periode, specificatie, etc. Zorg dus dat u ook de bijlagen (zoals pakbonnen, bestelbonnen, offertes) bij een factuur bewaart.

Geen aftrek btw

Bij een factuur met lichte gebreken kan de Belastingdienst niet zonder meer de aftrek btw weigeren. Bevat de factuur echter meerdere gebreken dan is de kans groter dat de Belastingdienst uw aftrek btw kan weigeren. Loop daarom geen risico en vraag uw leverancier om een factuur die voldoet aan de eisen, zodat uw btw-aftrek geen gevaar loopt.

Let op!
Ook voor de leverancier is het van belang dat aan de factuureisen wordt voldaan, omdat de leverancier een boete kan krijgen als een onjuiste factuur is uitgereikt.

Heeft u al vragen over de factuurvereisten?

(Bron: DRV)

Op de te betalen belasting over uw inkomen, mag u de heffingskortingen in aftrek brengen. Als u zelf te weinig belasting betaalt om deze heffingskortingen te kunnen verrekenen, krijgt u de niet-gebruikte heffingskortingen uitbetaald door de Belastingdienst. Deze mogelijkheid wordt de komende jaren afgebouwd.

Waarom?
De reden van de overheid om het uitbetalen van heffingskortingen af te bouwen, is om het verdienen van eigen inkomen te stimuleren. Dan kan men namelijk zelf de heffingskortingen verzilveren.

Hoe werkt het?
Op de te betalen belasting over uw inkomen, mag u eerst de heffingskortingen in aftrek brengen. Als u zelf te weinig belasting betaalt om de heffingskortingen te kunnen verrekenen, krijgt u de niet-gebruikte heffingskortingen uitbetaald door de Belastingdienst. Dit kan onder de voorwaarde dat uw partner voldoende belasting betaalt. De uitbetaling vindt alleen plaats voor de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Deze uitbetaling wordt al sinds 2009 afgebouwd, maar de mogelijkheid wordt vanaf 2019 verder beperkt.

Geleidelijke afbouw
Van genoemde kortingen kan dit jaar nog 26,7% worden geïnd als uw partner voldoende belasting betaalt. In 2020 is dit nog maar 20%, in 2021 nog 13,3%, in 2022 nog 6,7% en vanaf 2023 niets meer.

Let op!
De afbouw van de uitbetaling van de algemene heffingskorting geldt niet als degene die de heffingskortingen wil verrekenen vóór 1 januari 1963 geboren is. Dan is er wel recht op de volledige heffingskorting als de partner voldoende belasting betaalt. Deze uitzondering geldt niet voor de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

Afbouw omzeilen via box 3
Is het genereren van eigen inkomsten moeilijk of onmogelijk, dan kan de afbouw omzeild worden als er voldoende vermogen aanwezig is in box 3. Hierover moet namelijk inkomstenbelasting worden betaald, waarop de heffingskortingen dan in mindering kunnen worden gebracht.

Vrije verdeling
Het vermogen in box 3 mag tussen u en uw partner vrij verdeeld worden. Partners die getroffen dreigen te worden door de afbouw, kunnen er daarom het beste voor kiezen om degene die de heffingskortingen(en) niet volledig kan verrekenen, voldoende vermogen toe te kennen.

Hoeveel vermogen toekennen?
Hoeveel belasting u over uw vermogen in box 3 betaalt, is afhankelijk van de omvang van uw vermogen. Hoe meer vermogen u bezit, hoe meer u betaalt. U en uw partner moeten daarom berekenen hoeveel vermogen ze ieder bij een bepaalde verdeling aan belasting betalen. Zorg dat degene die onvoldoende inkomsten heeft om de heffingskorting(en) te verrekenen, genoeg vermogen toebedeeld krijgt om deze toch te kunnen verrekenen.

U heeft een bv?
Bezitten u en uw partner minimaal 5% van de aandelen in een bv, dan wordt dit bezit aangemerkt als aanmerkelijk belang (box 2). De inkomsten hieruit zijn eveneens vrij te verdelen tussen partners. U kunt uw partner ook een deel van het inkomen uit aanmerkelijk belang toekennen, zoals dividend. Ook op deze manier kunnen de heffingskortingen toch worden verzilverd. Het kunnen benutten van heffingskortingen kan zelfs een reden zijn om alsnog dividend uit te keren. In feite is daarover dan geen belasting verschuldigd omdat heffingskortingen worden gebruikt die anders verloren waren gegaan.

Heeft u vragen over de afbouw van de heffingskortingen, neem dan contact met uw adviseur.

De Hoge Raad verlaagt het bijdrage-inkomen van een ondernemer met het bedrag van diens lijfrentestorting vanuit de fiscale oudedagsreserve.

