DIT IS MIJN WINST SOFTWARE B.V.

Nieuws

De Nederlandse Publieke Omroep (NPO) en Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking (ROOS), trekken aan de bel. Na overleg met de Belastingdienst over modelovereenkomsten voor de omroepsector, waarbij de relatie tussen zelfstandige en klant wordt verduidelijkt en schijnzelfstandigheid wordt uitgesloten, is het resultaat nihil. In een brief (.pdf)aan staatssecretaris Eric Wiebes van Financiën stellen de NPO en ROOS dat de Wet DBA voor de Publieke Omroepen niet werkt. En dat zorgt voor een nijpend probleem.

In de brief stellen de organisaties dat de omroepen zich er al sinds medio 2015 van bewust zijn dat de komst van de Wet DBA, de opvolger van de VAR, de bestaande praktijk van contracten afsluiten zou wijzigen. Om hier op voorbereid te zijn, werd al vroeg in het najaar van 2015 contact gelegd met de Belastingdienst en werden de eerste modelcontracten ter goedkeuring voorgelegd.

Uiteindelijk werd er medio juli 2016 op het niveau van de delegaties overeenstemming bereikt over een systematiek van drie basismodellen als ‘mal’ en tien voorbeeldrolbeschrijvingen in aanvulling daarop, welke ook toe te passen zijn op andersoortige opdrachten.

“De Belastingdienst heeft echter eind augustus laten weten slechts bereid te zijn om goedkeuring te verlenen aan een deel van elk van de drie basistypen modelovereenkomsten en niet aan de systematiek van de rolbeschrijvingen.”

“Deze opstelling van de Belastingdienst wekt de indruk dat de Belastingdienst zich bij nader inzien toch niet wenst te committeren aan te verstrekken zekerheid en de nodige slagen om de arm wenst te houden voor latere controles. Deze conclusie is na ruim dertig uur overleg uiterst teleurstellend maar vooral ook onthutsend. Het is vanzelfsprekend dat een sector als de onze haar bedrijfsvoering aanpast aan gewijzigde regelgeving. Daar staat tegenover dat wij van de Belastingdienst mogen verwachten dat zij zekerheid verschaft vooraf en ons niet onnodig opzadelt met ongewisse fiscale rislco’s gedurende een naheffingstermijn van vijf jaar.”

De organisaties vragen zich nu af hoe ze de inzet van freelancers gaan voortzetten. De NPO en ROOS hebben geen inzicht in de wijze waar contracten vanaf 1 mei 2017, de datum waarop het transitiejaar verstrijkt, aan moeten voldoen. De Publieke Omroepen zouden graag in gesprek willen met Wiebes over “hoe deze risico’s op zo kort mogelijke termijn kunnen worden weggenomen zodat onze processen niet verder stagneren.

Het kabinet heeft de pensioenen gemaximeerd. Daarom zijn voor inkomens boven de ton nettolijfrentes uitgevonden. Wat zijn nettolijfrentes en hoe aantrekkelijk zijn die eigenlijk?

Een nettolijfrente is in veel opzichten te vergelijken met een gewone lijfrente. U stort dan in de regel bij een verzekeraar maandelijks een bedrag voor uw oude dag. Een belangrijk verschil is echter dat de premie voor een gewone lijfrente aftrekbaar is, mits u voldoet aan de voorwaarden en tot een bepaald maximum. De premie voor een nettolijfrente is nooit aftrekbaar. Het voordeel van een nettolijfrente is dat deze vrijgesteld is in box 3. En dat scheelt dus jaarlijks 1,2% belasting over het opgebouwde vermogen.

Premie

De premie die u mag inleggen, is afhankelijk van de leeftijd en varieert tussen de 2,3% en 13,5%. De premie wordt berekend over uw arbeidsinkomsten, waaronder uw winstinkomen valt. Voor 2016 geldt dat alleen uw arbeidsinkomen boven € 101.519 meetelt. U moet rekening houden met AOW en eventueel opgebouwd pensioen.

