DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

Nieuws

De Minister van Justitie stelt jaarlijks een indexeringspercentage voor alimentatie vast voor zowel partner- als kinderalimentatie.

percentage 2017

Voor 2017 is dit percentage inmiddels bekend en vastgesteld op 2.1%. Dit betekent dat per 1 januari a.s. de door de rechter of bij overeenkomst vastgestelde alimentatiebedragen met 2.1% verhoogd moeten worden.

Alimentatieplichtigen dienen de alimentatie telkens voor de eerste dag van iedere nieuwe maand aan alimentatiegerechtigden te voldoen. De eerste keer dat het nieuwe alimentatiebedrag voldaan dient te worden is dan ook in december 2016 voor de maand januari 2017.

achterstand

Als de indexering over voorgaande jaren nog niet is voldaan, kan het zijn dat de te weinig betaalde of ontvangen alimentatie is verjaard. Dat is al zo na verloop van vijf jaar. Incasso is dan niet meer mogelijk, maar het alimentatiebedrag moet wel worden geactualiseerd naar 2017.

Om geen achterstand op te lopen in betaling of ontvangst van alimentatie, is het raadzaam om de alimentatieplichtige tijdig op de hoogte te brengen van de verhoging.

(Bron: DVAN)

Werknemers die in hun privéauto voor hun baas rijden, komen er bekaaid vanaf. De onbelaste kilometervergoeding is al tien jaar onveranderd 19 cent per kilometer en daardoor schieten de berijders er fors bij in.

Dat stelt de Vereniging Zakelijke Rijders, die de belangen behartigt van mensen die over een leaseauto of andere wagen van de zaak beschikken en voor mensen die zakelijke kilometers rijden in hun privéauto. Dat gaat in totaal om circa 4,6 miljoen mensen. VZR wil dat het bedrag in ieder geval wordt opgetrokken tot minimaal 22 cent per kilometer.

„Morgen krijgen alle fracties van de politieke partijen een ’position paper’ van ons waarin wij uitleggen dat een redelijker vergoeding noodzaak is. Nu leggen alle rijders die hun eigen auto zakelijk gebruiken er al jarenlang geld bij. Bizar natuurlijk dat zij moeten opdraaien voor het falen van het fiscale vergoedingensysteem”, meent VZR-voorzitter Jan van Delft. „Nu subsidieert de werknemer als het ware de werkgever en dat is natuurlijk van de gekke.”

De onbelaste kilometervergoeding is de maatstaf voor de vergoeding die een werknemer krijgt als deze zijn privéauto zakelijk gebruikt. Van Delft: „Deze 19 cent staat in geen verhouding tot de daadwerkelijke autokosten die de werknemer heeft. Zo geeft het Nibud aan dat de werkelijke kosten voor een middenklasse auto 49 cent per kilometer zijn.”

De huidige vergoeding van 19 cent dateert van 1 januari 2006. Op Kamervragen heeft staatssecretaris De Jager van Financiën destijds geantwoord dat de 19 cent is bedoeld om de variabele kosten per kilometer te dekken. „Ook gaf hij aan het bedrag alleen te willen verhogen met de inflatie. Dit is echter sinds 2006 niet meer geëffectueerd.”

„De variabele kosten in mobiliteit zijn de afgelopen jaren fors gestegen. Denk hierbij aan reparatie, onderhoud en banden. Maar ook kosten als brandstof zijn duurder geworden. Zeker als we deze vergelijken met tien jaar geleden. Volgens de consumentenprijzen-index van het CBS zou de onbelaste kilometervergoeding per kilometer minstens 22 cent moeten zijn. Maar eigenlijk willen we dit bedrag verder opgetrokken zien richting het bedrag van het Nibud.”

„Het doel van deze forfaitaire vrijstelling van 19 cent is dat werkgevers hiermee in de regel de variabele kosten van het vervoermiddel onbelast kunnen vergoeden. De kilometerprijs van 49 cent die door het Nibud wordt genoemd is een kilometerprijs voor alle kosten, dus die vergelijking met het bedrag van 19 cent gaat niet op”, stelt een woordvoerder van het ministerie van Financiën. „Er zijn geen overigens geen plannen om het bedrag van 19 cent te verhogen.”

