DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

Nieuws

Uit een recent arrest van de Hoge Raad blijkt dat verliesverrekening in box 1 van de inkomstenbelasting niet per definitie leidt tot een teruggaaf voor de belastingplichtige.

In box 1 van de inkomstenbelasting zijn verliezen te verrekenen met inkomens uit werk en woning van de drie voorafgaande jaren en de negen volgende kalenderjaren. De verrekening vindt dus plaats op basis van heffingsgrondslag en niet op basis van tarief of geheven belasting. Het is dan ook mogelijk dat de Belastingdienst een verlies achterwaarts verrekend met een positief, maar laag inkomen. Daardoor kan het inkomen tot nihil dalen. In beginsel kan de inspecteur dan een eerder verleende heffingskorting terugnemen. En zo is het mogelijk dat verliesverrekening per saldo niet leidt tot een teruggaaf voor de belastingplichtige.

(Bron: Taxence)

Als u minstens 1.225 uur in uw bedrijf werkt, heeft u recht op verschillende ondernemersfaciliteiten. Maar tellen studie-uren daarvoor ook mee en onder welke voorwaarden?

Urencriterium

Er bestaat voor ondernemers een aantal speciale fiscale faciliteiten. Voor de meeste daarvan is vereist dat u minstens 1.225 per jaar in uw bedrijf werkt én dat u minstens de helft van uw werkzame tijd in uw bedrijf werkt. Dit is het zogenaamde urencriterium. De laatste eis geldt overigens niet voor starters.

Welke faciliteiten?

De faciliteiten waarvoor het urencriterium geldt zijn met name de zelfstandigenaftrek, de oudedagsreserve, de meewerkaftrek en de S&O-aftrek.

Tellen studie-uren ook mee?

Studie-uren tellen soms ook mee voor het urencriterium. Het moet dan gaan om studie-uren in verband met het op peil houden van uw huidige vakkennis.

Let op! Dit betekent dat de uren die gemoeid zijn met het uitbreiden van uw vakkennis, niet meetellen voor het urencriterium. Uitbreiden van uw vakkennis betekent dat ook de aard van uw diensten of producten van uw bestaande onderneming uitgebreid wordt.

Tip: Het is vaak fiscaal ook voordeliger als u studeert om uw vakkennis op peil te houden. De kosten zijn dan in aftrek te brengen op uw winst. De kosten van het uitbreiden van vakkennis zijn alleen als scholingskosten op te voeren. Deze zijn beperkter in aftrek.

(Bron: HLB)

Wie te maken krijgt met incontinentie ervaart niet alleen veel overlast, maar ook extra kosten. Er zal extra kleding en beddengoed aangeschaft moet worden en bovendien vaker moeten worden gereinigd. Zijn deze kosten aftrekbaar als zorgkosten?

Rechter: incontinentie is ziekte

Volgens het gerechtshof in Amsterdam is incontinentie wel degelijk een ziekte. Daarom zijn extra te maken kosten voor kleding en beddengoed aftrekbaar. Bovendien is dit bij het tot stand komen van de wet nadrukkelijk bepaald.

Verklaring huisarts

In deze zaak verklaarde een huisarts dat 80% tot 90% van alle ouderen niet automatisch incontinent wordt. Daarom is incontinentie aan te merken als een ziekte en niet het gevolg van ouderdom.

Forfait

De aftrek voor extra kosten van kleding en beddengoed is geregeld via een forfait. De aftrek is in 2018 bepaald op €300 als de kosten niet meer bedragen dan €600. Zijn de kosten wel hoger, dan is de aftrek €750. met name als de kosten meer dan €600 zijn, zult u dit aannemelijk moeten kunnen maken.

Let op: Drempel Voor de aftrek van zorgkosten geldt wel een drempel, die afhankelijk is van de hoogte van uw inkomen. Alleen als uw kosten boven de drempel uitkomen, is het meerdere aftrekbaar.

Geen cassatie

De staatssecretaris heeft inmiddels besloten geen cassatie in te stellen. Daarmee staat de uitspraak definitief vast.

Heeft u vragen of de aftrek van zorgkosten, neem dan contact met ons op.