Tip: Laat altijd door de verzekeraar de maximale premie berekenen, want als u meer premie stort dan toegestaan, vervalt de hele vrijstelling in box 3. Zelfs als u bij wijze van spreken maar één euro te veel stort.

De afkoop van een nettolijfrente is via boetes fiscaal erg onaantrekkelijk gemaakt. De hoogte van de boete is afhankelijk van het aantal jaren dat u onterecht van de vrijstelling in box 3 geprofiteerd heeft. Dat kan daarom op termijn aardig oplopen. U dient zich dan ook te realiseren dat u over de gestorte premies langere tijd niet kunt beschikken.

Aanvulling pensioen

De nettolijfrente kent dus niet alleen voordelen. Toch kunnen hogere inkomens zo een aardige aanvulling op het pensioen realiseren. Daarbij telt ook mee dat de heffing in box 3 vanaf volgend jaar gewijzigd wordt en voor degenen met een hoger vermogen flink stijgt.

Wilt u meer informatie over de mogelijkheden van een nettolijfrente, neem dan contact met ons op.

(Bron: SRA)

Maakt u als ondernemer een onverwachte forse winst en heeft u nog geen bv? Dan kan het fiscaal interessant zijn om deze alsnog op te richten. De Hoge Raad heeft onlangs de mogelijkheden verruimd om dit met terugwerkende kracht te kunnen doen.

Als u uw onderneming in de inkomstenbelasting om wilt zetten naar een bv, kan dit zonder dat direct over de reserves afgerekend moet worden met de fiscus. Het oprichten van een bv kost echter de nodige voorbereiding en tijd. Daarom kunt u ervoor kiezen om een dergelijke overgang met terugwerkende kracht in te laten gaan. Dit is mogelijk als de voorovereenkomst is gesloten en geregistreerd binnen negen maanden na het laatste volledige boekjaar.

Let op! U kunt geen gebruik maken van de terugwerkende kracht als u er incidenteel fiscaal voordeel mee behaalt. De Hoge Raad heeft onlangs echter beslist dat men hieronder niet het tariefverschil tussen de inkomsten- en vennootschapsbelasting verstaat.

Structureel voordeel

In de betreffende uitspraak had een belastingplichtige een eenmalige bate van één miljoen dollar ontvangen. Deze winst zou bij hem normaal gesproken belast worden in de inkomstenbelasting. Om dit te voorkomen richtte hij met terugwerkende kracht een bv op. De winst werd hierdoor met 20%-25% belast en op termijn, na uitdeling, nog eens met 25% in box 2. De inspecteur vond dat er sprake was van een incidenteel voordeel en stond de constructie niet toe. De Hoge Raad vond echter dat er sprake was van een structureel voordeel dat werd veroorzaakt door het verschil in tarief. De inspecteur werd daarop in het ongelijk gesteld.

Lonend

Bij een plotselinge stijging van de winst in een jaar kan het dus lonend zijn met terugwerkende kracht een bv op te richten. Dat de winst is behaald voordat het voornemen tot oprichting bestond, is niet van belang. Voor vragen neemt u contact met ons op.

(Bron: HLB)

Als u gaat samenwerken met andere bedrijven, is het handig om afspraken met elkaar te maken. Soms is het verstandig een rechtsvorm te kiezen voor uw samenwerking. Welke het beste bij u past, hangt van uw situatie en wensen af. Stel uzelf 10 vragen en kies dan de juiste rechtsvorm.

