DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

Nieuws

Op de te betalen belasting over uw inkomen, mag u de heffingskortingen in aftrek brengen. Als u zelf te weinig belasting betaalt om deze heffingskortingen te kunnen verrekenen, krijgt u de niet-gebruikte heffingskortingen uitbetaald door de Belastingdienst. Deze mogelijkheid wordt de komende jaren afgebouwd.

Waarom?
De reden van de overheid om het uitbetalen van heffingskortingen af te bouwen, is om het verdienen van eigen inkomen te stimuleren. Dan kan men namelijk zelf de heffingskortingen verzilveren.

Hoe werkt het?
Op de te betalen belasting over uw inkomen, mag u eerst de heffingskortingen in aftrek brengen. Als u zelf te weinig belasting betaalt om de heffingskortingen te kunnen verrekenen, krijgt u de niet-gebruikte heffingskortingen uitbetaald door de Belastingdienst. Dit kan onder de voorwaarde dat uw partner voldoende belasting betaalt. De uitbetaling vindt alleen plaats voor de algemene heffingskorting, de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Deze uitbetaling wordt al sinds 2009 afgebouwd, maar de mogelijkheid wordt vanaf 2019 verder beperkt.

Geleidelijke afbouw
Van genoemde kortingen kan dit jaar nog 26,7% worden geïnd als uw partner voldoende belasting betaalt. In 2020 is dit nog maar 20%, in 2021 nog 13,3%, in 2022 nog 6,7% en vanaf 2023 niets meer.

Let op!
De afbouw van de uitbetaling van de algemene heffingskorting geldt niet als degene die de heffingskortingen wil verrekenen vóór 1 januari 1963 geboren is. Dan is er wel recht op de volledige heffingskorting als de partner voldoende belasting betaalt. Deze uitzondering geldt niet voor de arbeidskorting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting.

Afbouw omzeilen via box 3
Is het genereren van eigen inkomsten moeilijk of onmogelijk, dan kan de afbouw omzeild worden als er voldoende vermogen aanwezig is in box 3. Hierover moet namelijk inkomstenbelasting worden betaald, waarop de heffingskortingen dan in mindering kunnen worden gebracht.

Vrije verdeling
Het vermogen in box 3 mag tussen u en uw partner vrij verdeeld worden. Partners die getroffen dreigen te worden door de afbouw, kunnen er daarom het beste voor kiezen om degene die de heffingskortingen(en) niet volledig kan verrekenen, voldoende vermogen toe te kennen.

Hoeveel vermogen toekennen?
Hoeveel belasting u over uw vermogen in box 3 betaalt, is afhankelijk van de omvang van uw vermogen. Hoe meer vermogen u bezit, hoe meer u betaalt. U en uw partner moeten daarom berekenen hoeveel vermogen ze ieder bij een bepaalde verdeling aan belasting betalen. Zorg dat degene die onvoldoende inkomsten heeft om de heffingskorting(en) te verrekenen, genoeg vermogen toebedeeld krijgt om deze toch te kunnen verrekenen.

U heeft een bv?
Bezitten u en uw partner minimaal 5% van de aandelen in een bv, dan wordt dit bezit aangemerkt als aanmerkelijk belang (box 2). De inkomsten hieruit zijn eveneens vrij te verdelen tussen partners. U kunt uw partner ook een deel van het inkomen uit aanmerkelijk belang toekennen, zoals dividend. Ook op deze manier kunnen de heffingskortingen toch worden verzilverd. Het kunnen benutten van heffingskortingen kan zelfs een reden zijn om alsnog dividend uit te keren. In feite is daarover dan geen belasting verschuldigd omdat heffingskortingen worden gebruikt die anders verloren waren gegaan.

Heeft u vragen over de afbouw van de heffingskortingen, neem dan contact met uw adviseur.

De Hoge Raad verlaagt het bijdrage-inkomen van een ondernemer met het bedrag van diens lijfrentestorting vanuit de fiscale oudedagsreserve.