(Bron: HLB)

e opschorting van de handhaving van de Wet deregulering beoordeling arbeidsrelaties (DBA) is verlengd tot 1 januari 2020. Dat betekent dat opdrachtgevers en opdrachtnemers tot die tijd geen boetes of naheffingen krijgen als achteraf blijkt dat er sprake is van een dienstbetrekking.

Wel gaat het kabinet de mogelijkheden voor de handhaving van kwaadwillenden vanaf 1 juli 2018 verruimen. Dit schrijven minister Koolmees van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en staatssecretaris Snel van Financiën in een brief aan de Tweede Kamer.

Met de Wet DBA is de afgelopen periode geprobeerd duidelijkheid te scheppen over de vraag wanneer er sprake is van een dienstbetrekking. In plaats van duidelijkheid leverde de wet juist veel onrust onder zzp’ers en opdrachtgevers op. Daarom zet het kabinet in op nieuwe wet- en regelgeving die naar verwachting per 1 januari 2020 in werking treedt.

Tot die tijd wordt de opschorting van de handhaving verlengd en blijft de huidige situatie onveranderd voor opdrachtgevers en opdrachtnemers. Zij krijgen geen boetes en naheffingen. Wel kunnen ze in afwachting van nieuwe wetgeving en bij onzekerheid altijd contact opnemen met de Belastingdienst om afspraken te maken.

Bij kwaadwillenden handhaaft de Belastingdienst wel. Per 1 juli 2018 richt de handhaving zich niet langer alleen op de ernstigste gevallen, maar ook op de andere kwaadwillenden.  Het kabinet geeft hiermee gehoor aan de toenemende onvrede over mogelijke schijnzelfstandigheid bij voornamelijk de onderkant van de arbeidsmarkt.

Criteria handhaving

De Belastingdienst kan handhaven bij kwaadwillenden als zij de volgende drie criteria alle drie kan bewijzen:

  • Er is sprake van een (fictieve) dienstbetrekking.
  • Er is sprake van evidente schijnzelfstandigheid.
  • Er is sprake van opzettelijke schijnzelfstandigheid.

Gezagsrelatie

Of iemand een werknemer is, wordt onder meer bepaald door de vraag of er sprake is van een gezagsrelatie. De Tweede Kamer heeft het kabinet opgeroepen om voor 1 januari 2019 te verduidelijken wat dit begrip – onder de huidige wetgeving – inhoudt. Het kabinet gaat in overleg met de betrokkenen over de knelpunten en zal in een hoofdlijnenbrief nog voor de zomer toelichten hoe dit begrip verduidelijkt wordt.

(Bron: Taxence)

Heeft u in het verleden zonnepanelen aangeschaft, maar geen btw teruggevraagd? Dan biedt een recente uitspraak van de Hoge Raad mogelijk uitkomst.

In een recente uitspraak heeft de Hoge Raad beslist dat het tijdig verzoeken om uitreiking van een btw-aangifte alleen verplicht is als btw moet worden betaald. Dit verzoek moet uiterlijk worden gedaan binnen één maand na afloop van de aangifteperiode (maand of kwartaal) waarover de btw is verschuldigd. Volgt uit de aangifte echter een teruggave, dan geldt die termijn van een maand niet, en kan ook later nog worden verzocht om uitreiking van een aangiftebiljet. Als de aangifte vervolgens binnen de door de inspecteur gestelde termijn wordt ingediend, is het verzoek om teruggave op tijd gedaan.

Het arrest van de Hoge Raad is van belang voor alle startende ondernemers die te laat hebben verzocht om uitreiking van een aangifte omzetbelasting waaruit een teruggave zou volgen. Zij kunnen alsnog een verzoek om teruggave van btw doen. Dit geldt ook voor particulieren die de omzetbelasting op hun zonnepanelen nog niet hebben teruggevraagd. De Belastingdienst heeft voor deze groep een apart aanvraagformulier ter beschikking gesteld.

In geval van een verzoek om teruggave, is er geen wettelijke termijn voor het verzoek om uitreiking van een aangifte, aldus de Hoge Raad. Toch geeft de Belastingdienst wel een termijn van vijf jaar mee aan het teruggaveverzoek. Heeft u de zonnepanelen in 2013 aangeschaft, dan moet u dat verzoek (volgens de Belastingdienst) uiterlijk in 2018 doen.