De zaak (23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2175) verloopt als volgt. Een ondernemer staakt in 2014 zijn onderneming. De ondernemer zet van de fiscale oudedagsreserve (FOR) een bedrag van € 18.500 om in een lijfrente (artikel 3.128 Wet IB 2001). De inspecteur brengt de ondernemer een inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) in rekening over een bijdrage-inkomen van € 18.500. Op dit bijdrage-inkomen is de betaalde lijfrentepremie niet in mindering gekomen. Dat deze premie niet in aftrek komt op het bijdrage-inkomen, is in overeenstemming met de wet. De ondernemer berust hier echter niet in en stapt naar de rechter.

Hof Den Haag oordeelt dat de ondernemer die pensioen opbouwt met een lijfrente, ongelijk wordt behandeld ten opzichte van werknemers die een pensioen opbouwen via hun werkgever. De eigen bijdrage in de pensioenregeling verlaagt namelijk wel het bijdrage-inkomen van deze werknemers. Lijfrentepremies doen dat niet. Volgens het hof is deze ongelijke behandeling niet gerechtvaardigd, maar het hof ziet geen mogelijkheden tot rechtsherstel.

De Hoge Raad ziet die mogelijkheid daarentegen wel en verleent de ondernemer alsnog de door hem gewenste aftrek op het bijdrage-inkomen van de door hem betaalde lijfrentepremie vanuit de FOR. Voor de goede orde: de latere lijfrentetermijnen behoren wél tot het bijdrage-inkomen voor de Zvw.

Belang voor de praktijk

Dit is wat ons betreft de belangrijkste lijfrente-uitspraak van 2018. Het is velen al jaren een doorn in het oog dat de Belastingdienst bij lijfrenten twee keer een bijdrage Zvw berekent. Dat is weliswaar in overeenstemming met de wet, maar twee keer de Zvw-bijdrage betalen – de eerste keer doordat de storting niet in aftrek komt en de tweede keer bij uitbetaling van de lijfrentetermijnen – voelt toch niet goed.

De vraag is wat de reikwijdte van deze uitspraak is? Geldt de aftrek van lijfrentestortingen op het bijdrage-inkomen nu in zijn algemeenheid, dus ook bij het benutten van jaarruimte of reserveringsruimte (ruime lezing), of is deze beperkt tot stakende ondernemers die hun FOR omzetten (enge lezing)? Kortom, wanneer is er nu sprake van een discriminerende ‘dubbelop-situatie’ die rechtgezet wordt? Dat punt is vooralsnog onduidelijk. Hopelijk komt deze duidelijkheid alsnog snel.

Voorts is het de vraag hoe de Belastingdienst aan deze uitspraak praktisch uitwerking gaat geven. Moet een belastingplichtige in een voorkomend geval via een bezwaarschrift een en ander regelen of wordt dit in een automatisch proces ingeregeld? Ook dat is op dit moment nog onduidelijk. Feit is dat de systemen van de Belastingdienst hier momenteel nog niet op zijn ingericht.

Ten slotte is het de vraag of de wetgever de handschoen oppakt om de Zvw-wetgeving in overeenstemming te brengen met deze uitspraak. Wat ons betreft mag de hele financiering van de Zvw wel eens kritisch tegen het licht worden gehouden. Er zijn nog wel meer onrechtvaardigheden glad te strijken. Twee voorbeelden:

  1. Een tweede ‘dubbelop-situatie’ kan ontstaan na echtscheiding. Gesteld dat iemand aan zijn ex-partner alimentatie betaalt of een deel van zijn pensioen doorbetaalt, dan wordt bij hem de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw berekend over zijn inkomen zónder rekening te houden met de alimentatie- c.q. pensioendoorbetalingsverplichting. Desalniettemin is de ex-partner over het ontvangene zelf ook opnieuw de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw verschuldigd. Ook dit komt weinig rechtvaardig over. Dat de wetgever deze ‘dubbelop-situaties’ bewust heeft geaccepteerd, maakt dit niet anders.
  2. Periodieke uitkeringen behoren tot het bijdrage-inkomen. De afkoopsom van een aanspraak op periodieke uitkeringen daarentegen niet (tenzij van dezelfde uitvoerder in het belastingjaar andere periodieke uitkeringen worden ontvangen). De rekeninghouder van een stamrechtrekening, die een inkomensoverbrugging wenst tot zijn AOW, kan dan beter kiezen voor het periodiek gedeeltelijk opnemen (afkoop) van zijn tegoed in plaats van een uitkeringsreeks aankopen. In het laatste geval is hij de Zvw-bijdrage verschuldigd over de ontvangen termijnen, in het eerste geval in principe niet.

(Bron: Taxlive)

Als iemand een goed vanuit zijn privévermogen inbrengt in zijn ondernemingsvermogen, moet hij dit activeren voor de waarde in het economische verkeer. Als die waarde evenwel is aan te merken als nog niet gerealiseerd resultaat uit overige werkzaamheden, moet het te activeren bedrag worden beperkt tot het in die waarde begrepen bedrag van de voor die werkzaamheden gemaakte kosten, voor zover deze kosten niet al ten laste van het inkomen zijn gekomen.