De zaak (23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2175) verloopt als volgt. Een ondernemer staakt in 2014 zijn onderneming. De ondernemer zet van de fiscale oudedagsreserve (FOR) een bedrag van € 18.500 om in een lijfrente (artikel 3.128 Wet IB 2001). De inspecteur brengt de ondernemer een inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (Zvw) in rekening over een bijdrage-inkomen van € 18.500. Op dit bijdrage-inkomen is de betaalde lijfrentepremie niet in mindering gekomen. Dat deze premie niet in aftrek komt op het bijdrage-inkomen, is in overeenstemming met de wet. De ondernemer berust hier echter niet in en stapt naar de rechter.

Hof Den Haag oordeelt dat de ondernemer die pensioen opbouwt met een lijfrente, ongelijk wordt behandeld ten opzichte van werknemers die een pensioen opbouwen via hun werkgever. De eigen bijdrage in de pensioenregeling verlaagt namelijk wel het bijdrage-inkomen van deze werknemers. Lijfrentepremies doen dat niet. Volgens het hof is deze ongelijke behandeling niet gerechtvaardigd, maar het hof ziet geen mogelijkheden tot rechtsherstel.

De Hoge Raad ziet die mogelijkheid daarentegen wel en verleent de ondernemer alsnog de door hem gewenste aftrek op het bijdrage-inkomen van de door hem betaalde lijfrentepremie vanuit de FOR. Voor de goede orde: de latere lijfrentetermijnen behoren wél tot het bijdrage-inkomen voor de Zvw.

Belang voor de praktijk

Dit is wat ons betreft de belangrijkste lijfrente-uitspraak van 2018. Het is velen al jaren een doorn in het oog dat de Belastingdienst bij lijfrenten twee keer een bijdrage Zvw berekent. Dat is weliswaar in overeenstemming met de wet, maar twee keer de Zvw-bijdrage betalen – de eerste keer doordat de storting niet in aftrek komt en de tweede keer bij uitbetaling van de lijfrentetermijnen – voelt toch niet goed.

De vraag is wat de reikwijdte van deze uitspraak is? Geldt de aftrek van lijfrentestortingen op het bijdrage-inkomen nu in zijn algemeenheid, dus ook bij het benutten van jaarruimte of reserveringsruimte (ruime lezing), of is deze beperkt tot stakende ondernemers die hun FOR omzetten (enge lezing)? Kortom, wanneer is er nu sprake van een discriminerende ‘dubbelop-situatie’ die rechtgezet wordt? Dat punt is vooralsnog onduidelijk. Hopelijk komt deze duidelijkheid alsnog snel.

Voorts is het de vraag hoe de Belastingdienst aan deze uitspraak praktisch uitwerking gaat geven. Moet een belastingplichtige in een voorkomend geval via een bezwaarschrift een en ander regelen of wordt dit in een automatisch proces ingeregeld? Ook dat is op dit moment nog onduidelijk. Feit is dat de systemen van de Belastingdienst hier momenteel nog niet op zijn ingericht.

Ten slotte is het de vraag of de wetgever de handschoen oppakt om de Zvw-wetgeving in overeenstemming te brengen met deze uitspraak. Wat ons betreft mag de hele financiering van de Zvw wel eens kritisch tegen het licht worden gehouden. Er zijn nog wel meer onrechtvaardigheden glad te strijken. Twee voorbeelden:

  1. Een tweede ‘dubbelop-situatie’ kan ontstaan na echtscheiding. Gesteld dat iemand aan zijn ex-partner alimentatie betaalt of een deel van zijn pensioen doorbetaalt, dan wordt bij hem de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw berekend over zijn inkomen zónder rekening te houden met de alimentatie- c.q. pensioendoorbetalingsverplichting. Desalniettemin is de ex-partner over het ontvangene zelf ook opnieuw de inkomensafhankelijke bijdrage Zvw verschuldigd. Ook dit komt weinig rechtvaardig over. Dat de wetgever deze ‘dubbelop-situaties’ bewust heeft geaccepteerd, maakt dit niet anders.
  2. Periodieke uitkeringen behoren tot het bijdrage-inkomen. De afkoopsom van een aanspraak op periodieke uitkeringen daarentegen niet (tenzij van dezelfde uitvoerder in het belastingjaar andere periodieke uitkeringen worden ontvangen). De rekeninghouder van een stamrechtrekening, die een inkomensoverbrugging wenst tot zijn AOW, kan dan beter kiezen voor het periodiek gedeeltelijk opnemen (afkoop) van zijn tegoed in plaats van een uitkeringsreeks aankopen. In het laatste geval is hij de Zvw-bijdrage verschuldigd over de ontvangen termijnen, in het eerste geval in principe niet.

(Bron: Taxlive)

Als iemand een goed vanuit zijn privévermogen inbrengt in zijn ondernemingsvermogen, moet hij dit activeren voor de waarde in het economische verkeer. Als die waarde evenwel is aan te merken als nog niet gerealiseerd resultaat uit overige werkzaamheden, moet het te activeren bedrag worden beperkt tot het in die waarde begrepen bedrag van de voor die werkzaamheden gemaakte kosten, voor zover deze kosten niet al ten laste van het inkomen zijn gekomen.

Een systeemprogrammeur ontwikkelde in privétijd software waarmee het mogelijk was op een computer aanpassingen en verbeteringen voor ‘mainframe-aplicaties’ te ontwikkelen. Daar besteedde de programmeur enkele honderden uren gedurende twee jaar. Op enig moment is de tool tot het ondernemingsvermogen gerekend en de programmeur activeerde de tool voor € 250.000. In 2012 verkocht de programmeur licentierechten en schreef hij € 100.000 af op de tool. De inspecteur heeft deze afschrijving gecorrigeerd naar € 5.000.

Inkomsten uit andere arbeid

In geschil is de afschrijving. Het hof gaf als hoofdregel dat een belastingplichtige die een goed inbrengt vanuit zijn privévermogen, dit goed in zijn ondernemingsvermogen moet activeren voor de waarde in het economische verkeer. Dit lijdt echter uitzondering als die waarde is aan te merken als de nog niet gerealiseerde opbrengst als resultaat uit overige werkzaamheden (inkomsten uit andere arbeid). In zo’n geval moet het te activeren bedrag worden beperkt tot het in die waarde begrepen bedrag van de voor die werkzaamheden gemaakte kosten, voor zover die kosten niet reeds ten laste van het inkomen konden worden gebracht. De Hoge Raad oordeelt dat uit de uitspraak van het hof niet blijkt op welke gronden hij tot de conclusie is gekomen dat de werkzaamheden van de programmeur voor de ontwikkeling van de tool moeten worden aangemerkt als resultaat uit overige werkzaamheden. Alleen dan kan sprake zijn van nog niet gerealiseerde opbrengst als resultaat uit overige werkzaamheden. De Hoge Raad verwijst de zaak naar Hof Den Bosch.

(Bron: Taxence)

Zoals u wellicht weet, geldt sinds 1 mei 2016 de Wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelatie (DBA). Al lange tijd is bekend dat er een opvolger van de huidige Wet DBA dient te komen. Het kabinet wil met een nieuwe wet de schijnzelfstandigheid van zzp’ers beter aanpakken en concurrentie op arbeidsvoorwaarden voorkomen.

Het kabinet wil in de nieuwe wet opdrachten aan zzp’ers die onder een bepaald uurtarief (€ 15 – € 18) werken, automatisch omzetten in een arbeidsovereenkomst. Ook de duur en de aard van de  werkzaamheden moest bij die afbakening een rol spelen. Als zelfstandigen langer dan drie maanden en voor reguliere bedrijfsactiviteiten worden ingeschakeld, zouden het werknemers zijn. Volgens de Europese Commissie zijn deze kabinetsplannen echter in strijd met het EU-recht, zo meldt Minister Koolmees op 26 november aan de Kamer.