Tien vragen voordat u een rechtsvorm kiest

  1. Is de samenwerking eenmalig of voor onbepaalde tijd?
  2. Hoe intensief is de samenwerking? Worden al uw zakelijke activiteiten ondergebracht in een samenwerkingsverband? Of betreft het slechts een deel en hebben partners daarnaast ook een eigen onderneming?
  3. Heeft u als doel om geld te verdienen (winstoogmerk) of werkt u samen uit idealisme?
  4. Accepteert u dat u aangesproken kunt worden op verplichtingen die uw compagnon of partner aan gaat? Tot hoe ver mag dat gaan? Of wilt u de aansprakelijkheid beperken?
  5. Welke omzet verwacht u? De hoogte van de omzet bepaalt voor een belangrijk deel welke rechtsvorm fiscaal het meest interessant is.
  6. Onder welke naam wordt naar buiten getreden; wie mogen de contracten met klanten sluiten: de individuele partners of compagnons, of het collectief?
  7. Gaan de partners of compagnons zich zelf bezighouden met de dagelijkse bedrijfsvoering van de samenwerking, of sturen zij alleen op afstand?
  8. Is het de bedoeling vermogen op te bouwen binnen het samenwerkingsverband? Zo ja hoe wordt dit verdeeld?
  9. Komen er regelmatig nieuwe leden bij of stappen bestaande leden uit? Wanneer kan dat en tegen welke vergoeding?
  10. Hoe belangrijk is het om het samenwerkingsverband overdraagbaar te maken of op een bepaald moment te kunnen verkopen?

Mogelijke juridische vormen

Er zijn veel juridische vormen mogelijk die elk voor- en nadelen hebben. Daarom is het goed om op een rijtje te hebben wat voor u en uw partners belangrijk is. Kies vervolgens de rechtsvorm die u het meeste biedt. Let goed op fiscale verschillen en aansprakelijkheid.

Contracten en andere mogelijkheden

Wanneer de samenwerking kortdurend of eenmalig is, kunt u ook een gelegenheidscontract opstellen. Ook zijn er combinaties van rechtsvormen mogelijk, bijvoorbeeld een VOF en een BV. En tot slot is er ook nog een aantal meer ‘exotische’ rechtsvormen die vooral in bepaalde branches populair zijn. Een voorbeeld hiervan is de Engelse LLP, die kenmerken heeft van zowel VOF als BV en die om die reden populair is bij zakelijke dienstverleners als advocaten en accountants. U heeft dus veel mogelijkheden.

(Bron: Kamer van Koophandel)

Sinds de openbaarwording van de Panama Papers in april 2016 is het debat over belastingontwijking en belastingontduiking losgebarsten. Maar waar ligt de grens tussen ontwijking en ontduiking? En wanneer is een standpunt een ‘pleitbaar standpunt’?

Ontwijking van belasting is een grondrecht dat we hebben, want het is toegestaan om fiscaal de meest voordelige weg te bewandelen. Belastingontwijking is daarom niet in strijd met de wet en dus legaal. Belastingontduiking is fraude en dus verboden. Bij ontduiking gaat het bijvoorbeeld om gevallen waarin inkomsten of vermogen is verzwegen of illegale transacties plaatsvinden.

De belastingaangifte betreft dan een belangrijk risico-element. Deze moet volgens de wet duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden gedaan. Neemt een belastingplichtige of zijn gemachtigde hierin een standpunt in dat geen ‘pleitbaar standpunt’ is, dan zal de fiscus stellen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, met boete- en bewijsproblemen tot gevolg.

Pleitbaar standpunt

Als in een aangifte een standpunt is ingenomen dat volgens de fiscus onjuist is, hoeft het niet aan opzet of grove schuld zijn te wijten dat te weinig belasting is geheven. Dat is het geval als er zodanige argumenten zijn aan te voeren (objectieve benadering) voor dit standpunt dat de belastingplichtige niet lichtvaardig heeft gehandeld. Een pleitbaar standpunt is dus een geobjectiveerde vorm van een standpunt dat op basis van jurisprudentie, wetgeving en literatuur goed te verdedigen is, aldus Herreveld.