De VZR heeft uitgerekend dat een werknemer die 5000 kilometer per jaar voor zijn baas rijdt, er 1500 euro bij inschiet als je Nibud-methode erop loslaat. Van Delft: „Er zijn 3,3 miljoen mensen die regelmatig hun eigen auto inzetten tijdens hun werk en die zijn allemaal de dupe. De gelukkige medewerkers met een auto van of via de werkgever (circa 700.000 leaserijders en 600.000 met een auto ’van de baas’) hebben hier geen last van, hun kosten worden – op de bijtelling na – door de werkgever volledig betaald.”

(Bron: Telegraaf)

Op 1 september is de nieuwe Wet bescherming erfgenamen tegen schulden ingegaan. Deze wet heeft als doel om de erfgenaam die de nalatenschap zuiver heeft aanvaard, te beschermen tegen onverwachte schulden. Zuiver aanvaarden kan door een schriftelijke verklaring, maar ook door bepaalde gedragingen. In de oude wet werd niet uitgelegd om wat voor soort gedragingen het dan gaat. De nieuwe wet doet dat wél.

Zuiver aanvaarden

Je gedraagt je als ‘zuiver aanvaard hebbende erfgenaam’ als je goederen van de nalatenschap verkoopt of bezwaart met een schuld. Denk aan een hypotheek op een huis in de nalatenschap, of als je goederen op andere wijze aan schuldeisers onttrekt. Als je de schuldeisers te kennen geeft dat je de schulden van de nalatenschap voor je rekening neemt, aanvaard je ook zuiver.

Nieuwe mogelijkheid

De nieuwe wet geeft een mogelijkheid om alsnog beneficiair te aanvaarden als je achteraf geconfronteerd wordt met een schuld die je niet kende en ook niet behoorde te kennen. Je kunt dan ‘beneficiair aanvaarden’ binnen drie maanden nadat je de schuld ontdekt hebt. Dat gaat via de kantonrechter. Als er een onverwachte schuld boven tafel komt nadat de nalatenschap verdeeld is, en de schuld te hoog is om uit de nalatenschap te betalen, dan kan de erfgenaam die zuiver heeft aanvaard de kantonrechter binnen drie maanden verzoeken om te worden ontheven uit de verplichting om de schuld uit zijn eigen vermogen te voldoen. Deze mogelijkheid gaf de oude wet niet.

Beter beschermd

Wordt de erfgenaam nu echt beter beschermd door deze wijziging? Ik denk dat voorkomen beter is dan genezen. De beste bescherming is nog altijd beneficiair te aanvaarden. De wetgever kiest ervoor om dat niet als standaard in te voeren, in tegenstelling tot omringende Europese landen. Nu kun je alsnog in een discussie verzeild raken of je een schuld kende of had behoren te kennen. Dat wil je niet. De wetgever wil erfgenamen niet op kosten jagen omdat het 123 euro kost om beneficiair te aanvaarden, maar een procedure voeren over een discussie of je een schuld niet kende of behoorde te kennen, is vele malen duurder. Ik begrijp daarom niet waarom de wetgever voor deze ‘halve oplossing’ heeft gekozen. Als je een wet wijzigt, doe het dan meteen goed.

Openheid

Daarnaast geldt het oude advies: geef openheid van zaken aan eventuele schuldeisers. Dan kan je niet verweten worden dat je goederen aan schuldeisers onttrekt. Praktisch betekent dat bijvoorbeeld dat als er een huurwoning in de nalatenschap is die op korte termijn leeg opgeleverd moet worden, die best ontruimd mag worden. Je moet de inboedel dan wel opslaan en de schuldeisers daarvan in kennis stellen. En aangeven dat je de nalatenschap beheert en deze werkzaamheden in die hoedanigheid uitvoert.

(Bron: DAS)

De btw op ontvangen facturen in aftrek gebracht maar de factuur nog niet betaald? U bent de btw na één jaar weer aan de Belastingdienst verschuldigd. Deze voorgestelde nieuwe regeling leidt ertoe dat u de btw op deze openstaande facturen moet betalen op 1 januari 2017 en moet voldoen op uw btw-aangifte. Wij adviseren u na te gaan welke facturen op 1 januari 2017 een jaar openstaan. Door tijdig een akkoord te sluiten met uw crediteur kunt u terugbetaling van de btw voorkomen.

