DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

All posts in Nieuws

De staatssecretaris heeft het conceptwetsvoorstel van de voorgenomen aanscherping van de definitie voor geneesmiddelen voor toepassing van het verlaagde BTW-tarief voor internetconsultatie aangeboden. De toepassing van het verlaagde BTW-tarief voor geneesmiddelen wordt afhankelijk gesteld van de afgifte van een (parallel)handelsvergunning of expliciete vrijstelling daarvan, zoals bedoeld in de Geneesmiddelenwet. Producten zullen daarom vanaf 1 januari 2018 alleen onder het verlaagde BTW-tarief vallen als voor deze producten een (parallel)handelsvergunning is afgegeven of als deze producten daar expliciet van zijn vrijgesteld. Door de koppeling met de (parallel)handelsvergunning, of expliciete vrijstelling daarvan zoals bedoeld in de Geneesmiddelenwet, zullen cosmetische, reinigende en verzorgende producten en andere farmaceutische producten die verhandeld worden met een vergunning als medische hulpmiddelen niet (meer) kwalificeren als geneesmiddel voor de BTW.

(Bron: FUTD)

Volgens Hof Den Bosch kan het Europese Fuchs-arrest met terugwerkende kracht worden toegepast en kunnen ondernemers die voor de datum van het arrest in zonnepanelen hebben geïnvesteerd de voorbelasting op hun factuur terugkrijgen.

Een particulier heeft op 27 maart 2013 een factuur ontvangen voor de plaatsing van zonnepanelen op zijn woning. Naar aanleiding van het Fuchs-arrest van het Hof van Justitie van 20 juni 2013, waarin is geoordeeld dat een particulier die zonnepanelen op zijn huis plaatst en energie aan het net terug levert als btw-ondernemer kan worden aangemerkt, heeft hij zich op 27 juni 2013 aangemeld als ondernemer voor de omzetbelasting en verzocht om jaaraangifte te mogen doen. De particulier wordt door de inspecteur als ondernemer aangemerkt en hij reikt een aangiftebiljet uit voor de periode 27 juni 2013 tot en met 30 september 2013. De particulier verzoekt in het aangiftebiljet om een teruggave van de omzetbelasting op de factuur van maart 2013. De inspecteur is echter van mening dat het verzoek te laat is ingediend omdat de particulier zich niet binnen een maand na afloop van het kwartaal waarin de factuurdatum valt heeft aangemeld als ondernemer.

In tegenstelling tot de inspecteur is het hof van mening dat het Fuchs-arrest met terugwerkende kracht kan worden toegepast. Uit vaste jurisprudentie van het Europese Hof volgt dat de rechter een uitleg van het Europese Hof kan en moet toepassen op zaken die zijn ontstaan en tot stand gekomen voor het arrest waarin om uitleg van het betreffende voorschrift is beslist. Alleen het Europese Hof kan beslissen dat voor de uitleg een beperking in tijd geldt. De rechter moet de rechten van een belastingplichtige, die aan het Unierecht worden ontleend, waarborgen.

(Bron: PKF)

Staatssecretaris Wiebes van Financiën voelt er niets voor de restschuldregeling tot na 31 december 2017 te verlengen. Dat stelt hij in antwoord op Kamervragen van de leden Ronnes en Omtzigt (CDA).

De problematiek die in 2012 aanleiding was voor het introduceren van de restschuldregeling is volgens de staatssecretaris sterk afgenomen. Bij de introductie is ervoor gekozen om deze crisismaatregel tijdelijk van aard te maken. Nu, vijf jaar later, is de conclusie dat het herstel van de woningmarkt sterker is geweest dan toen kon worden verwacht. Verlenging zou bovendien een fiscale derving als gevolg hebben.

De restschuldregeling is ingevoerd per 29 oktober 2012 voor een termijn van vijf jaar en loopt op 31 december 2017 af. De maatregel heeft tot doel de doorstroming op de woningmarkt te bevorderen.

Personen met een zogenoemde onderwaterhypotheek, een hypotheek waarbij de waarde van de eigen woning lager is dan de op die woning rustende schuld, kunnen door de tijdelijke aftrekbaarheid (maximaal 15 jaar) van de rente en kosten op de bij verkoop van die woning resterende schuld in staat worden gesteld te verhuizen.

(Bron: Taxlive)

Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden kan X aan de automatisch verstrekte VAR-wuo het rechtens te honoreren vertrouwen ontlenen dat de opbrengst uit haar werkzaamheden als tandarts winst uit onderneming vormt.