Praktische handreiking

Om te voorkomen dat de Belastingdienst kan spreken van een ‘niet pleitbaar standpunt’, is het volgens Herreveld aan te raden de volgende maatregelen te treffen of na te vragen bij uw belastingconsulent:

  • zorg ervoor dat de medewerkers een goed opleidingsniveau hebben;
  • zorg voor goede interne training mede gericht op risicoanalyse, en leg deze trainingen vast;
  • pas het vier-ogen-beginsel toe bij bijvoorbeeld het maken van de jaarstukken of opstellen van de aangiften;
  • leg een escalatiemogelijkheid vast voor het geval het tweede paar ogen het niet eens is met de opsteller;
  • beschrijf de regels (wie doet wat? escalatiemogelijkheid? etc.) in een Tax Control Framework;
  • laat bij twijfel een externe toetsing plaatsvinden door een deskundige die niet betrokken is bij de betreffende cliënt;
  • overweeg voorleggen aan de fiscus. Dit kan duidelijkheid verschaffen. Anderzijds kan de cliënt daardoor ook ongewenst in het licht komen te staan, dus weeg de voor- en nadelen goed af.

(Bron: Taxence)

Partneralimentatie

In beginsel is partneralimentatie nog altijd verschuldigd voor een periode van 12 jaar, tenzij het huwelijk kinderloos is gebleven en ten hoogste 5 jaar heeft geduurd. De duur van de partneralimentatie is dan gelijk aan de duur van het huwelijk. De grondslag, berekeningsmethodiek en duur van de periode waarin partneralimentatie moet worden betaald, houden de gemoederen al een tijdje bezig in politiek Den Haag. Het wetsvoorstel om de partneralimentatie te versoberen ligt echter nog steeds bij de Tweede Kamer en al enige tijd stil.

Hoe wordt de omvang van deze alimentatie vastgesteld?

De omvang van de partneralimentatie wordt vooralsnog bepaald aan de hand van drie kernbegrippen: behoefte, behoeftigheid en draagkracht. Behoefte en behoeftigheid worden in de praktijk weleens door elkaar gehaald, maar dienen goed te worden onderscheiden.

1. Behoefte

Behoefte is het bedrag dat de alimentatiegerechtigde nodig heeft om in zijn of haar levensonderhoud te voorzien. Naast de inkomsten van beide echtgenoten tijdens de laatste jaren van hun gemeenschappelijke huishouding, wordt bijvoorbeeld ook gekeken naar hun uitgavenpatroon in diezelfde periode. Hieruit wordt afgeleid in welke welstand partijen hebben geleefd.

2. Behoeftigheid

Om te kunnen spreken van behoeftigheid dient de alimentatiegerechtigde onvoldoende inkomsten te hebben en zich deze in redelijkheid ook niet te kunnen verwerven om te voorzien in het eigen levensonderhoud (in de eigen behoefte). Dat een gewezen echtgenoot behoefte heeft, is dus nog geen grond voor een alimentatie-uitkering.

3. Draagkracht

Tot slot wordt gekeken of de draagkracht van de alimentatieplichtige een dergelijke bijdrage toelaat. Naast het maandelijkse inkomen wordt de draagkracht van de alimentatieplichtige ook bepaald door zijn of haar vermogen.

Interen op vermogen is ook behoefte scheppend

Een recente uitspraak van het Hof Den Haag laat de drie kernbegrippen, op grond waarvan de partneralimentatie wordt vastgesteld, beter tot de verbeelding spreken.[1] Het betrof de volgende zaak:

De man en de vrouw hadden tijdens hun huwelijk een riante levensstijl gekend. De man en de vrouw woonden in een groot huis, reden beiden in een luxe BMW, boekten regelmatig reisjes naar het buitenland en gingen vaak uit eten. Het kon niet op. Deze levensstijl konden zij zich permitteren door in te teren op vermogen. De rechtbank stelde de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie vast op een bedrag ad € 4.862,– per maand. De man vond dit te hoog vastgesteld en ging in hoger beroep. Het Hof ging hier als volgt mee om.