Daarmee zal de opvolger van de Wet DBA niet eerder dan in 2021 worden ingevoerd en wordt door het kabinet gezocht naar alternatieven.

Verduidelijking gezag

Wel komt er volgens de Minister per 1 januari 2019 meer duidelijkheid over het gezagscriterium in het Handboek Loonheffingen. Onder de huidige wet is er sprake van een dienstbetrekking als cumulatief voldaan wordt aan de volgende drie criteria: het verrichten van persoonlijke arbeid tegen vergoeding onder een gezagsverhouding. De invulling van dit laatste criterium is op dit moment niet altijd duidelijk. Met behulp van de verduidelijking zou u beter in staat moeten zijn om te kunnen beoordelen of er sprake is van een dienstbetrekking.

Kabinetsplannen

Opdrachtgeversverklaring

Via een webmodule kunnen opdrachtgevers in de toekomst een opdrachtgeversverklaring verkrijgen als uit beantwoording van de vragen blijkt dat er geen sprake is van een dienstbetrekking. Daarmee wordt beoogd dat ze helderheid krijgen over de kwalificatie van de arbeidsrelatie. De opdrachtgeversverklaring is geldig tot (een aantal maanden na) het volgende herijkingsmoment van de webmodule. Vooralsnog wordt gedacht aan een periode van een jaar in de beginperiode. De uitwerking van de webmodule ligt op schema en de verwachting is dat deze eind 2019 gereed is.

Opt-out

Aan de bovenkant van de arbeidsmarkt komt er in de toekomst voor zelfstandig ondernemers onder voorwaarden een opt-out van de loonheffing en premies werknemersverzekeringen. Dit biedt opdrachtnemers aan de bovenkant van de arbeidsmarkt en hun opdrachtgevers extra zekerheid. De verklaring heeft vrijwarende werking voor de opdrachtgever, tenzij bij controle komt vast te staan dat niet is voldaan aan de criteria (tarief en duur) voor de opt-out. Partijen in een arbeidsrelatie kunnen een opt-out-verklaring niet met terugwerkende kracht laten ingaan. De opt-out-verklaring geldt zo lang de werkzaamheden die worden verricht en de omstandigheden waaronder dit gebeurt niet veranderen. De opdrachtgever en de opdrachtnemer hoeven daarom bij ongewijzigde werkzaamheden of omstandigheden niet periodiek een nieuwe opt-out-verklaring in te dienen of deze in te trekken. Ook hoeven zij geen melding te doen van het einde van de arbeidsrelatie en daardoor van intrekking van de opt-out-verklaring.

Als iemand zonder testament komt te overlijden is het wettelijk erfrecht van toepassing. Wanneer die persoon gehuwd is en kinderen heeft, geldt de wettelijke verdeling. Dit is een prima uitgangspunt, maar het aanpassen van bepaalde onderdelen van de wettelijke verdeling in een testament kan (gelet op de persoonlijke situatie) toch wenselijk en fiscaal voordelig zijn. Wij zetten de belangrijkste aanpassingen en aanvullingen voor u op een rij.

Erfgenamen

Volgens het wettelijk erfrecht zijn de echtgenoot en kinderen erfgenaam, ieder voor een gelijk gedeelte. Meestal is dit de wens, maar er bestaan ook situaties waarbij het aanpassen van deze bepaling gewenst is. Bijvoorbeeld bij: onterving van een kind of benoeming van een stiefkind tot erfgenaam. Ook kan het met het oog op besparing van erfbelasting de voorkeur hebben om de erfdelen van de erfgenamen te vergroten of juist te verkleinen.