Belanghebbende, X, is werkzaam als tandarts. X heeft op 27 juni 2005 met D een “Overeenkomst van praktijkmedewerking met premieplicht” gesloten. X beschikt ten behoeve van haar werkzaamheden betreffende het belastingjaar 2010 over een VAR-wuo. Over de jaren 2005 tot en met 2009, 2011 en 2012 beschikt X eveneens over een VAR-wuo. Naar aanleiding van een boekenonderzoek in het jaar 2012 corrigeert de inspecteur de aangifte ib/pvv 2010 van X omdat er volgens hem niet sprake is van ondernemerschap. Het beroep van X wordt gegrond verklaard. De rechtbank beslist dat X voor de behandeling van de inkomsten in de inkomstenbelasting, aan de omstandigheid dat de inspecteur voor het jaar 2007 en de daaropvolgende jaren een VAR-wuo heeft afgegeven, het in rechte te beschermen vertrouwen kon ontlenen dat haar tandartswerkzaamheden in het jaar 2010 een onderneming vormden. De inspecteur gaat in hoger beroep.

Hof Arnhem-Leeuwarden stelt voorop dat de automatische afgifte van de VAR-wuo voor het jaar 2010 zonder voorafgaand daaraan het aanvraagformulier te raadplegen, berust op een keuze door de inspecteur. De gevolgen van die keuze (automatische afgifte op basis van gegevens van voorafgaande jaren) dienen voor rekening en risico van de inspecteur te komen. De inspecteur is volgens het hof gebonden aan een VAR die is afgegeven op basis van juiste informatie. Dat is volgens het hof niet anders, indien de Belastingdienst ervoor kiest de VAR af te geven op basis van voor eerdere jaren verstrekte informatie, mits de feitelijke situatie in het desbetreffende jaar niet afwijkt van die in de jaren waarop de verstrekte informatie betrekking heeft. Dat de feitelijke situatie in het jaar 2010 zou afwijken van die in de jaren daarvoor, is gesteld, noch gebleken, althans dat heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt. Door de inspecteur is ook overigens niet aannemelijk gemaakt dat X de aanvragen Verklaring Arbeidsrelatie onjuist heeft ingevuld. Volgens het hof kan X aan de VAR-wuo 2010 het in rechte te honoreren vertrouwen ontlenen dat de opbrengsten van haar activiteiten als tandarts winst uit onderneming vormen. Het hoger beroep is ongegrond.

(Bron: Taxlive)

Heeft u een eigenwoningschuld dan moet u de door u betaalde hypotheekrente verplicht in aftrek brengen in uw aangifte inkomstenbelasting.

Deze aftrek van hypotheekrente is geen keuze, maar een verplichting.

Heeft u een kleine eigenwoningschuld dan kan het belastingvoordeel door aftrek van hypotheekrente in uw aangifte inkomstenbelasting, omslaan in een nadeel. Dan is het voordeliger om geen hypotheekrenteaftrek te claimen. U heeft echter geen keuze. Heeft u een eigenwoningschuld dan moet u deze schuld en de daarmee samenhangende rente en kosten in box 1 opvoeren in uw aangifte inkomstenbelasting.

Er is geen keuze met betrekking tot de aftrek, maar alleen in bepaalde gevallen een keuze voor de kwalificatie van de schuld (box 1 of box 3).

Let op! Soms is het mogelijk een eigenwoningschuld zodanig aan te passen dat deze niet meer kwalificeert als eigenwoningschuld. Laat u hier echter goed over informeren. De fiscale regels rondom de eigen woning zijn namelijk steeds ingewikkelder geworden.

Juist en volledig

Kwalificeert de schuld als een eigenwoningschuld, dan moet de hypotheekrente worden afgetrokken, zelfs als dit nadelig uitpakt. U bent namelijk verplicht een juiste en volledige aangifte inkomstenbelasting in te dienen. Juist en volledig geldt niet alleen voor positieve inkomensbestanddelen, maar bijvoorbeeld ook voor aftrekbare kosten en aftrekbare hypotheekrente.