1. Behoefte

Het Hof oordeelde dat interen op vermogen ook behoefte scheppend is. In het kader van de behoefte speelde de voorzienbare teruggang in levensstijl geen rol. Voor de behoefte wordt immers uitgegaan van de welstand van partijen tijdens het huwelijk en wordt geen rekening gehouden met een voorzienbare situatie in de toekomst. Het Gerechtshof achtte de vastgestelde behoefte van de rechtbank alleszins redelijk.

2. Behoeftigheid

Met betrekking tot de behoeftigheid stelde de man de verdiencapaciteit van de vrouw aan de orde. Zij zou ruim voldoende ervaring en tijd hebben om (meer) betaalde arbeid te verrichten. Het Hof oordeelde dat de vrouw haar verdiencapaciteit niet verder kon benutten dan zij al deed. De leeftijd van de vrouw (61 jaar), het feit dat het traditionele rollenpatroon haar arbeidsmogelijkheden negatief had beïnvloed, dat de vrouw ziek was geweest, zij hier nog steeds hinder van ondervond, maar desondanks als gastvrouw in een verzorgingshuis werkte, droegen bij aan dit oordeel.

3. Draagkracht

De man stelde dat hij geen draagkracht had om in het levensonderhoud van de vrouw te kunnen voldoen. Het Hof oordeelde dat de man voldoende had aangetoond geen draagkracht te hebben, mede in het licht van zijn hoge schuldenlast in zijn onderneming en zijn DGA-inkomen. De man betaalde zijn schulden en lasten met gelden afkomstig uit leningen bij zijn moeder. Hij kon zich geen hoger inkomen toekennen dan hij al deed. De vrouw moest de eventueel teveel ontvangen partneralimentatie verrekenen met wat zij uit de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap ontving.

De rechtbank en het Gerechtshof waren het dus eens over de behoefte en behoeftigheid van de vrouw. Echter, het Hof oordeelde dat de man onvoldoende draagkracht had waarmee de aanspraak van de vrouw op partneralimentatie verviel. Deze uitspraak illustreert dat voor de toekenning van partneralimentatie de begrippen behoefte, behoeftigheid en draagkracht in samenhang moeten worden bezien. Het Hof heeft bepaald dat behoefte ook kan worden gecreëerd door het maken van schulden. Als er echter geen draagkracht is, dan zal de alimentatie alsnog niet worden toegewezen.

(Bron: DVAN)

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt in hoger beroep dat de aangiften niet zijn beoordeeld voordat de aanslagen zijn opgelegd, zodat de inspecteur bij het vaststellen van de primitieve aanslagen geen onjuist inzicht had in de feiten of in het recht.

De heer X heeft in 2009 een onderneming geruisloos overgenomen. Desondanks schrijft X fiscaal over de aangekochte goodwill af en brengt deze afschrijving ten laste van zijn winst. De IB-aanslagen over 2009 tot en met 2011 zijn conform de aangiften opgelegd. Bij de aanslagregeling over 2011 was aan de behandelende medewerker van de belastingdienst bekend dat in 2009 en 2010 ten onrechte over goodwill was afgeschreven, doch deze aanslag is niet geblokkeerd. Deze aanslag heeft als dagtekening 8 februari 2013. Een week later wordt de navordering over 2009, 2010 en 2011 op grond van art. 16-2-c AWR aangekondigd. Volgens Rechtbank Noord-Nederland is de navordering terecht. X gaat in hoger beroep. Niet in geschil is dat de fout van de inspecteur om te lage IB-aanslagen op te leggen voor X kenbaar was.