Voordeel terugbetalen btw

Heeft u een factuur uitgereikt met daarop btw, dan kunt u de btw weer terugvragen zodra de factuur een jaar openstaat. De btw op facturen die op 1 januari 2017 openstaan, kunt u terugvragen over het eerste tijdvak van 2018. De nieuwe regeling werkt dus niet terug in uw voordeel.

 

Nadeel terugbetalen btw

De nieuwe regeling werkt wél terug in uw nadeel. Heeft u de btw  op facturen nog niet betaald maar wel (deels) teruggevraagd? Dan bent u die btw weer verschuldigd als de factuur na een jaar nog openstaat. Dit geldt dus ook voor facturen die op 1 januari 2017 een jaar openstaan. De btw op deze oude facturen van vóór 1 januari 2016 bent u op 1 januari 2017 verschuldigd.

Maak een overzicht van facturen die u nog moet betalen.  Staan deze facturen op 1 januari 2017 al een jaar open? Dan bent u de btw die u heeft teruggevraagd, weer verschuldigd. De btw verwerkt u op de btw-aangifte over het eerste tijdvak in 2017. Een akkoord met de crediteur kan voorkomen dat u de btw weer verschuldigd bent. Het akkoord moet ertoe leiden dat de koopschuld wordt omgezet in een leenschuld.

(Bron: ABAB)

Staatssecretaris Eric Wiebes in de Tweede Kamer. (Foto: Phil Nijhuis/HH)

Grote bedrijven in het bankwezen, de bouw en andere sectoren verbreken in hoog tempo hun relaties met zzp’ers onder druk van de wet Deregulering Beoordeling Arbeidsrelaties (DBA), zo blijk uit een inventarisatie van deze krant. Naar schatting vele duizenden zelfstandigen verliezen hun opdracht. Vooral de grote opdrachtgevers vrezen hoge boetes en naheffingen wegens schijnconstructies, en zijn begonnen aan een eindejaarsschoonmaak om hun organisaties ‘DBA-bestendig’ te maken.

Grote schoonmaak

Grootbanken ING en Rabobank bevestigen dat ze bezig zijn het aantal zzp’ers sterk te reduceren om zich te conformeren aan de nieuwe wet van staatssecretaris Eric Wiebes. Ook de reorganisaties bij de instellingen spelen een rol. Hun woordvoerders zeggen dat zelfstandigen met cruciale expertise een vaste of tijdelijke baan aangeboden krijgen. Van andere zzp-relaties wordt voor 1 mei 2017 afscheid genomen. Ook pensioenuitvoerder PGGM verlaagt het aantal zzp-contracten. Naast de nieuwe wet speelt ook de reorganisatie daarbij een rol, aldus het bedrijf.

Vaste baan? Lang niet iedereen wil dit

Het vaste arbeidscontract is niet voor iedereen de heilige graal. Jonge, hoogopgeleide mensen verkiezen zelfontwikkeling en meebeslissen boven zekerheid en stilstand. De schoonmaak is echter veel breder gaande, onder meer in de bouw, de mediawereld, het verzekeringswezen en bij overheidswerkgevers waaronder ministeries en het onderwijs. Zelfstandigen en hun belangenbehartigers noemen BAM, Gasunie en verzekeraar Achmea. Ook bouwer Dura Vermeer is bezig met een grote schifting, bevestigt hr-directeur Alfred Boot.

‘Wat wel en niet mag, is onduidelijk. Als we de wet strak zouden toepassen zou de helft van onze zzp-inhuur niet meer mogen’, aldus Boot. Dura Vermeer heeft zo’n 800 zelfstandigen aan het werk, maar moet ook tientallen onderaannemers dwingen om zzp’ers naar huis te sturen, omdat het bedrijf als hoofdaannemer aansprakelijk is. Het bedrijf twijfelt bijvoorbeeld of zijn torenkraanmachinisten zich wel zzp’er mogen noemen, omdat ze niet hun eigen torenkraan bezitten. Op grote schaal mensen in vaste dienst nemen kan Boot niet omdat er te weinig werk is.