(Bron: RB)

erricht een ondernemer een vooruitbetaling aan een leverancier? En handelt de leverancier frauduleus en is het onzeker of de vooruitbetaalde goederen worden geleverd? Dan is het in overeenstemming met de btw-richtlijn dat de ondernemer recht op btw-aftrek heeft volgens A-G Wahl. Met een reactie van mr. Carola van Vilsteren.

In twee gevoegde procedures voor het Hof van Justitie EU (HvJ) was sprake van ondernemers die een blokverwarmingscentrale bestelden en van de leverancier een vooruitbetalingsfactuur ontvingen. Zij betaalden de leverancier en vroegen de omzetbelasting terug. Wanneer de blokverwarmingscentrale geleverd zou worden, was niet bekend. Uiteindelijk leverde de leverancier de blokverwarmingscentrale niet. De leverancier werd strafrechtelijk veroordeeld. De Duitse belastingdienst accepteerde de gevraagde teruggave vanwege de betaalde facturen voor de blokverwarmingscentrale niet. De hoogste federale rechter in belastingzaken in Duitsland heeft prejudiciële vragen gesteld aan het HvJ. De eerste vraag was de vraag hoe dat in het kader van de btw-richtlijn moet worden bepaald of een ondernemer recht heeft de in rekening gebrachte btw in aftrek te brengen in een geval waarin onzeker is of vooruitbetaalde goederen worden geleverd. Advocaat-Generaal (A-G) N. Wahl heeft het HvJ geadviseerd als volgt te beslissen. Als een ondernemer een vooruitbetaling heeft gedaan voor goederen of diensten die uiteindelijk niet worden geleverd, de ondernemer recht heeft op aftrek als hij onwetend was dat de leverancier niet de bedoeling had om de overeenkomst na te leven.

 

Herziening aftrek afhankelijk van terugbetaling vooruitbetaalde factuur

De tweede prejudiciële vraag betrof de vraag of een nationale wettelijke regeling die een herziening van de aftrek vereist en deze afhankelijk stelt van de terugbetaling van de vooruitbetaling in strijd is met de richtlijn. De A-G heeft het HvJ geadviseerd te beslissen dat dit niet het geval is. Een nationale regeling mag herziening van de aftrek van voorbelasting afhankelijk stellen van een door de leverancier aan de afnemer betaalde vergoeding.

 

Reactie mr. Carola van Vilsteren

Taxence vroeg Carola van Vilsteren, fiscalist bij Van Vilsteren BTW advies B.V. om een reactie:

‘Zoals inmiddels vaker staat het recht op aftrek van btw in een kwestie die riekt naar fraude in de spotlights van het Europese Hof. De btw op vooruitbetalingsfacturen die niet gestoeld zijn op een overeenkomst tot het verrichten van een prestatie is niet aftrekbaar, zoveel is wel duidelijk. In het grijze gebied waarin wel sprake is van een overeenkomst maar de prestatie uiteindelijk niet geleverd wordt neemt de Advocaat Generaal de ter goeder trouw handelende afnemer terecht in bescherming. Er van uitgaande dat het Hof de conclusie volgt is er een praktisch arrest beschikbaar wat gebruikt kan worden bij een eventuele discussie over recht op aftrek van btw bij vooruitbetalingen.’

(Bron: Taxlive)

De Staatssecretaris van Financiën keurt goed dat partners die gezamenlijk voor elk de helft een eigen woning kopen en voor elk de helft de eigenwoningschuld aangaan, niet te maken krijgen met een niet-beoogde beperking van de aftrekbare eigenwoningrente.

De Staatssecretaris van Financiën vindt het ongewenst dat partners van wie tenminste één voorafgaand aan de gezamenlijke aankoop van de eigen woning een eigenwoningverleden heeft, worden geconfronteerd met een niet-beoogde beperking van de renteaftrek. Die niet beoogde beperking van de renteaftrek kan het gevolg zijn van een bestaande eigenwoningreserve (EWR) of het niet volledig kunnen voortzetten van een bestaande eigenwoningschuld (BEWS). Daarom keurt hij onder bepaalde voorwaarden goed dat het eigenwoningverleden van beide partners bij helfte wordt verdeeld over beide partners om daarna de individuele eigenwoningschuld (EWS) en het eigenwoningverleden te bepalen. De goedkeuring geldt vanaf belastingjaar 2013.

