Imputatieregeling nettopensioen in jaarruimte overkill 15 februari 2016 Categories: Nieuws, Nieuws voor de eenmanszaak of vof, Nieuws voor de eenmanszaak of vof, belastingnieuws, pensioen, Nieuws voor de Zelfstandige Zonder Personeel, Nieuws voor de Zelfstandige zonder personeel (ZZP), belastingnieuws, pensioen, Nieuws voor het MKB (BV), Nieuws voor het MKB(BV), belastingnieuws, pensioen (ook in eigen beheer van de BV) Voorbeeld Een werknemer is 46 jaar oud op 1 januari 2016. Zijn salaris in 2015 bedroeg € 125.000 en in 2016 bedraagt zijn salaris € 130.000. De werknemer is opgenomen in een middelloonregeling met een maximum pensioengevend salaris tot de aftoppingsgrens. De franchise in de pensioenregeling bedraagt € 20.000 (2015). Het opbouwpercentage bedraagt 1,5% per dienstjaar. De pensioenregeling voorziet ook in de mogelijkheid van een nettopensioen voor het inkomen boven de aftoppingsgrens. Het premiepercentage (6,8%) is gebaseerd op tabel 1 van bijlage VII van het staffelbesluit van 17 december 2014 voor nettopensioenen bij een rekenrente van 4%. Pensioengrondslag netto pensioen 2015: € 125.000 – € 100.000 = € 25.000 Pensioengrondslag regulier pensioen 2015: € 100.000 – € 20.000 = € 80.000 Netto factor: (1 – 0,52) = 0,48 Jaarruimte 2016 De jaarruimte 2016 moet als volgt worden berekend: 13,8% x (101.519 – 11.996) – 6,5 x {1,5% x € 80.000} – (6,8% x € 25.000)/(1-052) = € 13.734 – € 7.800 – € 3.542 = € 2.392. Als gevolg van de imputatie van de jaarruimte met de gebruteerde netto pensioenpremie neemt de lijfrentepremieaftrek in de jaarruimte in dit voorbeeld ‘extra’ af met € 3.542. Met andere woorden, de lijfrentepremieaftrek in de jaarruimte (2016), die bedoeld is om een pensioentekort in het voorafgaande kalenderjaar (2015) tot een inkomen van € 101.519 (2016) fiscaal gefaciliteerd te dichten, rekening houdend fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw, creëert juist een pensioengat. Zou deze werknemer niet hebben deelgenomen aan de nettopensioenregeling, dan zou zijn lijfrentepremieaftrek in de jaarruimte € 3.542 hoger zijn geweest. Daar tegenover staat dat zijn vrijgesteld vermogen in box 3 dan € 1.700 lager zou zijn geweest. Sterker nog, zou deze werknemer kiezen voor een nettolijfrentepremie, dan zou hij enerzijds in aanmerking komen voor de hogere lijfrentepremieaftrek in de jaarruimte én daarnaast een ook nog ‘extra’ vrijgesteld vermogen in box 3 kunnen realiseren van € 1.700. � Conclusie Deelname aan een nettopensioenregeling beperkt de fiscaal gefaciliteerde premieaftrek in de jaarruimte. Volgens het Witteveen 2015 regime, dat op 01-01-2015 inwerking is getreden wordt een onderscheid gemaakt tussen fiscaal aftrekbare opbouw tot een inkomen van € 100.000 (2015) en € 101.519 (2016) en voor inkomens daarboven geen enkele aftrek, maar de mogelijkheid om uit netto inkomen een in box 3 vrijgesteld bedrag te sparen. Niet valt in te zien waarom een uit eigen middelen betaald netto bedrag, en dan ook nog eens gebruteerd, in mindering gebracht moet worden op de lijfrentepremieaftrek voor een fiscaal gefacilieerde lijfrente in de jaarruimte. Netto pensioen en netto lijfrenten spelen zich af in box 3 en moeten daar met elkaar in verband gebracht worden. Een imputatie op de netto lijfrentepremieruimte, zoals uit artikel 17bis, tweede lid Uitvoeringsbesluit Inkomstenbelasting blijkt, is logisch te verklaren, een imputatie op de fiscaal gefaciliteerde jaarruimte echter niet. � Ambitieniveau nieuw Witteveenkader Het Witteveen 2015 regime is gericht op een ambitieniveau van 75% van het gemiddeld genoten salaris te behalen in 40 jaar, deels fiscaal gefacilieerd in box 1 en deels fiscaal gefacilieerd in box 3, zodat “overall” een voorziening van 75% van het laatstgenoten loon kan worden bereikt. Met deze imputatieregeling kan dit ambitieniveau nooit worden bereikt, omdat telkens de jaarruimte – die in de lijfrentesfeer