‘Geen vertrouwen in Belastingdienst’

‘Grote opdrachtgevers zijn buitengewoon terughoudend’, zegt bestuurder Marc Nijhuis van IT-detacheerder IT Staffing. Hij bemiddelt voor zo’n 1200 zelfstandigen. Van ongeveer een kwart daarvan is onduidelijk of zij zich volgens de DBA-wet zzp’er mogen noemen. ‘Sommige bedrijven zijn heel rigide en stoppen volledig met zzp-inhuur waardoor projecten in gevaar komen.’

De belangrijkste belangenbehartiger voor zelfstandigen Stichting ZZP Nederland vindt de exodus ‘zeer kwalijk’. Voorzitter Maarten Post zegt dat er allerlei spookverhalen de ronde doen, en dat het grijze gebied dusdanig groot is dat werkgevers ‘geen vertrouwen meer hebben in de Belastingdienst’. Post schat dat vele tienduizenden zzp’ers zonder opdrachten komen te zitten. Zo’n 10% van zijn achterban zit nu al helemaal zonder werk, zo bleek uit een eerdere peiling van Post.

De meeste discussie gaat over langere detacheringen, die soms wel vijf of zes jaar lopen: die kunnen als verkapte dienstverbanden en premieontduiking aangemerkt worden door de Belastingdienst als er er sprake is van een gezagsverhouding. Er is onder meer veel onduidelijkheid in de IT-branche, waar veel gewerkt wordt met grote projecten die een lange horizon hebben en specialistische kennis vereisen. Veel bedrijven willen de belangrijkste zelfstandigen behouden, door hen ofwel in vaste dienst te laten treden bij hun detacheerder, ofwel bij henzelf. Dat lukt lang niet altijd. De zzp’ers zelf voelen er vaak niets voor om in vaste dienst te treden, omdat zij hun vrijheid willen behouden en zichzelf als ondernemer beschouwen.

Geen boetes

Staatssecretaris Wiebes heeft na eerdere ophef over DBA beloofd dat de fiscus werkgevers tot 1 mei 2017 de tijd geeft om hun werkwijze aan te passen, en tot die tijd geen boetes uitdeelt. In september heeft hij daar nog aan toegevoegd dat ‘goedwillende ondernemers’ ook daarna geen sancties hoeven te vrezen. De staatssecretaris ligt in de Tweede Kamer al langer onder vuur vanwege zijn impopulaire wet. Wiebes en minister Asscher (Sociale Zaken) pareren de kritiek tot nu toe door te zeggen dat DBA veel verkapte dienstverbanden aan het licht brengt. De wet zou helpen om uitbuiting van zelfstandigen te bestrijden en hen in vaste dienst te krijgen. Een voordeel van DBA ten opzichte van de voorganger VAR is dat de fiscus gemakkelijker meters kan maken in de handhaving door grote bedrijven in het vizier te nemen, zo verklaarde Wiebes eerder.

(Bron: FD)

Het is weer mogelijk een aanvraag in te dienen binnen de WBSO-regeling (Wet Bevordering Speur- & Ontwikkelingswerk) voor 2017. Wilt u uw financiële lasten van research and development (R&D) projecten verlagen en voert u de R&D werkzaamheden zelf als onderneming uit? Dan is de WBSO-regeling interessant voor u.

 

Deze fiscale stimuleringsregeling voor speur- & ontwikkelingswerk geldt voor iedere ondernemer in Nederland  ongeacht hoe groot uw bedrijf is en in welke bedrijfstak u actief bent. De projecten moeten betrekking hebben op onderzoek naar of ontwikkeling van technisch nieuwe (onderdelen van) producten, processen of programmatuur.

 

Uw fiscaal voordeel met WBSO

Als loonbelastingplichtige draagt u minder loonbelasting af terwijl u als zelfstandige een vaste aftrek krijgt voor S&O-uren. Het WBSO loonbelasting voordeel wordt berekend over het totaal aan S&O-loonkosten plus de overige kosten en uitgaven (of het forfaitaire bedrag voor kosten en uitgaven).

 

Als loonbelastingplichtigen drukt dit zich uit in een vermindering van de af te dragen loonbelasting van 32% (40% voor starters) over de eerste €350.000 van het totaal aan kosten en uitgaven in 2016. Over het merendeel bedraagt de vermindering 16%.