Wettelijke verdeling

Bij een wettelijke verdeling erft de echtgenoot van de overledene (‘de langstlevende’) van rechtswege de goederen van de nalatenschap en neemt de schulden van de nalatenschap voor zijn rekening. De kinderen krijgen een niet-opeisbare geldvordering ter grootte van hun erfdeel ten laste van de langstlevende. In een testament kunnen (naast de wettelijke verdeling) andere opties worden opgenomen als (na het overlijden) blijkt dat de wettelijke verdeling toch niet het meest geschikte uitgangspunt is. Dit kan bijvoorbeeld aan de orde zijn als de langstlevende niet alle goederen van de nalatenschap wil erven, omdat de langstlevende in een zorginstelling is opgenomen en het vermogen niet nodig heeft of omdat een van de kinderen het woonhuis/de onderneming over wil nemen en het gunstiger is om dit bij het eerste overlijden uit te voeren.

Opeisbaarheid geldvorderingen kinderen

Volgens de wet zijn de geldvorderingen die de kinderen op de langstlevende hebben pas opeisbaar als de langstlevende failliet gaat, als hij/zij een schuldsaneringsregeling heeft of als hij/zij komt te overlijden. In een testament is het mogelijk om de vorderingen ook opeisbaar te maken in andere gevallen waarbij het wenselijk is dat het vermogen (alvast) naar de kinderen gaat. Dit kan zijn als er bewind over het vermogen van de langstlevende wordt ingesteld, hij/zij gaat hertrouwen in gemeenschap van goederen of hij/zij door opname in een zorginstelling een vermogens-/inkomensafhankelijke eigen bijdrage verschuldigd is, waardoor er op het vermogen verminderd wordt. 

Fiscaal flexibel

Door verschillende bepalingen in het testament op te nemen is het mogelijk om een fiscaal flexibelere regeling te creëren dan de wettelijke regeling. Er kan onder andere een flexibel rentebegrip worden toegevoegd, waarmee na het overlijden een keuze kan worden gemaakt over de hoogte van de rente en de vorderingen van de kinderen. Ook kunnen bepaalde (afvul)legaten worden opgenomen, waarmee na het overlijden kan worden geschoven tussen de verkrijgingen van de partner en kinderen. Het is verstandig om de mogelijkheid te creëren waardoor pas na het eerste overlijden een keuze hoeft te worden gemaakt, omdat na het overlijden een betere inschatting kan worden gemaakt welke optie fiscaal het voordeligst uitpakt. 

Overige mogelijkheden

  • Met een uitsluitingsclausule geeft u aan dat uw nalatenschap niet in een gemeenschap van goederen valt van uw erfgenaam, waardoor de erfgenaam de nalatenschap bij een eventuele echtscheiding niet hoeft te delen met diens ex-partner.
  • In een testament kunt u een executeur benoemen. Dit is de persoon die na uw overlijden de zaken regelt die gedaan moeten worden, zoals het betalen van de uitvaartkosten, indienen van de aangifte erfbelasting en afwikkelen van de nalatenschap
  • Met een legaat is het mogelijk om bepaalde vermogensbestanddelen na te laten aan specifieke personen. Denk hierbij aan het van erfbelasting vrijgesteld bedrag aan al uw kleinkinderen of het aandeel in uw onderneming aan een familielid.
  • U kunt vastleggen wie u tot voogd benoemd als u komt te overlijden met minderjarige kinderen. De voogd moet zorgen voor de verzorging en opvoeding van uw kind, wordt verantwoordelijk voor uw kind en beheert het vermogen van uw kind. Daarnaast kunt u de verkrijging van uw erfgenaam of legataris onder bewind stellen als u denkt dat diegene (nog) niet verstandig kan omgaan met de nalatenschap, bijvoorbeeld omdat hij/zij nog te jong is. Een bewind houdt in dat de erfgenaam/legataris tot een bepaalde leeftijd niet kan beschikken over uw nalatenschap zonder toestemming van de bewindvoerder. De bewindvoerder kunt u zelf benoemen.
  • Ook is het mogelijk om een regeling te treffen voor de situatie dat u komt te overlijden zonder (klein)kinderen achter te laten (ook wel een rampenclausule genoemd), bijvoorbeeld door een auto-ongeluk of vliegtuigramp. Neemt u deze regeling niet op dan erven alleen de wettelijke erfgenamen van degene die het laatst komt te overlijden. Dat kan betekenen dat al uw vermogen naar één van de families gaat.