Hof Arnhem-Leeuwarden oordeelt dat de aangiften niet zijn beoordeeld voordat de aanslagen zijn opgelegd, zodat de inspecteur bij het vaststellen van de primitieve aanslagen geen onjuist inzicht had in de feiten of in het recht. X stelt vergeefs dat de inspecteur vanwege het doorschuivingsverzoek verplicht was onderzoek te doen alvorens de aanslagen vast te stellen. Aangezien de navordering kan plaatsvinden op de voet van art. 16-2-c AWR, kan in het midden blijven of sprake is van een nieuw feit of kwade trouw. Het beroep van X is ongegrond.

(Bron: Taxlive)

Volgens de Hoge Raad leidt de etikettering van het huurrecht als ondernemingsvermogen ertoe dat de huisvestingskosten volledig ten laste van de winst kunnen worden gebracht. Hiertegenover dient, vanwege het privégebruik van de woning, een bijtelling te worden toegevoegd.  (Let op: laat u goed informeren de regels omtrent de werkruimte zijn zeer specifiek) Een ondernemer in de bouw verrichtte nevenwerkzaamheden voor zijn onderneming vanuit zijn werkkamer in een gehuurde woning. Het ging hierbij om werkzaamheden als acquisitie, het plannen van werkzaamheden en het bijhouden van de administratie. De werkkamer vormde niet een naar verkeersopvatting zelfstandig gedeelte van een woning. De ondernemer had het volledige bedrag van de huisvestingskosten van € 9.835 voor aftrek in aanmerking genomen en € 2.700 als onttrekking voor privégebruik bijgeteld.

 

Bedrijfsmiddel?

Het hof was van mening dat het huurrecht geen bedrijfsmiddel vormde, waardoor niet werd toegekomen aan de vraag of het huurrecht verplicht ondernemingsvermogen, verplicht privévermogen of keuzevermogen was.  Het hof nam het standpunt in dat de kosten ter zake van de woning moesten worden aangemerkt als ondernemingskosten, voor zover deze verband hielden met de werkkamer. Artikel 3.16 Wet IB 2001 stond volgens het hof echter aan aftrek in de weg, aangezien de werkkamer naar verkeersopvatting niet een zelfstandig gedeelte van de woning vormde.

 

Ondernemingsvermogen

De Hoge Raad deelde deze mening niet. Volgens de Hoge Raad kon een huurrecht dat (mede) voor de ondernemingsuitoefening werd gebruikt, ondernemingsvermogen vormen. De etikettering van het huurrecht als ondernemingsvermogen had tot gevolg dat het gehele bedrag van de huur ten laste van de winst kon worden gebracht en dat daartegenover vanwege het privégebruik van de woning een volgens artikel 3.19, lid 1, Wet IB 2001 te bepalen bedrag aan de winst diende te worden toegevoegd. Deze bijtelling betrof mede de werkkamer.

 

Geen aftrekbeperking

De Hoge Raad ging tevens in op de bewoordingen van artikel 3.16, lid 1, Wet IB 2001. Gelet op artikel 3.19, lid 5, Wet IB 2001 diende volgende de Hoge Raad artikel 3.16, lid 1, Wet IB 2001 aldus te worden gelezen dat onder “een tot zijn ondernemingsvermogen behorende woning” mede moest worden begrepen een tot het ondernemingsvermogen behorend huurrecht van een woning. Aangezien in dit geval vaststond dat het huurrecht ondernemingsvermogen vormde, kwam de in artikel 3.16, lid 1, Wet IB 2001 neergelegde aftrekbeperking niet aan de orde. De wetgever had kennelijk de niet-aftrekbaarheid van de werkruimte willen bewerkstelligen door de huurwaarde daarvan – als onderdeel van de forfaitaire bijtelling van artikel 3.19 Wet IB 2001 – als een onttrekking in aanmerking te nemen.

(Bron: Taxence)

 

VENUE, Vereenvoudigde aangifte e-commerce, dat is de naam van het nieuwe systeem voor aangifte van e-commercegoederen. Hiermee kunnen belastingplichtigen binnenkort de aangifte ten invoer en ten uitvoer doen.