 

De aftrek die voor zelfstandig ondernemers geldt vanaf 2017 wordt pas in december definitief bekend gemaakt. In 2016 kon het voordeel voor zelfstandig ondernemers oplopen tot wel €18.729. Wij gaan ervan uit dat in 2017 soortgelijke voordelen te behalen zijn voor starters. U krijgt een vaste aftrek van €12.484 en voor startende zelfstandigen is er nog een extra aftrek van €6.245 mits u als zelfstandige ondernemer minstens 500 S&O uren maakt.

Aanvragen subsidie

Het aanvraagregime voor de WBSO is flexibel zodat doorlopend aanvragen kunnen worden ingediend. In totaal kan maximaal 3 keer per kalenderjaar WBSO worden aangevraagd voor een periode van 3 tot 12 maanden.

(Bron: Subsidienieuws)

wat is een earn out regeling

Bij een overname wordt steeds vaker gewerkt met een zogenaamde earn out regeling als onderdeel van de koopprijs. Een earn out regeling is een bepaling in een overnamecontract waarbij een deel van de koopprijs op een later moment wordt betaald en waarvan de hoogte afhankelijk is van bepaalde voorwaarden zoals al dan niet gerealiseerde targets (bijvoorbeeld: winst).

waarom een earn out regeling

De earn out regeling wordt doorgaans ingezet in de situaties waarbij de verkopende aandeelhouder na de overname nog aanblijft als manager. Denk bijvoorbeeld aan een overname door een participatiemaatschappij waarbij zij afhankelijk zijn van de kennis van de verkopende aandeelhouder voor de toekomstige resultaten. De koper wil dan graag dat de verkopende aandeelhouder als manager nog gedurende een bepaalde periode aanblijft. Bij een earn out regeling wordt dan overeengekomen dat hoe beter de resultaten zijn die de manager realiseert, hoe hoger de earn out betaling zal zijn. Dit dient mede ter stimulans voor de manager om goed te presteren, ook al is hij geen eigenaar meer. Er zijn echter ook situaties denkbaar waarbij een earn out regeling wordt overeengekomen zonder dat de verkopende aandeelhouder nog op enigerlei wijze verbonden is met de verkochte onderneming.

uitgangspunt

Het uitgangspunt dat voor een earn out regeling wordt gehanteerd, is voor de uitwerking in het overnamecontract van wezenlijk belang.

rechtspraak

Dat blijkt wel weer uit de uitspraak van 13 juli 2016 van de rechtbank Noord-Nederland. In onderhavige situatie hadden verkoper en koper de uitgangspunten voor de verkoop van de aandelen eerst vastgelegd in een intentieovereenkomst en daarna in een koopovereenkomst.

Partijen waren overeengekomen dat koper, naast een initiële betaling van een deel van de koopprijs welke bij levering van de aandelen zou worden voldaan, recht zou hebben op een earn out betaling als aan bepaalde resultaten was voldaan. De bepaling luidde als volgt:

Het resterende gedeelte van de koopprijs ad EUR 150.500 is afhankelijk gesteld van het bruto resultaat van de vennootschap over het jaar 2012.

Indien over 2012 een bruto resultaat wordt behaald van minimaal EUR 160.000, dan zal verkoper aan koper het resterende gedeelte van de koopprijs volledig voldoen.

Indien over 2012 een bruto resultaat wordt behaald dat lager is dan EUR 160.000, dan zal verkoper aan koper een gedeelte van het resterende gedeelte van de koopprijs voldoen naar rato van de afwijking van het behaalde resultaat ten opzichte van het bedrag van EUR 160.000, doch minimaal een bedrag van EUR 50.000.

Verkoper is na de overdracht van de aandelen in dienst getreden bij de vennootschap om zorg te dragen voor het behalen van het beoogde resultaat. Na afronding van het boekjaar 2012 blijkt echter dat het beoogde bruto resultaat niet is behaald door de vennootschap. Sterker nog, er is zelfs sprake van een verlies. Partijen belanden vervolgens in de discussie of koper enige earn out betaling moet verrichten aan verkoper. Deze discussie sleept zich voort totdat verkoper in oktober 2015 koper sommeert tot betaling van de restant koopprijs, bestaande uit het minimumbedrag van de earn out regeling. Verkoper neemt vanaf dat moment ook ontslag bij de vennootschap.