(Bron: ABAB)

Het is mogelijk dat de Belastingdienst de loonheffing in de voorlopige aanslag inkomstenbelasting voor 2019 verkeerd heeft berekend waardoor de de teruggave groter is dan verwacht of het te betalen bedrag lager.

De Belastingdienst stuurt een excuusbrief en een nieuwe aanslag waarin de loonheffing juist is berekend. De aanslag is mogelijk verkeerd berekend wanneer alle, onderstaande situaties van toepassing zijn:

  • De belastingplichtige is in 2019 jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.
  • De belastingplichtige heeft zowel inkomsten uit tegenwoordige dienstbetrekking als inkomsten uit vroegere dienstbetrekking.
  • Er is sprake van dubbele dienstbetrekking.
  • Het hoogste inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking is lager dan € 6.758.
  • Het hoogste inkomen uit vroegere dienstbetrekking is hoger dan het hoogste inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking.

Bron: Belastingdienst

In de aanloop van elk nieuw kalenderjaar worden de heffingskortingen opnieuw vastgesteld. Zo ook voor het jaar 2016. Normaal gebeurt dat tijdig, zodat de Belastingdienst hiermee nog rekening kan houden met de uitbetaling van voorlopige teruggaven. Maar dat was niet het geval met de met €12 verhoogde algemene heffingskorting voor 2016. Die verhoging werd pas bekend in december 2015, waardoor de Belastingdienst daar geen rekening meer mee kon houden bij de uitbetaling van de voorlopige teruggaven. Nu wil het geval dat voor een teruggaaf bij de definitieve aanslagregeling in 2016, net als in 2018 overigens, een minimaal teruggavebedrag gold van € 14. Daarom konden veel belastingplichtigen die genoemde € 12 niet alsnog ontvangen bij de definitieve aanslagregeling. Toch is nu besloten om het bedrag alsnog uit te betalen aan, naar wij hebben begrepen, zo’n 175.000 belastingplichtigen. Behoort u tot die groep? Dan zult u hierover binnenkort een brief ontvangen van de Belastingdienst.

(Bron: RB)

eel Nederlanders hebben schulden. Zolang de rente en de aflossing nog betaalbaar zijn, is er doorgaans niets aan de hand. Anders wordt het als er hoge schulden en betalingsproblemen zijn. En wat als niet jij de schulden hebt, maar je samenwonende partner? Ben jij dan ook aansprakelijk?

Ongehuwd samenwonen zonder contract

Zolang niets zwart op wit staat, neem je geen schulden over van de partner wanneer je gaat samenwonen. Als je dus niet getrouwd bent, geen geregistreerd partnerschap hebt of zaken heb vastgelegd in een samenlevingscontract, ben jij niet hoofdelijk aansprakelijk voor de schulden van je partner.

Wel ben je aansprakelijk voor gemeenschappelijk gedane aankopen. In dat geval kunnen schulden bij beide partners ingevorderd worden. In het geval van een gerechtsdeurwaarder die beslag legt op roerende goederen, gaat hij er van uit dat alle spullen op het woonadres van de schuldenaar in beslag kunnen worden genomen. Worden spullen van jou in beslag genomen terwijl jij niet aansprakelijk bent voor de schulden van je partner, kun je je spullen alleen na een kostelijke procedure terugkrijgen.