Tot nu toe kunnen belastingplichtigen voor e-commercegoederen alleen aangifte doen met AGS, het aangiftesysteem van de Douane. Binnenkort kan dat ook met de Vereenvoudigde aangifte e-commerce, VENUE. Dit meldt de Belastingdienst vandaag.

De Belastingdienst legt deze VENUE-mogelijkheid uit in de brochure VENUE: vereenvoudigde aangifte e-commerce.

VENUE mag alleen worden gebruikt bij invoer en uitvoer van e-commercegoederen. Dat zijn alle transacties die, zo stelt de Belastingdienst:

  • langs elektronische weg door tussenkomst van een computernetwerk (bijvoorbeeld het internet) tot stand komen en
  • fysieke goederenstromen tot gevolg hebben die aan douaneformaliteiten zijn onderworpen.

Een aanvraag voor een vergunning om aangiften ten invoer en /of aangiften ten uitvoer  te mogen doen met VENUE, kan worden gedaan door bijvoorbeeld importeurs, exporteurs, douane-expediteurs en logistieke dienstverleners. Hiervoor kan de Aanvraag Vergunning vereenvoudigde aangifte worden gedownload. In september organiseert de Douane een webinar over e-commerce. Daarnaast heeft de Douane een film over e-commerce via YouTube. gepubliceerd.

(Bron: Accountancyvanmorgen)

Hof Amsterdam oordeelt na verwijzing door de Hoge Raad dat mevrouw X niet de vereiste btw-aangiften heeft gedaan zodat de bewijslast moet worden omgekeerd.

Mevrouw X exploiteert een juweliersbedrijf. In geschil is de naheffingsaanslag omzetbelasting over 2006 tot en met 2009, alsmede de 25% vergrijpboete. De aanslag is bij uitspraak op bezwaar van 7 januari 2013 verminderd naar € 42.991. Er is geen informatiebeschikking jegens X genomen. Volgens de inspecteur moet de bewijslast toch worden omgekeerd vanwege het door X niet nakomen van haar administratieve verplichtingen. Rechtbank Den Haag stelt de inspecteur in het gelijk. Volgens Hof Den Haag moet reeds vanwege het niet nakomen van de administratieve verplichtingen de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard. De Hoge Raad (9 oktober 2015, nr. 14/03969, V-N 2015/51.3 oordeelt echter dat voor elke vanaf 1 juli 2011 gedane uitspraak op bezwaar heeft te gelden dat de inspecteur zich slechts op omkering en verzwaring van de bewijslast kan beroepen als een informatiebeschikking onherroepelijk is geworden of als de vereiste aangifte niet is gedaan. Ook ten aanzien van de administratieve verplichtingen is de omkering en verzwaring van de bewijslast afhankelijk van een informatiebeschikking (zie HR 2 oktober 2015, nr. 14/02335, V-N 2015/50.4). Volgt verwijzing.

Hof Amsterdam oordeelt dat X niet de vereiste btw-aangiften heeft gedaan zodat de bewijslast moet worden omgekeerd. X moest per kwartaal aangifte doen. X heeft in 2006 één en in 2009 twee nihilaangiften ingediend. In 2007 en 2008 zijn enkel nihilaangiften ingediend. Met betrekking tot de tijdvakken waarin nihilaangiften zijn gedaan, voldoet de inspecteur aan de op hem rustende bewijslast omdat X in die aangiften geen enkele omzet, zelfs niet de door haar onbetwiste gepinde omzetten, heeft verantwoord. Met betrekking tot de resterende tijdvakken voldoet de inspecteur aan de op hem rustende bewijslast omdat in die aangiften alleen de gepinde omzet is verantwoord. De verschuldigde btw is – zowel in relatieve als in absolute zin – aanzienlijk meer dan de verschuldigde btw volgens de aangiften en X moet zich daarvan bewust zijn geweest. De schattingen van de inspecteur zijn voorts redelijk. De boete is ook terecht.

(Bron: Taxlive)