Verkoper is van mening dat het minimum bedrag van EUR 50.000 aan haar dient te worden betaald en stelt hiertoe een vordering in. Verkoper verwijst hiervoor naar de letterlijke tekst van de earn out bepaling in de koopovereenkomst. Hierin staat, aldus verkoper, dat koper een minimumbedrag verschuldigd is van EUR 50.000 als een brutoresultaat wordt behaald dat lager dan EUR 160.000 is.

Koper betwist dat zij de earn out betaling verschuldigd is aan verkoper. Als verweer geeft koper aan dat partijen nooit rekening hadden gehouden met de mogelijkheid dat door de onderneming verlies zou worden geleden. De bedoeling van partijen was altijd, aldus koper, dat alleen sprake kon zijn van een earn out betaling, als in 2012 winst zou zijn gerealiseerd. De koper verwees hiervoor naar de tekst van de intentieovereenkomst.

De rechtbank gaf de koper gelijk voor wat betreft de insteek dat het voor de beoordeling van de uitleg van de inhoud van een schriftelijke overeenkomst niet alleen aan komt op een zuiver taalkundige uitleg van de daarin opgenomen bepalingen, maar ook op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen. Verder komt bij de uitleg betekenis toe aan de aard van de transactie, de omvang van de gedetailleerdheid van de contractsbevestigingen en de wijze van totstandkoming ervan (waarbij van belang is of partijen werden bijgestaan door (juridisch) deskundige raadslieden).

Uit de bewoordingen volgt naar het oordeel van de rechtbank dat minimaal een bedrag van EUR 50.000 dient te worden betaald als resterend gedeelte van de koopprijs, als over het jaar 2012 een bruto resultaat van minder dan EUR 160.000 werd behaald. De door koper genoemde voorwaarde van het behalen van een positief resultaat kan naar het oordeel van de rechtbank niet uit de tekst van de overeenkomst worden afgeleid. Uit de tekst van de intentieovereenkomst volgt dit oordeel, aldus de rechtbank, evenmin.

Gelet op voorgaande alsmede op het feit dat koper, volgens de rechtbank, verder geen concrete feiten of omstandigheden tot haar verweer heeft aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat partijen ondanks de letterlijke tekst van de overeenkomst niettemin een koppeling tussen de earn out regeling en het realiseren van winst zijn overeengekomen, moet  naar het oordeel van de rechtbank in dit geval doorslaggevende betekenis worden toegekend aan een tekstuele uitleg van de bepaling uit de koopovereenkomst. Kortom, koper was verplicht de resterende koopprijs uit hoofde van de earn out bepaling van EUR 50.000 aan verkoper te voldoen.

conclusie

Uit deze uitspraak van de rechtbank blijkt eens te meer dat het zorgvuldig formuleren van bepalingen, in dit geval een earn out bepaling, cruciaal is. Schrijf duidelijk uit wat de bedoeling van partijen is met een earn out bepaling, waarbij financiële termen zorgvuldig worden uitgewerkt. Als onderbouwing van de bedoeling van partijen kan het helpen bij een earn out bepaling rekenvoorbeelden aan te hechten waarbij van verschillende scenario’s wordt uitgegaan om de werking van de earn out bepaling duidelijk te maken.

 

(Bron: DVAN)

Een dga (naar verluidt de oprichter van Randstad) schonk in 2008 ieder van zijn drie dochters een substantieel aandelenbelang in zijn holding. Destijds was er nog geen doorschuifmogelijkheid voor de afrekening van de aanmerkelijk belangheffing. En de dga had dus een aanzienlijke IB-schuld. Hij kreeg hiervoor wel 10 jaar lang renteloos uitstel van betaling. IB-schulden zijn niet aftrekbaar in box 3.

Daar verzon de dga het volgende op: hij droeg de IB-schuld over aan zijn BV. Op die manier bracht hij alsnog een vermogensdaling van meer dan 100 miljoen in box 3 teweeg. Daar wordt elke zichzelf respecterende inspecteur natuurlijk wat chagrijnig van.