Wettelijk samenwonen: huwelijk, partnerschap of samenlevingscontract

Bij een geregistreerd partnerschap of huwelijk bij gemeenschap van goederen, zijn ook alle schulden gemeenschappelijk en ben je mede aansprakelijk, zowel voor nieuwe schulden als voor schulden die de partner eerder heeft gemaakt. In de huwelijkse voorwaarden kun je wel aangeven wie waarvoor aansprakelijk is.

Als je een samenlevingscontract opstelt waarin je afspreekt dat alles gemeenschappelijk is of alle schulden gemeenschappelijk zijn, word je mede aansprakelijk. Iedereen is dus aansprakelijk voor zijn eigen schulden en eventuele gemeenschappelijk gemaakte schulden.

Relatie over, wat nu?

Wanneer je relatie over is, is de verdeling van de schulden ook afhankelijk van de wijze waarop jullie geregistreerd staan als partner. Als je getrouwd bent in gemeenschap van goederen, worden niet alleen alle bezittingen, maar ook alle schulden onderling op basis van 50/50 verdeeld. Leg je in huwelijkse voorwaarden of het samenlevingscontract vast dat niet alle bezittingen gemeenschappelijk bezit zijn maar privé-eigendom, dan zijn privé schulden ook gescheiden en hoeft de (ex-)partner daaraan niet mee betalen. Wel ben je beiden naar derden toe altijd volledig hoofdelijk aansprakelijk.

Schulden overnemen van je partner

Veel mensen willen de partner helpen om van zijn of haar schulden af te komen. Je kunt mede aansprakelijkheid opeisen door dit vast te leggen in een samenlevingscontract of door te trouwen, maar je kunt ook mee betalen door geld te schenken. Voor samenwonende partners geldt een schenkingsvrijstelling van 2092 euro per jaar.

Partner in de schuldsanering

Zit jij of je partner in de Wsnp (Wet schuldsanering natuurlijke personen) en ga je samenwonen? Dan moet dit gemeld worden aan de bewindvoerder. Omdat de vaste lasten doorgaans dalen als je gaat samenwonen, wordt er een nieuwe berekening van het vrij te laten bedrag gemaakt.

Een partner en studieschuld

Voor studieschulden gelden andere regels. Bovendien heb je te maken met een oude of met een nieuwe regeling bij het terugbetalen van een studieschuld.

Of je nu alleen of samen bent, leen altijd verantwoord. Wees eerlijk over schulden naar elkaar en naar kredietverstrekkers, dat kan een hoop narigheid voorkomen.

(Bron: NN)

U spaart en/of belegt? Dan heeft u te maken met belastingheffing in box 3. Voor het jaar 2019 heeft de staatssecretaris de nieuwe forfaitaire rendementscijfers bekend gemaakt. Bekijk de nieuwe belastingtarieven en lees onze toelichting op de nieuwe tarieven.

Cijfers rendementsklassen 2019

Rendementsklasse Normrendement
I (sparen) 0,13%
II (beleggen) 5,60%

Forfaitaire normrendementen per vermogensschijf 2019

Op basis van deze cijfers per rendementsklasse zijn de volgende forfaitaire normrendementen per vermogensschijf te berekenen voor 2019. Over het normrendement betaalt u in box 3 een belasting van 30 procent. Het belastingdrukpercentage op het box 3 vermogen ziet u in onderstaande tabel.

Uw vermogen Normrendement Belastingdruk (tarief 30%)
€ 30.360* Vrijstelling Vrijstelling
Van € 0** tot en met € 71.650 1,94% 0,58%
Van € 71.651 tot en met € 989.736 4,45% 1,34%
Vanaf € 989.737 5,60% 1,68%

* Het heffingsvrije vermogen bedraagt: € 30.360 (voor fiscale partners wordt dit bedrag verdubbeld).