(Bron: Foederer)

X werkte 32 uur per week in loondienst als Hoofd ICT. In 2012 besteedde hij 1.419 uur, inclusief reistijd, aan zijn dienstbetrekking. Daarnaast genoot X winst uit onderneming met activiteiten als discjockey (DJ) waaraan hij in 2012 in totaal 1.387 uur had besteed. Verder verrichtte X binnen zijn onderneming automatiseringsactiviteiten. Hieraan had hij 65 uur besteed in 2012. X claimde in zijn aangifte IB 2012 de zelfstandigenaftrek. Hof Den Haag besliste dat de activiteiten als diskjockey en de automatiseringsactiviteiten samen niet als één onderneming konden worden aangemerkt, omdat er tussen de activiteiten onvoldoende samenhang bestond. Vervolgens besliste het Hof dat de DJ-activiteiten als onderneming kwalificeerden maar de automatiseringswerkzaamheden, gelet op het geringe aantal uren dat X hieraan had besteed, niet. Die activiteiten waren volgens het Hof belast als resultaat uit overige werkzaamheden. Doordat de automatiseringsactiviteiten niet meetelden voor het grotendeelscriterium, kwamen de uren die X had besteed aan werkzaamheden binnen zijn onderneming (1.387) niet uit boven de uren die hij had besteed aan werkzaamheden in loondienst (1.419), zodat X niet voldeed aan het grotendeelscriterium en daarom geen recht had op de zelfstandigenaftrek. Het Hof verklaarde het hoger beroep van X ongegrond.

(Bron: FUTD)

In het Belastingplan 2018 gaat de staatssecretaris van Financiën een wijziging opnemen ten aanzien van het partnerbegrip. Hierdoor zal er geen partnerschap meer kunnen bestaan tussen een belastingplichtige en een pleegkind. Dat is nu nog wel het geval.

De Belastingdienst gebruikt de Basisregistratie Personen (BRP) om te bepalen of er voor de toeslagen een partner (tool) is. Uit deze BRP blijkt echter niet of het hier gaat om een kind of een pleegkind. Dit kan ertoe leiden dat als voldaan wordt aan het partnercriterium bij een samengesteld gezin een pleegkind toeslagpartner kan zijn. Dit is niet wenselijk. Staatssecretaris Wiebes heeft aangegeven dat hij een wettelijke maatregel in het Belastingplan 2018 gaat opnemen waardoor deze onwenselijkheid teniet wordt gedaan.

Geen partners meer van elkaar

Wiebes gaat de partnerregeling van toepassing verklaren voor bloed- en aanverwanten in de eerste graad van de belanghebbende waarbij het pleegkind hieronder valt als een meerderjarige voor dit kind een pleegvergoeding ontving of ontvangt op grond van de Wet op de Jeugdzorg of de Jeugdwet of kinderbijslag voor het kind krijgt/kreeg. Door de aanpassing van deze definitie zal er geen partnerschap meer ontstaan tussen belanghebbende en pleegkind. Dit kan dan alleen als ze beide 27 jaar of ouder zijn en voldoen aan de overige criteria die gelden voor het partnerschap. Deze regeling moet dus op 1 januari 2018 ingaan.

(Bron: Rendement)

Bij de waardebepaling inzake de WOZ, is de gemeente verplicht een taxatieverslag mee te sturen. U heeft namelijk recht op een gemotiveerde waardevaststelling. Heeft u geen taxatieverslag ontvangen, dan kunt u mogelijk met succes in bezwaar.

Aanslag ozb

Gemeentes stellen ieder jaar opnieuw de WOZ-waarde van uw pand vast. Op basis hiervan ontvangt u onder andere een aanslag onroerendezaakbelasting (ozb). Bij het vaststellen van de waarde is de gemeente verplicht een taxatieverslag mee te sturen.

Tip: Via een vergelijking met soortgelijke panden kunt u nagaan of de waarde van uw pand niet te hoog is vastgesteld.

Taxatieverslag moet worden opgestuurd

Gemeentes gaan soms te makkelijk om met hun verplichtingen. Zo kwam onlangs een zaak voor de rechter waarbij de gemeente geen taxatieverslag had meegestuurd. In plaats daarvan kon de betreffende belastingplichtige met behulp van zijn DigiD inloggen op de site van de gemeente en hier het verslag inzien. De rechter besliste dat de vaststelling van de waarde dan onvoldoende gemotiveerd is. De gemeente had het taxatieverslag moeten opsturen. De gemeente werd daarom opgedragen de WOZ-waarde alsnog te onderbouwen.

In een andere zaak had de gemeente Amsterdam vanwege de vele WOZ-bezwaren met knippen en plakken van een standaardtekst het er zich volgens de rechter te makkelijk vanaf gemaakt.

U heeft dus recht op een gemotiveerde waardevaststelling.

(Bron: HLB)

Op 1 juni 2017 heeft staatssecretaris van Financiën Wiebes de Tweede Kamer geïnformeerd, dat de handhaving van de Wet DBA (Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties) is verlengd tot in elk geval 1 juli 2018.

Als reden voor de opschorting geeft de staatssecretaris aan dat het van een nieuw kabinet afhankelijk is, welke keuzes met betrekking tot de Wet DBA worden gemaakt. Bedrijven moeten dan ook nog eens genoeg tijd hebben om op de aangepaste wetgeving te anticiperen.

