DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

Nieuws

Als u als ondernemer verhuist, kunt u onder voorwaarden de kosten ervan ten laste van de winst brengen. Soortgelijke voorwaarden gelden ook als u uw personeel een belastingvrije vergoeding wilt geven vanwege een verhuizing. Wanneer zijn de verhuiskosten zakelijk?

Zakelijkheid voorop

Uitgangspunt is dat verhuiskosten voor een ondernemer aftrekbaar zijn. U kunt verhuiskosten belastingvrij aan uw personeel vergoeden als het een zakelijke verhuizing betreft. Voor beide situaties geldt een vast bedrag van € 7.750. Dit bedrag is exclusief de kosten van het overbrengen van de inboedel, die u ook mag aftrekken.

Zakelijke verhuizing

Een verhuizing is in ieder geval zakelijk als u als ondernemer binnen twee jaar, na de start of verplaatsing van uw bedrijf, verhuist. Voor uw werknemer geldt de eis dat zij binnen twee jaar na aanvaarding van een andere baan of overplaatsing verhuizen. Bovendien moet voor zowel u als uw werknemers de afstand woning-werk vóór verhuizing minstens 25 km bedragen en moet na verhuizing die afstand met minstens 60% zijn afgenomen.

Voorbeeld: U woont in Utrecht en start een onderneming in Apeldoorn. U besluit daarom binnen twee jaar na de start te verhuizen naar Deventer.
Uitwerking: De afstand Utrecht-Apeldoorn bedraagt 67 km. De afstand Deventer-Apeldoorn bedraagt 18 km. De afstand vóór verhuizing bedroeg dus meer dan 25 km. De afstand na verhuizing is met 49 km bekort, ofwel met 73%. U voldoet dus aan beide voorwaarden en kunt een bedrag van € 7.750 plus de kosten van het overbrengen van de inboedel ten laste van de winst brengen.

Zakelijkheid aantonen

Een verhuizing is ook zakelijk als niet aan de voorwaarden voldaan wordt maar de zakelijkheid aangetoond kan worden. Een werknemer verhuist bijvoorbeeld pas na twee jaar omdat hij een andere functie krijgt en daarom voortaan bij een inbraakalarm binnen 15 minuten ter plekke moet zijn. De zakelijkheid moet u in dergelijke situaties aannemelijk kunnen maken.

Tip: Bij een niet zakelijke verhuizing kunt u belastingheffing bij uw werknemers voorkomen door de vergoeding onder te brengen in (de vrije ruimte van) de werkkostenregeling.

(Bron: SRA)

U spaart en/of belegt? Dan heeft u te maken met belastingheffing in box 3. Voor het jaar 2019 heeft de staatssecretaris de nieuwe forfaitaire rendementscijfers bekend gemaakt. Bekijk de nieuwe belastingtarieven en lees onze toelichting op de nieuwe tarieven.

Cijfers rendementsklassen 2019

Rendementsklasse Normrendement
I (sparen) 0,13%
II (beleggen) 5,60%

Forfaitaire normrendementen per vermogensschijf 2019

Op basis van deze cijfers per rendementsklasse zijn de volgende forfaitaire normrendementen per vermogensschijf te berekenen voor 2019. Over het normrendement betaalt u in box 3 een belasting van 30 procent. Het belastingdrukpercentage op het box 3 vermogen ziet u in onderstaande tabel.

Uw vermogen Normrendement Belastingdruk (tarief 30%)
€ 30.360* Vrijstelling Vrijstelling
Van € 0** tot en met € 71.650 1,94% 0,58%
Van € 71.651 tot en met € 989.736 4,45% 1,34%
Vanaf € 989.737 5,60% 1,68%

* Het heffingsvrije vermogen bedraagt: € 30.360 (voor fiscale partners wordt dit bedrag verdubbeld).