** Vanaf het heffingsvrije vermogen.

Ook in 2019 betaalt u meer dan 100 procent belasting over uw rente

Omdat het cijfer inzake de rendementsklasse I (sparen) tegenwoordig is gekoppeld aan de maandcijfers over een 12-maandsperiode die eindigt op 30 juni jongstleden, is deze informatie pas recent beschikbaar.

In de eerste vermogensschijf weegt ‘beleggen’ (rendementsklasse II) ook mee. En wel voor circa tweederde deel. Daarom bedraagt het normrendement zelfs al in de eerste vermogensschijf 1,94 procent. Dat is natuurlijk nog altijd veel te hoog ten opzichte van hetgeen een risicomijdende spaarder momenteel daadwerkelijk aan rente ontvangt.

Zelfs met de aanpassingen die sinds 1 januari 2017 bij box 3 zijn doorgevoerd, doet zich nog steeds de situatie voor dat belastingplichtigen meer dan 100 procent belasting betalen over de gerealiseerde rentebate. En dat is in 2019 dus opnieuw het geval.

Verkorten van de referentieperiode

De verkorting van de referentieperiode, in 2017 nog vijf jaar en sinds 2018 nog maar 12 maanden, voor het bepalen van de spaarrente is eigenlijk een listig verhaal. De wijziging is doorgevoerd per 1 januari 2018. Uiteraard sluit het normpercentage op deze manier beter en sneller aan bij het werkelijke rendement. Als de rente stijgt, werkt dat vanwege die kortere referentieperiode beduidend sneller door naar het normrendement van box 3.

Het verkorten van de referentieperiode kan daarom in het voordeel van de belastingdienst uitwerken. Zolang in de eerste vermogensschijf de rendementsklasse II (beleggen) zwaar meetelt, blijft u sowieso last houden van een te hoog normrendement. En zolang de rentevoet laag blijft, blijft box 3 een onrechtvaardig systeem.

(Bron: GT)

Vanuit fiscaal oogpunt bestaat de mogelijkheid om hypotheekrente voor uw eigen woning vooruit te betalen. Regelmatig komt dit terug in de lijstjes met fiscale eindejaarstips. Bij vooruitbetaling is de in 2018 vooruitbetaalde rente die betrekking heeft op een tijdvak dat uiterlijk op 30 juni 2019 eindigt, nog in 2018 aftrekbaar. Vanuit fiscaal oogpunt kan dit interessant zijn gelet op de reeds ingezette afbouw van de hypotheekrenteaftrek en de aangekondigde versnelling van deze afbouw uit het Belastingplan 2019.

Hypotheekrente eigen woning aftrekbaar

In 2019 is de hypotheekrente voor de eigen woning aftrekbaar tegen een tarief van maximaal 49%. In 2018 is dit nog 49,5%. Vanaf 2020 zal de afbouw versneld worden met 3% per jaar, totdat in 2023 het niveau van het belastingtarief van de eerste schijf is bereikt (37,05%).

Door vooruit te betalen kunt u de betaalde hypotheekrente voor de eigen woning nog aftrekken tegen het nog hogere geldende tarief van het jaar ervoor. Voor 2018-2019 zal het tariefvoordeel slechts 0,5% bedragen. Voor 2019-2020 zal dit tarief voordeel oplopen tot 3%. Bij een hogere rente zal het voordeel logischerwijs ook hoger uitvallen. Tevens zal bij een eventueel box 3 vermogen de vooruitbetaalde rente geen onderdeel meer uitmaken van uw vermogen op 1 januari.

Aandachtspunten vooruit betalen hypotheekrente

Tegenover de voordelen staan ook een aantal aandachtspunten. Zo dient tijdig afgestemd te worden met de geldverstrekker (Bank of eigen B.V.) of vooruitbetaling (praktisch) mogelijk is. Tevens dient rekening gehouden te worden met eventuele administratiekosten c.q. verwerkingskosten die het voordeel laten verminderen of zelfs laten verdwijnen.

(Bro: BDO)