Eén van de voorwaarden is dat de partners de eigen woning aankopen in een 50%-50%-verhouding en de schuld voor de financiering van de woning eveneens in een 50%-50%-verhouding aangaan.

In het geval zich een andere situatie voordoet dan de 50%-50% eigendomsverhouding en schuldverhouding kunnen de partners zich gezamenlijk wenden tot de Belastingdienst/Directie Vaktechniek Belastingen, Team Brieven en Beleidsbesluiten. Dan zal de staatssecretaris beoordelen of er in die situaties ook sprake is van een niet-beoogde beperking van de aftrek van eigenwoningrente.

(Bron: Taxlive)

Een ondernemer voor de inkomstenbelasting die stopt met zijn bedrijf, ontvangt geen winst uit onderneming meer en zijn recht op ondernemersaftrek vervalt. Maar dan moet een onderneming wel daadwerkelijk gestaakt zijn, anders vangt de inspecteur bot bij de rechter.

In dit recent gepubliceerde vonnis van het gerechtshof in Den Bosch draaide het om een echtpaar dat samen een administratie- en belastingadvieskantoor runde. Zij hadden daarvoor een vennootschap onder firma opgezet. In 2010 besloten ze een groot deel van het klantenbestand en een deel van de inventaris te verkopen aan een andere partij. Bij de vof bleven nog 13 klanten achter en ook wat meubels, computers, een printer en een bedrijfsauto.

Inspecteur corrigeert aangifte inkomstenbelasting

Bij de verkoop sprak het echtpaar af dat zij nog vijf jaar verbonden bleven aan de onderneming. De definitieve verkoopprijs zou ook pas na die vijf jaar bepaald worden, aan de hand van de gerealiseerde omzet over die periode. Bij de verkoop werden twee lijfrentes afgesloten voor de man en de vrouw, elk ter waarde van ruim een ton. De inspecteur corrigeerde de aangifte inkomstenbelasting over 2010, omdat hij van mening was dat de onderneming volledig gestaakt was. En dus genoten de vennoten geen winst uit onderneming meer, maar moesten de inkomsten onder ‘resultaat uit overige werkzaamheden’ vallen.

Rechter schroeft belastbaar inkomen flink terug

Voor de rechter was het de vraag of de onderneming volledig gestaakt was of niet. Het gerechtshof concludeerde dat er alleen sprake was van gedeeltelijke staking, en dat de inkomsten dus nog steeds onder de winst uit onderneming vielen. De vennoten liepen ook na de verkoop nog ondernemersrisico, want de verkoopprijs kon nog lager uitvallen als de omzet zou tegenvallen. Ook was niet álles van de onderneming verkocht: er bleven nog klanten en spullen achter bij de vof.
Ook voor wat betreft de aftrek van de lijfrente oordeelde het hof in het voordeel van de vennoten. In tegenstelling tot wat de inspecteur vond, mocht die lijfrente voor het volledige bedrag worden afgetrokken. Al met al resulteerde nog een belastbaar inkomen van iets meer dan € 45.000 voor de man. Minder dan de helft dus dan de dik € 112.000 die de inspecteur in aanmerking wilde nemen. Voor de vrouw gold dezelfde conclusie.

(Bron: Rendement.nl)

De overheid gebruikt computers voor het nemen van besluiten. Vaak gaat het daarbij om geld, zoals het verlenen van kinderbijslag, de AOW, toeslagen, het opleggen van motorrijtuigenbelasting of de aanslag inkomstenbelasting. Maar hoe die besluiten precies genomen worden, is niet duidelijk. Bovendien leunen overheden ook op elkaars computerbesluiten. De burger is daardoor onvoldoende juridisch beschermd, blijkt uit promotie-onderzoek van Marlies van Eck.

Wat gebeurt er precies bij geautomatiseerde besluiten van de overheid en wat betekent deze praktijk voor de burger die te maken krijgt met zo’n besluit? Is het voldoende dat burgers in bezwaar kunnen gaan tegen een besluit als er iets fout gaat en daarna naar de rechter kunnen stappen? Dat onderzocht de promovenda Marlies van Eck. Zij promoveert op 9 februari aan Tilburg University.