** Vanaf het heffingsvrije vermogen.

Ook in 2019 betaalt u meer dan 100 procent belasting over uw rente

Omdat het cijfer inzake de rendementsklasse I (sparen) tegenwoordig is gekoppeld aan de maandcijfers over een 12-maandsperiode die eindigt op 30 juni jongstleden, is deze informatie pas recent beschikbaar.

In de eerste vermogensschijf weegt ‘beleggen’ (rendementsklasse II) ook mee. En wel voor circa tweederde deel. Daarom bedraagt het normrendement zelfs al in de eerste vermogensschijf 1,94 procent. Dat is natuurlijk nog altijd veel te hoog ten opzichte van hetgeen een risicomijdende spaarder momenteel daadwerkelijk aan rente ontvangt.

Zelfs met de aanpassingen die sinds 1 januari 2017 bij box 3 zijn doorgevoerd, doet zich nog steeds de situatie voor dat belastingplichtigen meer dan 100 procent belasting betalen over de gerealiseerde rentebate. En dat is in 2019 dus opnieuw het geval.

Verkorten van de referentieperiode

De verkorting van de referentieperiode, in 2017 nog vijf jaar en sinds 2018 nog maar 12 maanden, voor het bepalen van de spaarrente is eigenlijk een listig verhaal. De wijziging is doorgevoerd per 1 januari 2018. Uiteraard sluit het normpercentage op deze manier beter en sneller aan bij het werkelijke rendement. Als de rente stijgt, werkt dat vanwege die kortere referentieperiode beduidend sneller door naar het normrendement van box 3.

Het verkorten van de referentieperiode kan daarom in het voordeel van de belastingdienst uitwerken. Zolang in de eerste vermogensschijf de rendementsklasse II (beleggen) zwaar meetelt, blijft u sowieso last houden van een te hoog normrendement. En zolang de rentevoet laag blijft, blijft box 3 een onrechtvaardig systeem.

De regering verlaagt de belastingtarieven de komende jaren. En de hypotheekrente is vandaag de dag nog steeds flink lager dan wat we in het verleden heel gewoon vonden. Omdat het verlagen van de belastingtarieven nu ook nog eens versneld wordt doorgevoerd, is er alle reden om te bekijken of er fiscaal voordeel behaald kan worden door de hypotheek nu over te sluiten.

Wel of niet oversluiten is maatwerkadvies

Simpel gezegd: als u nu oversluit en de boeterente kan aftrekken tegen een belastingtarief dat nu nog hoog is, dan bent u misschien wel voordeliger uit. De keus om wel of niet over te sluiten, blijft een maatwerkadvies. Er zijn immers allerlei hypotheekvormen, allerlei hypotheekvoorwaarden en iedereen heeft een andere privésituatie. Een globale check kan u helpen. Zodat u een beter onderbouwd gevoel krijgt bij de vraag of dat oversluiten ook iets voor u kan zijn.

De check die wij voor u kunnen doen, gaat uit van diverse veronderstellingen. Zo zijn er allerlei situaties denkbaar waarin het nu oversluiten van de hypotheek niet slim is. Daar moet u zich van bewust zijn en daar moet u zichzelf goed rekenschap van geven. Een hypotheekadviseur kan u daarbij behulpzaam zijn. U hoeft voor de check slechts vijf vragen te beantwoorden en vervolgens rekenen wij, globaal, voor u uit wat uw fiscale voordeel van het oversluiten kan opleveren.

Voor wie kan oversluiten interessant zijn?

Er zijn twee groepen die fiscaal voordeel kunnen hebben, namelijk:

  1. Als u een hoog inkomen heeft in box 1 waarmee u ruim in de duurste tariefschijf zit, afgerond 52 procent. En wel zo ruim dat u, als u zou oversluiten, ook de gehele boeterente tegen het toptarief – anno 2018 is dat 49,5 procent – kan aftrekken.
  2. Of als u vrij kort voor uw AOW-leeftijd zit. En u heeft momenteel:
    • een box 1 salaris, of winst uit eigen onderneming, wat tenminste zo’n 45.000 euro bruto per jaar is,
    • en u weet nu al dat u na het bereiken van de AOW-leeftijd een terugval in box 1 inkomen heeft, waarbij het totaal van AOW-uitkering, pensioen en eventuele lijfrentes, hooguit 34.000 euro bruto per jaar is.