het pensioen moet aanvullen tot 75% van het inkomen tot € 100.000 (€ 101.519) – wordt beperkt door de gebruteerde nettopensioenpremie. Dat kan toch niet de bedoeling zijn. Je zou verwachten dat voor fiscaal gefaciliteerde lijfrenten hetzelfde blijft gelden als voorheen gebruikelijk was en dat voor de nettolijfrentesfeer eenzelfde soort imputatie geldt (netto lijfrente verrekenen met netto pensioen). � Parlementaire behandeling In het Belastingplan 2015 wordt de imputatie van de netto pensioen als volgt beargumenteerd: “Met de wijziging van artikel 3.127, vierde lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 wordt beoogd te voorkomen dat een lijfrentepremie in aftrek kan worden gebracht ter zake van een inkomensbestanddeel waarover reeds een nettopensioen als bedoeld in artikel 5.17 van de Wet IB 2001 is opgebouwd. Daartoe wordt geregeld dat bij de bepaling van de ingevolge artikel 3.127, eerste lid, van de Wet IB 2001 over het inkomen van het voorafgaande jaar in aanmerking te nemen premie – naast de reeds geldende verminderingen – een vermindering plaatsvindt met het gezamenlijke bedrag van de door de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar voor een nettopensioen als bedoeld in artikel 5.17 van de Wet IB 2001 betaalde of verrekende premies. Ten behoeve van de vergelijkbaarheid worden de laatstgenoemde premies voor deze berekening gebruteerd door deze premies te delen door de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid, van de Wet IB 2001. Conclusie Bovenstaande argumentatie kan ik niet volgen. Zoals ik hiervoor al heb aangegeven is een imputatie van de nettopensioenruimte op de nettolijfrentepremieruimte, conform artikel 17bis, tweede lid Uitvoeringsbesluit Inkomstenbelasting 2001 logisch te verklaren en op z’n plaats. Deze imputatie voltrekt zich ook volledig in box 3 waarbij beide netto voorzieningen worden afgehandeld. Maar waarom deze imputatie ook nog eens gebruteerd op de lijfrentepremieaftrek in de jaarruimte moet plaatsvinden, is discutabel. Temeer daar het vormen van een nettolijfrentevoorziening op geen enkele wijze ten koste gaat van de premieaftrek in de jaarruimte. (Bron: Pensioenweblog)
Een werknemer is 46 jaar oud op 1 januari 2016. Zijn salaris in 2015 bedroeg € 125.000 en in 2016 bedraagt zijn salaris € 130.000. De werknemer is opgenomen in een middelloonregeling met een maximum pensioengevend salaris tot de aftoppingsgrens. De franchise in de pensioenregeling bedraagt € 20.000 (2015). Het opbouwpercentage bedraagt 1,5% per dienstjaar. De pensioenregeling voorziet ook in de mogelijkheid van een nettopensioen voor het inkomen boven de aftoppingsgrens. Het premiepercentage (6,8%) is gebaseerd op tabel 1 van bijlage VII van het staffelbesluit van 17 december 2014 voor nettopensioenen bij een rekenrente van 4%. Pensioengrondslag netto pensioen 2015: € 125.000 – € 100.000 = € 25.000 Pensioengrondslag regulier pensioen 2015: € 100.000 – € 20.000 = € 80.000 Netto factor: (1 – 0,52) = 0,48 Jaarruimte 2016 De jaarruimte 2016 moet als volgt worden berekend: 13,8% x (101.519 – 11.996) – 6,5 x {1,5% x € 80.000} – (6,8% x € 25.000)/(1-052) = € 13.734 – € 7.800 – € 3.542 = € 2.392. Als gevolg van de imputatie van de jaarruimte met de gebruteerde netto pensioenpremie neemt de lijfrentepremieaftrek in de jaarruimte in dit voorbeeld ‘extra’ af met € 3.542. Met andere woorden, de lijfrentepremieaftrek in de jaarruimte (2016), die bedoeld is om een pensioentekort in het voorafgaande kalenderjaar (2015) tot een inkomen van € 101.519 (2016) fiscaal gefaciliteerd te dichten, rekening houdend fiscaal gefaciliteerde pensioenopbouw, creëert juist een pensioengat. Zou deze werknemer niet hebben deelgenomen aan de nettopensioenregeling, dan zou zijn lijfrentepremieaftrek in de jaarruimte € 3.542 hoger zijn geweest. Daar tegenover staat dat zijn vrijgesteld vermogen in box 3 dan € 1.700 lager zou