Voordelen

Van Eck concludeert op basis van het onderzoek dat de inzet van technologie bij het nemen van besluiten wel degelijk voordelen heeft voor burgers. Het verzamelen van alle gegevens vindt zorgvuldig plaats. Ook krijgen mensen vaak van tevoren te zien welke gegevens de overheid heeft, wat de transparantie ten goede komt. Een ander voordeel is dat de computer alle gelijke gevallen ook echt gelijk behandelt.

Beslisregels onzichtbaar

Maar er zijn ook nadelen. De instructies aan de computer (de beslisregels en de algoritmen) zijn niet beschikbaar voor de personen die het besluit krijgen. Ook zijn er geen onafhankelijke instanties die deze instructies controleren op juistheid. In een rechtszaak over het besluit kan de rechter dus niet controleren of de overheid de wet goed interpreteert. Bovendien blijven aannames die de programmeur heeft gehad onzichtbaar. Als niet precies duidelijk is waarom de computer een besluit neemt, weet niemand of het besluit eigenlijk wel juist is.

Besluiten aan elkaar gelinkt

Een ander nadeel is dat de overheidsorganen zwaar op elkaar leunen bij het nemen van computerbesluiten. Een besluit van het ene overheidsorgaan werkt door in het besluit van een ander overheidsorgaan. Maar als er iets fout gaat, is het voor de burger erg lastig om de fouten die al verspreid zijn, te herstellen. Zeker als het met terugwerkende kracht verbeterd moet worden, is dit voor de systemen moeilijk. Dit betekent dat de burger niet altijd de juridische bescherming krijgt waar hij recht op heeft.

Aanbevelingen

Van Eck doet een aantal voorstellen om de bescherming van burgers te verbeteren. Zij stelt voor dat iedereen met problemen met computerbesluiten een ‘loods’ krijgt: een ambtenaar die gaat helpen het probleem op te lossen. Op deze manier ligt de last van de gespecialiseerde en ingewikkelde uitvoering weer bij de overheid in plaats van bij de burger. Daarnaast moeten de instructies aan de computer niet alleen openbaar en toegankelijk worden, maar ook te begrijpen zijn door mensen die geen verstand hebben van programmeren en zeker door rechters.

Promotie

Mr. Marlies van Eck promoveert op vrijdag 9 februari om 10:00 uur in de aula van Tilburg University. Titel proefschrift: Geautomatiseerde ketenbesluiten & rechtsbescherming. Een onderzoek naar de praktijk van geautomatiseerde ketenbesluiten over een financieel belang in relatie tot rechtsbescherming.

[ Bron: Tilburg University ]

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat X tegen de aanslag IB ten name van zijn vroegere echtgenote, die in het desbetreffende jaar geen fiscale partner was, geen bezwaar kan maken. De inspecteur heeft het bezwaar van X terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Belanghebbende X meent over het jaar 2002 recht te hebben op 100% aftrek van de eigenwoningrente terwijl hij maar recht heeft op 50% aftrek. De inspecteur en de rechtbank stellen X niet in het gelijk. Vervolgens gaat X op 20 augustus 2014 in bezwaar tegen de aan zijn vroegere echtgenote Y opgelegde aanslag IB 2002. De inspecteur verklaart zijn bezwaar op 27 januari 2016 niet-ontvankelijk. X gaat in beroep. Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat X en Y in 2002 niet elkaars fiscaal partner waren, omdat zij al vanaf eind 2000 duurzaam gescheiden leven. De rechtbank oordeelt dat door de regels voor fiscaal partnerschap de negatieve inkomsten uit eigen woning van X niet zijn begrepen in de aanslag van zijn vroegere echtgenote Y. Volgens de rechtbank heeft Y alleen aangifte kunnen doen van haar eigen inkomens- en vermogensbestanddelen, zodat X geen beroep kan instellen tegen de aanslag van Y.

Hof Arnhem-Leeuwarden is het daarmee eens. X kwalificeert noch als belanghebbende, noch als medebelanghebbende ten aanzien van de aan Y opgelegde aanslag. Hij heeft niet het recht van beroep. Omdat het recht van bezwaar uitsluitend openstaat aan degene aan wie het recht is toegekend om beroep in te stellen, heeft de inspecteur het bezwaar van X terecht niet-ontvankelijk verklaard.

(Bron: Taxlive)