Een systeemprogrammeur ontwikkelde in privétijd software waarmee het mogelijk was op een computer aanpassingen en verbeteringen voor ‘mainframe-aplicaties’ te ontwikkelen. Daar besteedde de programmeur enkele honderden uren gedurende twee jaar. Op enig moment is de tool tot het ondernemingsvermogen gerekend en de programmeur activeerde de tool voor € 250.000. In 2012 verkocht de programmeur licentierechten en schreef hij € 100.000 af op de tool. De inspecteur heeft deze afschrijving gecorrigeerd naar € 5.000.

Inkomsten uit andere arbeid

In geschil is de afschrijving. Het hof gaf als hoofdregel dat een belastingplichtige die een goed inbrengt vanuit zijn privévermogen, dit goed in zijn ondernemingsvermogen moet activeren voor de waarde in het economische verkeer. Dit lijdt echter uitzondering als die waarde is aan te merken als de nog niet gerealiseerde opbrengst als resultaat uit overige werkzaamheden (inkomsten uit andere arbeid). In zo’n geval moet het te activeren bedrag worden beperkt tot het in die waarde begrepen bedrag van de voor die werkzaamheden gemaakte kosten, voor zover die kosten niet reeds ten laste van het inkomen konden worden gebracht. De Hoge Raad oordeelt dat uit de uitspraak van het hof niet blijkt op welke gronden hij tot de conclusie is gekomen dat de werkzaamheden van de programmeur voor de ontwikkeling van de tool moeten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Alleen dan kan sprake zijn van nog niet gerealiseerde opbrengst als resultaat uit overige werkzaamheden. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Den Bosch.

(Bron: Taxence)

Zoals u wellicht weet, geldt sinds 1 mei 2016 de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (DBA). Al lange tijd is bekend dat er een opvolger van de huidige Wet DBA dient te komen. Het kabinet wil met een nieuwe wet de schijnzelfstandigheid van zzp’ers beter aanpakken en concurrentie op arbeidsvoorwaarden voorkomen.

Het kabinet wil in de nieuwe wet opdrachten aan zzp’ers die onder een bepaald uurtarief (€ 15 – € 18) werken, automatisch omzetten in een arbeidsovereenkomst. Ook de duur en de aard van de  werkzaamheden moest bij die afbakening een rol spelen. Als zelfstandigen langer dan drie maanden en voor reguliere bedrijfsactiviteiten worden ingeschakeld, zouden het werknemers zijn. Volgens de Europese Commissie zijn deze kabinetsplannen echter in strijd met het EU-recht, zo meldt Minister Koolmees op 26 november aan de Kamer.

Daarmee zal de opvolger van de Wet DBA niet eerder dan in 2021 worden ingevoerd en wordt door het kabinet gezocht naar alternatieven.

Verduidelijking gezag

Wel komt er volgens de Minister per 1 januari 2019 meer duidelijkheid over het gezagscriterium in het Handboek Loonheffingen. Onder de huidige wet is er sprake van een dienstbetrekking als cumulatief voldaan wordt aan de volgende drie criteria: het verrichten van persoonlijke arbeid tegen vergoeding onder een gezagsverhouding. De invulling van dit laatste criterium is op dit moment niet altijd duidelijk. Met behulp van de verduidelijking zou u beter in staat moeten zijn om te kunnen beoordelen of er sprake is van een dienstbetrekking.

Kabinetsplannen

Opdrachtgeversverklaring

Via een webmodule kunnen opdrachtgevers in de toekomst een opdrachtgeversverklaring verkrijgen als uit beantwoording van de vragen blijkt dat er geen sprake is van een dienstbetrekking. Daarmee wordt beoogd dat ze helderheid krijgen over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. De opdrachtgeversverklaring is geldig tot (een aantal maanden na) het volgende herijkingsmoment van de webmodule. Vooralsnog wordt gedacht aan een periode van een jaar in de beginperiode. De uitwerking van de webmodule ligt op schema en de verwachting is dat deze eind 2019 gereed is.

Opt-out

Aan de bovenkant van de arbeidsmarkt komt er in de toekomst voor zelfstandig ondernemers onder voorwaarden een opt-out van de loonheffing en premies werknemersverzekeringen. Dit biedt opdrachtnemers aan de bovenkant van de arbeidsmarkt en hun opdrachtgevers extra zekerheid. De verklaring heeft vrijwarende werking voor de opdrachtgever, tenzij bij controle komt vast te staan dat niet is voldaan aan de criteria (tarief en duur) voor de opt-out. Partijen in een arbeidsrelatie kunnen een opt-out-verklaring niet met terugwerkende kracht laten ingaan. De opt-out-verklaring geldt zo lang de werkzaamheden die worden verricht en de omstandigheden waaronder dit gebeurt niet veranderen. De opdrachtgever en de opdrachtnemer hoeven daarom bij ongewijzigde werkzaamheden of omstandigheden niet periodiek een nieuwe opt-out-verklaring in te dienen of deze in te trekken. Ook hoeven zij geen melding te doen van het einde van de arbeidsrelatie en daardoor van intrekking van de opt-out-verklaring.