Komt uw persoonlijke situatie overeen met één van de twee bovenstaande groepen? Dan kan het invullen van onze check zinnig zijn om zo te berekenen wat het fiscale voordeel van oversluiten kan zijn. Met die informatie kunt u vervolgens beter beoordelen of oversluiten een optie is.

(Bron: GT)

De zelfstandigenaftrek is een aftrekpost van €7.280 en daarmee een belangrijke fiscale faciliteit voor zelfstandig ondernemers. Om voor deze aftrekpost in aanmerking te komen, moet u als ondernemer wel voldoen aan het urencriterium.

Urencriterium

Het urencriterium betekent dat u in een jaar minstens 1.225 uren voor uw bedrijf werkzaam moet zijn. Op deze manier wordt bereikt dat de zelfstandigenaftrek met name toekomt aan degenen die vooral werkzaam zijn in een eigen bedrijf. Tevens geldt een aanvullende voorwaarde: meer dan de helft van het totale aantal werkzame uren moet in het eigen bedrijf worden gewerkt. Deze voorwaarde geldt niet voor starters. Starters kunnen dus meer uren naast hun bedrijf werkzaam zijn dan in hun bedrijf, zonder dat daardoor de zelfstandigenaftrek verloren gaat.

De uren in loondienst tellen voor een ondernemer alleen mee voor het urencriterium als de werkzaamheden in dienstbetrekking en als ondernemer nauw met elkaar samenhangen. Bovendien moeten de werkzaamheden in dienstbetrekking in het geheel van de ondernemersactiviteiten een ondergeschikte plaats innemen.

(Koenen en Co)

Messengerdienst WhatsApp verwerkt dagelijks miljoenen berichten, waaronder ook een hoop zakelijke communicatie. Een frisse invalshoek: moeten organisaties WhatsApp als zakelijk communicatiemiddel niet gewoon verbieden?

Er zijn verschillende argumenten te bedenken waarom WhatsApp niet geschikt is als zakelijk communicatiemiddel, zeker op apparaten die door de werkgever beschikbaar zijn gesteld. Om te beginnen is daar de privacy. Sinds de Algemene Verordening Gegevensbescherming (tools) in mei 2018 van toepassing is geworden, zijn de privacyproblemen die WhatsApp met zich meebrengt duidelijker geworden. Zo vraagt WhatsApp toestemming om het adresboek in te zien en te gebruiken. Daar staan ook de contactgegevens van andere medewerkers, klanten en zakelijke relaties in.

WhatsApp: geen inzicht en controle

Daarnaast heeft een organisatie weinig inzicht in wat er allemaal achter de schermen van WhatsApp gebeurt: (oud-)collega’s kunnen naar hartenlust chatgroepen aanmaken en over zakelijke onderwerpen communiceren. Dat wil niet zeggen dat alle medewerkers in Nederland massaal muiterij beramen, maar het geeft wel de controle uit handen. WhatsApp is van oorsprong een consumententool; zakelijk gebruik ervan vervaagt de grens tussen werk en privé des te meer.

(Bron: Rendement)

De Belastingdienst heeft een brief gestuurd aan bezwaarmakers tegen de box 3-heffing 2017 waarin de dienst uitlegt welk bezwaar als ‘massaal bezwaar’ wordt aangewezen en welk bezwaar niet (en de bezwaarmaker nader moet motiveren).

Alleen bezwaren die gaan over de vraag of de box 3-heffing een inbreuk is op het eigendomsrecht van de vermogende (‘strijdigheid met Europees recht’) kunnen meedoen met de massaalbezwaarprocedure. Zie hiervoor het besluit van staatssecretaris Snel van Financiën. De Belastingdienst informeert de bezwaarmaker in de brief of het bezwaar in aanmerking komt voor deze massaalbezwaarprocedure. Deze bezwaarschriften worden centraal aangehouden totdat de Hoge Raad uitspraak doet over de kwestie.