Volgens de inspecteur ging de vlieger niet op omdat bij een schuldovername de schuldeiser (de belastingdienst) de overname moet goedkeuren. En dat deed de belastingdienst niet. Volgens de inspecteur bleef de dga dus gewoon een (niet aftrekbare ) belastingschuld aan de fiscus houden. De zaak kwam voor het Hof en uiteindelijk voor de Hoge Raad. De Hoge Raad gaf de dga gelijk. Ook al werkt de schuldovername niet tegenover de ontvanger, de schuld gaat de dga niet meer aan (in de woorden van de Hoge Raad: “De draagplicht van de belastingschuld is overgegaan op de BV”) en behoort dus niet meer tot het vermogen in box 3.

Bijkomend fiscaal voordeel van deze constructie is het volgende. De dga heeft de schuld overgedragen tegen de contante waarde. Voor minder dus dan de nominale waarde (er was immers 10 jaar uitstel van betaling). De BV moet na 10 jaar natuurlijk wel de volledige nominale waarde aan de belastingdienst betalen. Het verschil tussen de nominale waarde en de lagere contante waarde is een extra aftrekpost voor de BV!

(Bron: Accountantweek.nl)

Afbeeldingsresultaat voor advocaatkostenX verleende administratieve ondersteuning aan particulieren. Zij bracht in haar aangifte IB 2011 € 12.605 aan advocaatkosten in aftrek op haar resultaat uit overige werkzaamheden. De inspecteur weigerde de aftrek. X ging in beroep en stelde dat de advocaatkosten betrekking hadden op de begeleiding door een advocaat bij een naar haar ingesteld boekenonderzoek. Hof Den Bosch besliste echter dat X niet aannemelijk had gemaakt dat de advocaatkosten waren gemaakt met het oog op de zakelijke belangen van de werkzaamheden. Door geen inzage te geven in de kosten kon volgens het Hof niet worden getoetst of de advocaatkosten aftrekbaar waren. In plaats van zich in te spannen om duidelijkheid te verschaffen, had X het advocatenkantoor geïnstrueerd om dergelijke informatie niet te verstrekken. Het Hof geloofde niet dat de inspecteur het bewijs zou manipuleren, als X de specificatie van de prijsafspraak met de advocaat zou overleggen. Volgens het Hof had de inspecteur voldoende redenen om te twijfelen aan de aftrekbaarheid van de advocaatkosten, omdat de advocaat ook werkzaamheden had verricht voor de echtgenoot van X. Tot slot verwierp het Hof ook de stelling van X dat de inspecteur het zorgvuldigheidsbeginsel had geschonden. De inspecteur had na de ontvangst van de aangifte en ook in de bezwaarfase herhaaldelijk geprobeerd informatie te vergaren en had X ook nog gehoord en daarvan een verslag gemaakt. Het Hof verklaarde het hoger beroep van X ongegrond.

(Bron: FUTD)

Op grond van de Btw-richtlijn mag een ondernemer in beginsel de btw aftrekken op afgenomen goederen en diensten voor zover deze worden gebruikt voor btw-belaste prestaties. Deze bepaling biedt geen ruimte voor een regeling die de btw-aftrek volledig weigert als de ondernemer het aangeschafte goed voor minder dan 10% gebruikt voor btw-belaste prestaties.

Aftrekbare btw

In beginsel mogen ondernemers btw aftrekken als voorbelasting in hun aangifte omzetbelasting als deze btw gedurende het aangiftetijdvak:

  • is gefactureerd door andere ondernemers vanwege de prestaties die aan de ondernemer zijn verricht. De facturen moeten aan bepaalde eisen voldoen;
  • door de ondernemer verschuldigd is geworden omdat hij een intracommunautaire verwerving heeft verricht. Hierbij geldt als aanvullende voorwaarde voor het recht op aftrek dat de ondernemer moet beschikken over een correcte factuur; of
  • verschuldigd is geworden als gevolg van invoer van goederen, verlegging, het verrichten van prestaties binnen het eigen bedrijf die zijn aangewezen als btw-belaste diensten om concurrentieverstoring te voorkomen of vanwege de levering van een nieuw vervoermiddel door een particulier of wederverkoper.

 

Het recht op aftrek van voorbelasting is gekoppeld aan het gebruik voor btw-belaste prestaties. Bij bepaalde vormen van gebruik van de afgenomen prestaties in het buitenland kan ook recht op aftrek van voorbelasting bestaan. Bijvoorbeeld als de ondernemer volgens de nationale wet recht op aftrek van voorbelasting zou hebben gehad als het gebruik in Nederland had plaatsgevonden.