zijn geweest. Sterker nog, zou deze werknemer kiezen voor een nettolijfrentepremie, dan zou hij enerzijds in aanmerking komen voor de hogere lijfrentepremieaftrek in de jaarruimte én daarnaast een ook nog ‘extra’ vrijgesteld vermogen in box 3 kunnen realiseren van € 1.700. � Conclusie Deelname aan een nettopensioenregeling beperkt de fiscaal gefaciliteerde premieaftrek in de jaarruimte. Volgens het Witteveen 2015 regime, dat op 01-01-2015 inwerking is getreden wordt een onderscheid gemaakt tussen fiscaal aftrekbare opbouw tot een inkomen van € 100.000 (2015) en € 101.519 (2016) en voor inkomens daarboven geen enkele aftrek, maar de mogelijkheid om uit netto inkomen een in box 3 vrijgesteld bedrag te sparen. Niet valt in te zien waarom een uit eigen middelen betaald netto bedrag, en dan ook nog eens gebruteerd, in mindering gebracht moet worden op de lijfrentepremieaftrek voor een fiscaal gefacilieerde lijfrente in de jaarruimte. Netto pensioen en netto lijfrenten spelen zich af in box 3 en moeten daar met elkaar in verband gebracht worden. Een imputatie op de netto lijfrentepremieruimte, zoals uit artikel 17bis, tweede lid Uitvoeringsbesluit Inkomstenbelasting blijkt, is logisch te verklaren, een imputatie op de fiscaal gefaciliteerde jaarruimte echter niet. � Ambitieniveau nieuw Witteveenkader Het Witteveen 2015 regime is gericht op een ambitieniveau van 75% van het gemiddeld genoten salaris te behalen in 40 jaar, deels fiscaal gefacilieerd in box 1 en deels fiscaal gefacilieerd in box 3, zodat “overall” een voorziening van 75% van het laatstgenoten loon kan worden bereikt. Met deze imputatieregeling kan dit ambitieniveau nooit worden bereikt, omdat telkens de jaarruimte – die in de lijfrentesfeer het pensioen moet aanvullen tot 75% van het inkomen tot € 100.000 (€ 101.519) – wordt beperkt door de gebruteerde nettopensioenpremie. Dat kan toch niet de bedoeling zijn. Je zou verwachten dat voor fiscaal gefaciliteerde lijfrenten hetzelfde blijft gelden als voorheen gebruikelijk was en dat voor de nettolijfrentesfeer eenzelfde soort imputatie geldt (netto lijfrente verrekenen met netto pensioen). � Parlementaire behandeling In het Belastingplan 2015 wordt de imputatie van de netto pensioen als volgt beargumenteerd: “Met de wijziging van artikel 3.127, vierde lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001 wordt beoogd te voorkomen dat een lijfrentepremie in aftrek kan worden gebracht ter zake van een inkomensbestanddeel waarover reeds een nettopensioen als bedoeld in artikel 5.17 van de Wet IB 2001 is opgebouwd. Daartoe wordt geregeld dat bij de bepaling van de ingevolge artikel 3.127, eerste lid, van de Wet IB 2001 over het inkomen van het voorafgaande jaar in aanmerking te nemen premie – naast de reeds geldende verminderingen – een vermindering plaatsvindt met het gezamenlijke bedrag van de door de belastingplichtige in het voorafgaande kalenderjaar voor een nettopensioen als bedoeld in artikel 5.17 van de Wet IB 2001 betaalde of verrekende premies. Ten behoeve van de vergelijkbaarheid worden de laatstgenoemde premies voor deze berekening gebruteerd door deze premies te delen door de nettofactor, bedoeld in artikel 5.16, vierde lid, van de Wet IB 2001. Conclusie Bovenstaande argumentatie kan ik niet volgen. Zoals ik hiervoor al heb aangegeven is een imputatie van de nettopensioenruimte op de nettolijfrentepremieruimte, conform artikel 17bis, tweede lid Uitvoeringsbesluit Inkomstenbelasting 2001 logisch te verklaren en op z’n plaats. Deze imputatie voltrekt zich ook volledig in box 3 waarbij beide netto voorzieningen worden afgehandeld. Maar waarom deze imputatie ook nog eens gebruteerd op de lijfrentepremieaftrek in de jaarruimte moet plaatsvinden, is discutabel. Temeer daar het vormen van een nettolijfrentevoorziening op geen enkele wijze ten koste gaat van de premieaftrek in de jaarruimte. (Bron: Pensioenweblog)