Bezwaren die zijn gericht tegen afwijking van de aangifte of het argument bevatten dat de box 3-heffing een individuele buitensporige last is, zijn geen bezwaren die meedoen met de massaalbezwaarprocedure. Hierop zal de Belastingdienst apart uitspraak doen. De bezwaarmakers krijgen zonodig de gelegenheid om hun bezwaar te onderbouwen.

Let op. Het is niet voldoende om uitsluitend het argument aan te dragen dat box 3-heffing als een buitensporige last wordt gezien omdat de heffing hoger is dan het daadwerkelijke rendement. De rechter heeft immers eerder geoordeeld dat dit niet voldoende is om te spreken van een ‘buitensporige last’. De Belastingdienst vraagt daarom inzage in de inkomens- en vermogenspositie waarbij ook andere feiten en omstandigheden van belang kunnen zijn. Een motivering is dus noodzakelijk.

Bron: Redactie TaxLive

De provincie Overijssel heeft de Subsidieregeling voucherregeling startende ondernemers geheel herzien. Binnen de nieuwe opzet sluit de regeling aan op de Startversneller van Oost NL.

Het doel van de regeling is het verstrekken van subsidie voor coaching, training of opleiding ten behoeve van de verbetering van ondernemerskwaliteiten en -vaardigheden. Voor de eerste openstelling van de gewijzigde regeling is een budget van 100.000 euro beschikbaar.

In aanmerking komen startende ondernemers. Onder een startende ondernemer wordt verstaan: een ondernemer die gaat starten of is gestart met een eigen bedrijf, wiens onderneming een standplaats heeft in Overijssel en die maximaal vijf jaar geregistreerd staat in het register van de Kamer van Koophandel.

De subsidie heeft de vorm van een voucher die kan worden besteed aan coaching. De coaching heeft betrekking op het ontwikkelen van ondernemersvaardigheden zoals financiën, acquisitie of managementvaardigheden. Daarnaast kan een subsidie worden aangevraagd voor opleiding en training. Subsidie voor opleiding of training kan alleen aangevraagd in combinatie met een subsidie voor coaching.

De subsidie bedraagt 80 procent van de subsidiabele kosten met een minimum van 500 euro en een maximum van 1000 euro per aanvraag voor enkel coaching of maximaal 2000 euro per aanvraag indien de aanvraag betrekking heeft op zowel de coaching als de training of opleiding.

Aanvragen kunnen van 5 oktober 2018 tot en met 9 november 2018 worden ingediend bij Oost NL. Aanvragen worden op volgorde van ontvangst behandeld.

Zie voor meer informatie ook de website van De Startversneller.

(Bron: Vindsubsidies)

Speelt u met de gedachte of het tegenwoordig nog wel zin heeft om te sparen? En bent u op zoek naar andere mogelijkheden om uw geld te laten groeien? Dan is dit wellicht het juiste moment om te beginnen met beleggen. Om u daarbij op weg te helpen gaan we hieronder dieper in op een aantal veelvoorkomende vragen.

Wat is beleggen eigenlijk precies?

Sparen of beleggen? Een bekende vraag die steeds vaker voorbij komt in de media en misschien ook in uw eigen omgeving. Goed, sparen kennen we wel. Maar wat is beleggen precies? Beleggen betekent dat u uw geld investeert in bijvoorbeeld aandelen, obligaties of vastgoed om daarmee in de toekomst een financieel voordeel te behalen. Zo kunt u beleggen om uw pensioen aan te vullen, de studie van uw kind betalen, noem het maar op.

Wilt u grote of kleine bedragen beleggen?

Een bekend misverstand is dat je veel geld moet hebben om te kunnen starten met beleggen. Dat is in werkelijkheid niet het geval. Zo kunt u al starten vanaf een eenmalige inleg van € 1.000,- maar ook al met een periodieke inleg vanaf € 50,- per maand. Meer beleggen kan natuurlijk altijd.