 

Uitzonderingen op recht op aftrek

In bepaalde gevallen is het recht op aftrek van voorbelasting uitgesloten. Als iemand ten behoeve van de onderneming een korte tijd verblijft in een horecabedrijf, is de btw in de kosten van eten en drinken niet aftrekbaar. Daarnaast kent het Besluit Uitsluiting aftrek omzetbelasting (BUA) nog enkele situaties waarin de aftrek van btw als voorbelasting is beperkt of zelfs geheel is uitgesloten. Daarbij valt te denken aan de btw op standsuitgaven of op loon in natura met uitzondering van de auto voor de zaak (de auto van de zaak valt onder een aparte regeling).

 

Uitsluitend gebruik voor (andere dan) belaste prestaties

De situatie is eenvoudig als de ondernemer prestaties afneemt die hij uitsluitend gebruikt voor btw-belaste prestaties. In beginsel kan hij dan gewoon alle btw aftrekken. Gebruikt de ondernemer de afgenomen prestaties uitsluitend ten behoeve van activiteiten die zijn vrijgesteld van btw, dan is de zaak eveneens simpel. Hij heeft dan geen recht op aftrek van voorbelasting.

 

Gemengd gebruik niet-investeringsgoederen en diensten

Als de ondernemer een afgenomen goed of dienst zowel voor btw-belaste prestaties als voor andere doeleinden (btw-vrijgestelde prestaties of privédoeleinden) gebruikt, mag hij een deel van de voorbelasting aftrekken. Voor diensten en goederen waarop doorgaans niet wordt afgeschreven – de zogeheten niet-investeringsgoederen – geldt dat men het recht op aftrek in eerste instantie moet bepalen op het moment van inkoop. Als de ondernemer het goed nog niet in gebruik heeft genomen, zal hij een schatting moeten maken. Wanneer hij daadwerkelijk het niet-investeringsgoed gaat gebruiken, moet hij de verhouding in het geschatte gebruik vergelijken met de verhouding in het werkelijke gebruik. Als de werkelijke verhouding afwijkt van de geschatte verhouding, moet een btw-correctie plaatsvinden. In beginsel baseert de ondernemer de verdeling op basis van omzetverhoudingen tenzij het werkelijk gebruik een betere verdeelsleutel vormt.

 

Gemengd gebruik investeringsgoederen

Voor investeringsgoederen gelden grotendeels dezelfde regels voor de berekening van de aftrek van voorbelasting voor de btw-aftrek als voor niet-investeringsgoederen. Een verschil is dat de ondernemer bij investeringsgoederen voor ieder goed afzonderlijk bepaalt of hij de btw splitst op basis van het werkelijk gebruik of op basis van de omzetverhoudingen. Bovendien moet de ondernemer gedurende de herzieningstermijn van vijf jaar (tien jaar bij onroerende investeringsgoederen) ieder jaar nagaan of de verhouding in het werkelijke gebruik met meer dan 10% afwijkt van de oorspronkelijke verhouding waarvan hij was uitgegaan. Overigens geldt deze 10%-marge in beginsel niet in het eerste jaar. Is sprake van een te grote afwijking, dan moet de ondernemer over 20% (10% als het gaat om onroerende zaken) een btw-correctie toepassen.

 

Nihilaftrek bij belast gebruik <10%

Voor het Hof van Justitie van de EU is de vraag gekomen of de fiscus het recht op aftrek van voorbelasting geheel mag weigeren als een afgenomen goed of dienst voor minder dan 10% voor economische activiteiten wordt gebruikt. Het district Potsdam-Mittelmark had namelijk enkele aangeschafte goederen voor 2,65% gebruikt voor btw-belaste prestaties. De belastingdienst van Brandenburg stond echter geen enkele aftrek toe nu het gebruik voor belaste prestaties minder dan 10% was. Maar deze beperking was niet toegestaan onder de Zesde Richtlijn. Ook de huidige richtlijn stelt dat een ondernemer recht heeft op aftrek van voorbelasting voor zover hij deze gebruikt voor belaste prestaties.

(Bron: Taxence)