Wat betekent dit concreet?

Tot 1 juli 2018 krijgen opdrachtgevers en opdrachtnemers geen naheffingen en boetes opgelegd van de Belastingdienst. Enkel aan kwaadwillenden wordt een naheffing loonheffingen en een boete opgelegd.

Kwaadwillend bent u niet, indien onduidelijkheid bestaat of wellicht sprake is van een dienstbetrekking. Van kwaadwillendheid is bijvoorbeeld sprake in geval van opzet, fraude of zwendel met ernstige concurrentievervalsing, economische of maatschappelijke ontwrichting tot gevolg. Uiteraard is ook sprake van kwaadwillendheid als het risico aanwezig is dat zzp’ers worden uitgebuit.

De staatssecretaris geeft aan dat opdrachtgevers en opdrachtnemers met de bestaande modelovereenkomsten kunnen blijven werken. Hij geeft aan dat het in afwachting van nieuwe regelgeving, het niet nodig is om nieuwe modelovereenkomsten voor te leggen, maar uiteraard blijft dit wel mogelijk.

 

Een werkgroep met ambtenaren van verschillende ministeries heeft een rapport opgesteld waarin een aantal varianten voor het kwalificeren van de arbeidsrelatie onder de Wet DBA worden besproken. Voor welke variant uiteindelijk wordt gekozen, is afhankelijk van het volgende kabinet.

De Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) heeft voor veel onrust en onzekerheid gezorgd onder werkgevers. Eén van de aandachtspunten is dat de regelgeving niet altijd aansluit bij de praktijk. Dit geldt vooral voor de criteria ‘vrije vervanging’ en ‘gezagsverhouding’, die van belang zijn bij het bepalen of er sprake is van een dienstbetrekking. Een ambtelijke werkgroep heeft daarom onderzocht hoe deze criteria een betere invulling kunnen krijgen en hoe andere knelpunten binnen de Wet DBA aangepakt kunnen worden.

Mogelijke beleidsvarianten Wet DBA

In het rapport van de werkgroep komen tien mogelijke beleidsvarianten van de Wet DBA aan bod:

  1. Overgaan tot handhaven van de wet per 1 januari 2018. In feite verandert er hierdoor niets aan de regelgeving (de zogenoemde ‘nuloptie’).
  2. Een instrument beschikbaar stellen (bijvoorbeeld een webmodule) waarmee opdrachtgevers zekerheid kunnen krijgen over de arbeidsrelatie.
  3. Een extra toets om te bepalen wanneer er in ieder geval sprake is van een dienstbetrekking. Hierbij zouden de duur van de overeenkomst, het tarief en de vraag of er sprake is van kernactiviteiten een rol moeten spelen.
  4. Een extra toets om te bepalen wanneer er in ieder geval geen sprake is van een dienstbetrekking. Hierbij zouden dezelfde criteria gelden als bij het bovenstaande punt.
  5. In de fiscale en de socialezekerheidswetgeving vastleggen dat er ook sprake kan zijn van een dienstbetrekking als er geen verplichting is tot het persoonlijk verrichten van arbeid, maar feitelijk wel (een deel van) de arbeid persoonlijk wordt verricht.
  6. Het aanpassen van fictieve dienstbetrekkingen in de werknemersverzekeringen en de loonbelasting. Hierdoor worden bepaalde groepen werkenden gelijkgesteld met werknemers voor de toepassing van de werknemersverzekeringen.
  7. Maatwerkoplossingen per sector bedenken voor werkenden die op grond van de huidige criteria geen arbeidsovereenkomst hebben, maar waarvan het maatschappelijk wenselijk wordt gevonden dat zij die wel hebben.
  8. De mogelijkheid van een opt-out van een dienstbetrekking voor de bovenkant van de arbeidsmarkt. Werkenden die aan bepaalde criteria voldoen, kunnen er dan voor kiezen niet onder het regime van de loonheffingen en de werknemersverzekeringen te vallen.
  9. Een ondernemersverklaring introduceren voor een selectieve groep opdrachtnemers die op basis van een aantal strikte criteria vrijwel zeker geen ondernemer is. Het verschil met de Verklaring Arbeidsrelatie (VAR) is dat de verklaring gebaseerd zou zijn op gegevens uit het verleden en de consequenties voor de opdrachtnemer bij een foutieve verklaring zwaarder zijn.
  10. In de wet regelen dat de beloning van opdrachtnemers gelijk moet zijn aan die van werknemers.

(Bron: HR Rendement)