Kunt u het bedrag voor langere tijd missen?

Een belangrijke vraag die u uzelf moet stellen. In tegenstelling tot spaargeld levert beleggen over het algemeen meer op als u het geld voor langere tijd belegt. Dus als u bijvoorbeeld verwacht binnenkort een grote uitgave te moeten doen, zet dat bedrag dan op uw spaarrekening. Het is bovendien verstandig om een financiële buffer op uw spaarrekening aan te houden voor onverwachte uitgaven.

Dus heeft u al een goede financiële buffer en op korte termijn geen grote uitgaven op de planning? Dan kunt u overwegen om te beginnen met beleggen.

Bent u bereid om risico te lopen?

Beleggen is nooit zonder risico. En rendementen uit het verleden zijn geen garantie voor toekomstige rendementen. Een vaak gehanteerde stelregel is dat beleggingen waarvan een hoger rendement verwacht wordt, een hoger risico met zich meebrengen. Uw beleggingen kunnen tussentijds in waarde dalen. Daar moet u tegen kunnen, anders is beginnen met beleggen wellicht niets voor u. Gelukkig heeft u zelf ook invloed op het risico dat u loopt. Zo kunt u bijvoorbeeld uw beleggingen spreiden en is de ene vorm van beleggen risicovoller dan de andere.

Wilt u zelf beleggen of uw geld laten beleggen?

Als u gaat starten met beleggen is het daarom goed om te kijken welke vorm het beste bij u past. Wilt u experts voor u laten beleggen of wilt u het zelf gaan doen? De meeste mensen zijn zelf geen beleggingsexpert of hebben geen tijd om de beurzen te volgen. Hierdoor lopen ze meer risico als ze zelf gaan beleggen.

Wilt u zelf gaan beleggen? Zorg er dan voor dat u:

  • Een inschatting maakt van uw beleggingsrisico;
  • Continu op de hoogte bent van het financiële nieuws;
  • Kennis opbouwt over beleggingsproducten en beleggingsterminologie;
  • Rationeel en rustig blijft handelen.

Klinkt dit als een ingewikkeld en uitdagend proces? En wilt u toch uw geld beleggen, maar heeft u te weinig kennis of te weinig tijd om dit zelf te doen? Dan kunt u bij Nationale-Nederlanden kiezen voor Beheerd Beleggen. Onze experts nemen u dan het werk uit handen. Zij houden de economische ontwikkelingen en wereldwijde beurzen dagelijks nauwlettend voor u in de gaten en ondernemen actie als dat nodig is.

(Bron: NN)

De vraag of een vermogensbestanddeel tot het ondernemingsvermogen dan wel tot het privévermogen behoort, is afhankelijk van de wil van de ondernemer. Op de inspecteur rust daarom de bewijslast om aannemelijk te maken dat liquide middelen duurzaam overtollig zijn.

Een advocaat werkte zelfstandig als ondernemer. In de loop der jaren had hij de in de onderneming aanwezige liquide middelen aangehouden op een internetspaarrekening. Na een boekenonderzoek concludeerde de Belastingdienst dat sprake was van overtollige liquide middelen. Daardoor moest een groot deel van de oudedagsreserve (OR) vrijvallen.

Toekomstige risico’s

Bij Hof Arnhem-Leeuwarden is in geschil of sprake is van overtollige liquide middelen. Volgens het hof staat het een ondernemer in het algemeen vrij om liquide middelen tot ondernemingsvermogen te etiketteren. Daarbij gaat het niet alleen om liquide middelen die dienen ter financiering van lopende bedrijfsuitgaven en te verwachten investeringen, maar ook liquide middelen die dienen ter dekking van toekomstige risico’s, tot opbouw en instandhouding van reserves dan wel meer in het algemeen tot versteviging van de onderneming. Het hof bevestigt dat de rechtbank terecht oordeelde dat op de inspecteur de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat de liquide middelen duurzaam overtollig waren. Het hof is van oordeel dat de inspecteur de overtolligheid van de liquide middelen niet aannemelijk heeft gemaakt. De advocaat heeft de grenzen der redelijkheid niet overschreden door de liquide middelen tot zijn ondernemingsvermogen te rekenen. De advocaat had vanwege toekomstige onzekere omstandigheden terecht de liquide middelen tot zijn ondernemingsvermogen gerekend. De advocaat heeft een kleine advocatenpraktijk die hij drijft met nog een andere advocaat. Zijn compagnon heeft aangegeven te vertrekken en dit kan een behoorlijke impact hebben op de continuïteit van de onderneming. Ook is van belang dat de advocatenpraktijk in grote mate afhankelijk is van de gefinancierde rechtsbijstand. Deze staat door bezuinigingen onder druk en er is ook daadwerkelijk een omzetdaling geweest in latere jaren. Het hof oordeelt dat de advocaat de liquide middelen terecht tot het ondernemingsvermogen mocht rekenen en de OR niet hoefde vrij te vallen.

(Bron: Taxence)

Er staan grote veranderingen op komst in de inkomstenbelasting. Allereerst worden de tarieven van de inkomstenbelasting in box 1 bij inkomens vanaf € 20.142 verlaagd per 1 januari 2019. Tevens verdwijnen er in 2021 twee belastingschijven, waardoor er nog slechts twee overblijven.

Op weg naar ‘vlaktaks’

Met de tariefsaanpassing gaat het kabinet op weg naar een vlaktaks, ofwel een belasting met een zelfde tarief voor iedereen. Zover is het echter nog niet. Wel zijn er vanaf 2021 nog slechts twee tarieven, 37,05% en 49,5%.

Tariefsaanpassing in 2019

De aanpassing van de tarieven start in 2019. Het tarief van de eerste schijf, tot een inkomen van € 20.142, gaat met 0,1%-punt omhoog van 36,55% naar 36,65%. Het tarief van de tweede en derde schijf, voor het deel van het inkomen tussen €20.142 en  € 68.507, dalen fors: van 40,85% naar 38,1%. Over het deel van het inkomen boven € 68.507 betaalt men nu 51,95%. Dit wordt volgend jaar 51,75%.

Wat scheelt dat nu netto?

Iemand met een inkomen van bijvoorbeeld € 35.000 gaat door de tariefwijziging volgend jaar € 380 minder belasting betalen. Hogere inkomens profiteren nog meer. Bij een inkomen van bijvoorbeeld  € 65.000 hoort een voordeel van € 1.215. Inkomens tot zo’n € 20.000 betalen echter maximaal twee tientjes meer belasting.

Twee schijven vanaf 2021

Vanaf 2021 hebben we in box 1 nog maar twee belastingschijven. Tot een inkomen van zo’n € 68.500 geldt dan een tarief van 37,05%. Over het meerder geldt een tarief van 49,5%.

Belasting % in box 1
Inkomen max € 20.142
Inkomen max € 34.404 Inkomen max € 68.507 Inkomen > € 68.507
2018 36,55 40,85 40,85 51,95
2019 36,65 38,10 38,10 51,75
2021 37,05 49,50

Let op! De omzetting naar 2 belastingschijven in box 1 geldt voor degenen die nog geen recht hebben op AOW. Voor AOW-gerechtigden gelden andere tarieven. Voor hen zullen drie schijven blijven bestaan.

Toptarief eerder bereikt

De tarieven worden jaarlijks geïndexeerd, onder andere vanwege de inflatie. Dit geldt echter tot 2024 niet voor het beginpunt van het toptarief. Dit wordt bevroren op het huidige niveau van € 68.507. Belastingplichtigen bereiken daardoor sneller het toptarief. De verwachting is dat zo’n 7% van alle belastingplichtigen daardoor nog het toptarief betaalt. Zonder de bevriezing zou dit slechts 5,5% zijn geweest.

(Bron: HLB)